Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 15 (1869)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 15
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.71 MB)

Scans (23.07 MB)

ebook (9.58 MB)

XML (1.16 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 15

(1869)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De balzaal en de kinderkamer.

- Gij zijt oprecht schoon ditmaal, zegde Frank tot zijne echtgenoote, daar zij de kamer intrad, uitgedoscht om naar het bal te gaan; ik ga weêr op nieuw verliefd op u worden. Hoe! geen lachje voor uwen verliefden man, en een traan in uw oog! Wat beteekent dit, allerliefste?

Mary rustte met haar schoon hoofd op haars mans schouder en werd bleek, als zij zegde: ‘Frank, ik heb een zonderling, droevig voorgevoel van een ongeluk dat ons over het hoofd hangt, welk, dit kan ik niet zeggen. Ik heb het pogen te verbannen, doch het wil niet weg. Ik meende er niet over te spreken, uit vreeze dat gij mij voor zwak of bijgeloovig zoudt

[pagina 12]
[p. 12]

uitgemaakt hebben; en, Frank, zegde zij, op teederlijk klagenden toon, het is een gek leven, dat wij leiden. Wij zijn alles voor de wereld: waarom die nachttooneelen bijgewoond? Eene angstwekkende schaduw danst op onze baan. Blijf met mij te huis, beminde; ik durf dezen nacht niet gaan.’

Frank bezag haar eenigen tijd denkend, en dan, haar vriendelijk kussend, zegde hij: ‘Die leelijke oostenwind heeft uwe zenuwen geschokt; het is eene reden te meer om geenen tijd tot denken te laten; en ook, denkt gij mij soms onverschillig genoeg, om zulk schitterend edelgesteente als gij onder slot te zetten? Neen, neen, Mary; ik wil dat anderen het zien blikkeren en stralen, en er mij het bezit

illustratie

van benijden; alzoo, doe uw mantel aan, mijne lieve en laat ons gaan.’

- Wacht dan nog een oogenblik, vroeg Mary, met eenen glimlach en eenen zucht; laat mij kleinen Walter nog eens kussen, alvorens te gaan; hij ligt zoo blozend en lief in zijn beddeken. Kom met mij, Frank, en bezie hem.

Onder het zoenen van lip, hoofd en wang sluimerde het kindje voort, en het rijtuig rolde van huis weg naar het bal.

Het was een schitterend schouwspel, die balzaal! - Halzen en armen die in blankheid de sneeuwwitte kleederen overtroffen welke hen omgaven, oogen vuriger dan diamant, haarlokken prachtiger dan zonnestralen, mannelijke onovertrefbare vormen en gestalten, welriekende kransen, schitterende lichten, muziek om het jonge bloed des te onstuimiger door de aderen te doen vloeien; alles, alles was daar, om te betooveren en aan te hitsen.

Zonder weêrga op het bal - koningin der harten en koningin aan den dans, zoo stond de vrouw van Frank daar. Het aanbod aanvaardende van eenen bekende, nam zij plaats tusschen de walsers. Zij maakte eenige toeren voorwaarts en dan, bleek als de dood, keerde zij tot haren echtgenoot. Frank bezag haar verdrietig; hij was zeer fier over zijne vrouw; hare schoonheid hield de bewondering der zaal gaande. Zij was nooit minnenswaardiger voorgekomen dan dezen nacht. ‘Uit liefde voor mij, Mary,’ fluisterde hij haar in het oor en leidde haar op nieuw bij de dansers. Met dankzeggenden fieren glimlach volgde hij haar met de oogen, wanneer haar schoon beeld voorbij zweefde. Verhitting en woeling joegen haar wederom de liefelijkste kleuren op de wangen, wijl men langs alle kanten murmelde: ‘schoon! hoe schoon!’ hetwelk 's mans oor niet weinig streelde. ‘En dat kostelijk schepsel hoort mij toe, zegde Frank tot zich zelve; ik heb haar aan harten ontwonnen, welke voor haar gloeiden.’ Toen de dans uit was, volgde hij haar tot aan het venster en schikte haar den sjerp om den hals met eene bijzondere zorg; en met een: ‘dank u, liefste!’ wilde hij weg, wanneer zij op nieuw hare hand op zijnen arm legde en met verdwaalden blik zegde: ‘Frank! er is Walter iets overkomen! laat ons nu gaan.’

- Maar, Mary toch, lieve; gij ziet er zoo vroolijk uit, ik dacht dat de dans die droomen verdreven had. Nog een, liefste, en dan, als gij wilt, gaan wij heen.

Zij liet zich nogmaals overreden, en op nieuw gleden de lieve voeten over den vloer; op het einde van den dans, werd haar aangezicht zoo doodsbleek, dat de echtgenoot haar verschrikt toesnelde. ‘Dit geweld kost u te veel, Mary, zegde Frank, laat ons thans gaan.’ Hij wierp haar den mantel zorgvuldig om de schouders; zij was stil en koud als een marmerbeeld.

 

Toen het rijtuig vóór de deur stil hield, sprong zij er met de gezwindheid eener hinde uit, en snelde naar de kamer van den knaap. Frank hoorde op eens haren kreet, als zij in bezwijming viel.

- Ik wist het, ik zegde het u!..

Het kind was dood.

De dienstmeid, aan wier zorg men het toevertrouwd had, het voorbeeld harer meesters volgende, was met hare vrienden ook naar een bal gegaan. De kroep, die schrikkelijke kinderziekte, had Walter overvallen, en, alleen, in de stille duisternis, worstelde de lieve knaap met den koning der nachtelijke afgrijselijkheden.

 

Vanwaar kwam dan dit droevig voorgevoel, welk moeders boezem prangde, of het geheimzinnige magnetismus, dat haar zoo onweêrhoudbaar tot haar kind trok? Wie zal het u zeggen?

Maanden lang lag de moeder in strijd tusschen leven en dood. Doch de Geneesheer die haar hart beproefde, nam haar wederom in genade.

Andere lieve kleinen noemen haar thans moeder; maar nimmer gaat zij aan den dans hare nachturen verdrijven. Dag en nacht vindt men haar in den stillen huiskring, binnen bereik van haar hulpeloos kroost. Aangenamer dan de bewondering der driftzieke menigte; - zoeter dan de vedel- of harpentoonen klinkt haar het geluid der teedere kinderstemmen; en zachtjes leidt zij hunne kleine stappen in de groene weiden aan de stille waters van de levensbaan, onder den zegen van den goeden Herder welke zegt: ‘Laat die kleinen tot mij komen.’

Naar Fanny Fern, door P.-J.B.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken