Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 15 (1869)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 15
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.71 MB)

Scans (23.07 MB)

ebook (9.58 MB)

XML (1.16 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 15

(1869)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Antonio Melidori.
Eene bladzijde uit de geschiedenis der Grieksche omwenteling.
(Zie bladz. 42.)

II

Eenige dagen later bevond Philota zich alleen. Er was niemand meer om haar dagelijks den berg te helpen beklimmen, noch om haar van den olijvenkorf te ontlasten, dien zij aan de honiginzamelaars droeg. Antonio Melidori was ten strijde getogen. In dien tijd, wanneer het oorlogsgerucht elken woeligen dag naderkwam en elk hart onstuimiger dan ooit klopte, bleef Philota alléén kalm: geene begeestering schitterde in hare oogen, wanneer haar minnaar haar vaarwel zeide, en als de edelste aan het hoofd der bende Sphakioten stond, die hij naar den gouverneur Affendouli geleidde. De vaderlandsche kreet zelf vond geenen weêrklank in haar hart. Hare inbeelding werd nooit verblind door die woorden, welke maar al te dikwijls tot dekmantel der heerschzucht dienen.

Het was zonderling, dat in zulke omstandigheden en in dàt land deze enkele Grieksche maagd dergelijke gevoelens koesterde. Maar in hare jeugd was zij door den broeder harer moeder, een priester des Griekschen eeredienstes, opgebracht. Daar leerde Philota den krijg als hatelijk aanzien, en als haar heldere ernstige geest tot vrouwelijke rijpheid kwam, vielen al de valsche sieraden, waarmede de faam haren afgod vereert, ter neder, en liet dezen in gansch zijne verfoeielijke naaktheid aanschouwen. Het schoone beeld der eer, dat de oogen van Antonio verblindde, was voor Philota niets anders dan een afzichtelijk geraamte.

Maand op maand volbracht het meisje hare eenvoudige bezigheden op den berg Psiloriti, terwijl haar minnaar onder de legervanen van Affendouli vocht. Zij kreeg de tijding van zijnen moed en van de groote gunst, waarmede de generaal hem bejegende. ‘Ik ben reeds kapitein,’ schreef Antonio; ‘eene hoogere bediening dan die van Rousso.’ Toen zij dit vernam, glimlachte Philota; maar het was een bleeke, droevige glimlach, want zij vreesde dat de vlek eens invretenden hoogmoeds hem reeds bezoedelde. ‘Antonio! mijn Antonio!’ weende zij in het geheim. - ‘Ik kan u beminnen, - ik kan voor u bidden; waarom kan ik mij niet eveneens in uwen roem verheugen?’

Vooraleer de herfst ten einde liep, kwam Melidori te huis. Wederom wandelde hij met Philota langs de beboschte helling van den Idaberg; maar er was eene groote verandering. Antonio sprak thans noch van zijne noch van hare liefde, maar steeds van gevechten, waaraan hij deel genomen, van den roem, dien hij ingeoogst had - bij middel van verschrikkelijkheden, die het meisje deden huiveren. Hij beschouwde dit slechts als gewone dingen, lachte met hare blooheid, en zegde haar dat de vrouw eens krijgers moed hebben moest. Eilaas! die zoete naam zelf bracht geenen vroolijken glimlach op Philota's lippen, en als zij tegen haren minnaar leunde, scheen de met staal bedekte borst van den gelukkigen krijgsman koud en terugstootend in vergelijking met de kleederen des schaapherders van vroeger. Philota besefte dat het een voorteeken was.

Zij kwamen bij de plaats, waar zij het geheele eiland konden overblikken. ‘Zie, Philota; daar in die kleine bergkeel is mijne kleine bende vergaderd; ziet gij hunne vendels boven de boomen zwaaien? Er is daar één, dat ik zelf droeg - aan flarden gescheurd, en met bloed bevlekt. O! het was eene eervolle overwinning, die wij dan bevochten!’

Philota loosde eenen zwaren zucht.

‘Wat! zijt ge niet verheugd? Ik dacht dat ge zoudt trotsch geweest zijn op mijn geluk - en op mij,’ en eene schaduw van teleurstelling betrok de wangen van den jongen held.

Het meisje zag hem in het gelaat. ‘Ik ben trotscher op Antonio Melidori dan op den kapitein van Affendouli.’

‘Wel, wel, zooals ge verkiest. Vrouwen zijn toch grillig,’ voegde hij er inwendig bij.

‘Ik zie, Philota, dat ge weinig prijs hecht aan de eer, die mij te beurt viel,’ vervolgde hij. ‘Wellicht hadt gij liever dat ik een arme, domme boer in het gebergte gebleven ware? Ik dacht dat alle meisjes trotsch waren op den roem hunner minnaren; maar het schijnt met u zoo niet te zijn.’

‘Neen, - neen! herinnert gij u dien dag, toen er een olijvenfeest gevierd werd - toen de eene jongeling na den andere recht stond en een lied zong, hun door den indruk des oogenbliks ingeboezemd? Gij ook, gij stortet uw hart uit in een gezang zoo heerlijk, zoo schoon! - het sprak van de oude tijden, die door onze overleveringen slechts duister gekend zijn, - dat de grijsaards weenden; de oogen der jongeren schitterden en de juichkreten, waarmede men u begroette, tot op de toppen

[pagina 55]
[p. 55]

der bergen weêrgalmden. Was ik dan niet trotsch op u, Antonio?’

‘Dat was een armzalige zegepraal; een zang, voor meisjes alleen geschikt,’ antwoordde Melidori met minachting. ‘Daden, edele daden alleen kunnen eenen man vereeren.’

‘Welnu, herinnert gij u dien stormigen nacht, wanneer die oude Armeniaan den berg beklom, en er niemand was die hem in de duisternis en door het vreeslijk tempeest volgen dorst, - niemand, buiten u; herinnert gij u, hoe gij hem reddet, en hem naar het dorp terugbracht, en geen enkele piaster van den rijken man aanvaarden wildet? Wie was er dan zoo trotsch op u als uwe Philota?’

‘Maar al de overigen zegden, dat ik zinneloos was; en ware ik op het gebergte omgekomen, waar zou dan mijne eer geweest zijn? Wie zou er zich den naam van den armen schaapherdersjongen herinnerd hebben?’

‘God!’ zeide Philota plechtig. ‘De eer dezer eenige daad is al de roem uwer krijgsfaam waard.’

Hij bezag haar, en bemerkte hoe hare gestalte zich uitstrekte en haar gelaat bijna met de helderheid eener heilige schitterde. Hij begreep hare woorden niet, en toch was hij met verstomming geslagen door den ernst, waarmede zij sprak. Er was in die zachte vrouw - want zij was niet langer een jeugdig meisje meer, - die geheel haar leven op het gebergte had doorgebracht, eene edelheid van ziel, die zelfs den stoutmoedigen hoofdman, wiens naam alleen door zijne krijgsmannen als een beukelaar aanzien en door zijn opperhoofd zelfs geëerd werd, tot zwijgen bracht.

‘Kom, Philota, wij zullen daar niet verder over spreken,’ zeide Melidori zachtjes, bijna ootmoedig. ‘Laat ons thans den berg afdalen.’

Den volgenden dag vertrok Antonio, want de Turken hadden Sphakia aangerand, en de oorlog was dus het eiland zelf binnengedrongen. De eerstvolgende tijding, die Philota toekwam, luidde dat haar minnaar licht gewond was geworden. Hij werd in eene boerenwoning op het uiteinde der stad achtergelaten en zijne manschappen hadden de vlucht genomen; geheel alleen had hij dan dwars door de Turken geboord en was 't met eene lichte wond ontkomen,

‘De lafhartigen!’ schreef hij aan Philota, ‘wie zou het geloofd hebben dat er zich ook lafaards in mijne bende bevonden; dat zij hunnen geleider zouden achtergelaten hebben, om koelbloedig te laten vermoorden! Een enkel man was hier de schuld van; ik vermoed, wie het is; maar eens zal ik mij wreken. Ja; ik zal gewroken zijn; wanneer ik overwonnen en de den vijand van Candia verjaagd zal hebben.’

Philota zonk door de smart, die dit schrift haar veroorzaakte, ten gronde. Wraak, geene liefde, was voortaan de drijfveer zijner hoop! Zij vermoedde overigens beter dan Antonio, wiens venijnige tong den opstand onder Melidori's bende had aangeblazen. Het was Rousso geweest, die hem eerst tot den strijd verleid had, - Rousso, die thans onder zijn bevel stond - Rousso die de bruid van Antonio had willen vrijen, doch steeds van haar veracht werd. De heldere blik der maagd zag de geheele samenspanning, en zij beefde voor haren beminde.

De geschiedenis der Grieksche omwenteling op Candia gewaagt van den roem, door Antonio Melidori ingeoogst; hoe hij een bergopperhoofd werd, wiens daden den heldenmoed der oude strijders van Griekenland herinnerden; hoe de moeders baden om kinderen te kweeken, hem gelijk; hoe de meisjes zijne schoonheid, zijne edelmoedige daden, zijne uitstekende heldhaftigheid roemden; hoe er niet één kind in gansch het eiland gevonden werd, dat men den naam van Melidori niet leerde stamelen.

En al dien tijd klopte er, ver in het gebergte, in welks ongenaakbare sterkten menig Sphakioot eene schuilplaats zoeken moest, een hart, wien al zijn roem niets dan teleurstelling had aangebracht - het eenigste hart dat den jongen hoofdman, wiens faam op ieders lippen zweefde, waarlijk beminde. Daar woonde alleen, bijna vergeten, zij, die niet vergeten kon; daar woonde Philota.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken