Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 16 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 16
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.68 MB)

Scans (16.17 MB)

ebook (9.61 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 16

(1870)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 77]
[p. 77]

Een Engelschman onder de roovers.
(Vervolg, zie blz. 63.)

Mijn gelukkige reisgenoot twijfelde eraan zooveel geld te kunnen betalen. Ik stelde hem daartoe bij machte te zijn en zijne helft tot latere schikkingen te voldoen en gaf hem de noodige inlichtingen hoe te handelen. Maar bovenal bezwoer ik hem met smeekende beden toch mijne arme vrouw te steunen en te troosten. Ons kort gesprek werd eensklaps afgebroken door een signaal van den schildwacht dat de troepen naderden, en in een oogwenk was mijn medegezel met twee bandieten verdwenen. Onmiddellijk werd ik tusschen vier man in de achterhoede geplaatst en voortgesleurd, maar struikelde en viel van den berg af, zoodat ik meende mijn arm te hebben gebroken. Dadelijk werd ik echter weêr op de been geholpen en medegesleept door een bruisenden stroom waarin mijn stok mij gelukkig op de gladde steenen staande hield en terwijl de kogels der soldaten voortdurend rondom mijne ooren floten, daar deze mij, den langsten van den troep, tot mikpunt schenen gekozen te hebben. Eerst tegen het aan breken van den nacht mochten wij uitrusten, maar nauwelijks brak de morgen aan, of een tweehonderdtal soldaten aan de andere zijde van de rivier joeg ons weder den geheelen dag rusteloos voort, door struik en bosch, tot dat de nacht ons eindelijk uitgeput van vermoeienis en ontbering en stijf van de koude door onze doornatte kleederen, in eenen diepen slaap deed vallen. Door de akeligste droomen geteisterd ontwaakte ik gedurig met een grooten schrik, en het bijna toomlooze verlangen naar mijne vrouw en de angst voor de bezorgdheid mijner betrekkingen in het vaderland, maakten mij half wanhopig. Gedurig trachtte ik te ontvluchten, maar telkens was de karabijn op mij aangelegd om mij neêr te schieten, zoodra mijn opzet bleek om de aandacht der soldaten te trekken, die ons rusteloos vervolgden. Daar bemerkte ik op eens tot mijne groote blijdschap dat ik mijn gebedenboek bij mij had, en tranen vloeiden langs mijne wangen toen uit psalm aan psalm woorden van kracht en bemoediging tot mij spraken, die mij als een nieuw leven schonken en kracht gaven naar kruis. De honger teisterde mij, sedert den vorigen dag hadden wij niets gegeten. En een stuk maïsbrood dat een der bandieten mij eindelijk voor een vijffrankstuk had weten te verschaffen, was een waar koningsmaal voor mij. Al woester en woester werd de streek die wij doortrokken, en aan het waden door bruizende bergstroomen en watervallen en aan het glijden langs steile rotsen, dikwijls, ja meest al in het holste van den nacht, scheen geen einde te komen. Wanneer wij nu en dan eene eenzame bouwhoeve voorbijtrokken, waren koolbladeren en uieplanten zulke lekkernijen voor mij, dat ik telkens nog niet eens meer dan de helft waagde te nuttigen, het overige besparende voor latere tijden van nog nijpender honger. Eens vond ik een vergeet-mij-nietje bloeien en plakte het, met een postzegel uit mijne brieventasch in mijn gebedenboek, toevallig juist bij Mattheus VI, alwaar onze Heer de bloemen des velds gedenkt.

En hoe menigmaal heeft dat enkele bloempje mij later in uren van bittere neêrslachtigheid moed en troost toegesproken. Eindelijk kwamen wij bij het hoofdkwartier der bandieten en vonden den aanvoerder terug met een vijf-en-twintig man, die zich gedurende de gevechten der soldaten ongemerkt van ons hadden afgescheiden. Luid gejuich begroette ons toen het bleek, dat de kostbare gevangene behouden was gebleven gedurende de gevaarvolle en hachelijke vlucht voor de troepen: en het bezit van mij scheen een voldoenden troost op te leveren voor het verlies van Luzzo en zijn medegezel, die door bekendheid met het terrein, gedurende den nacht hadden weten te ontsnappen. Daarenboven was de rijke grondeigenaar Don Francisco Visconti en zijn veertienjarige neef Tomasino ook in hunne handen gevallen en beloofden een vrij wat beteren losprijs nog dan de ontvlodenen. Plechtstatig werd ik aan den half wanhopenden man als zijn lotgenoot voorgesteld, toen ik dadelijk bij mijne aankomst naar den hoofdman toeging en hem de hand reikte. Te huilen met de wolven, achtte ik zaak. En zoo goed werd dan ook deze mijne cordaatheid door dezen opgenomen, dat hij mij dadelijk een geheel brood toereikte, uitgehold en gevuld met schapenvleesch, waaraan ik mij na zulk een langen tijd van vermoeienis en ontbering dan ook letterlijk vergastte.

Schilderachtiger groep dan waarop mijne oogen nu rustten, was wel niet denkbaar. Een levend meesterstuk van Salvator Rosa, maar waarvan helaas de realiteit verschrikkelijk was. Op het uitgestrekt plat van den berg, omzoomd door reusachtige beukenboomen, graasde eene geheele kudde schapen en geiten, terwijl de bandieten, in verschillende groepen verspreid lagen te rusten, te schertsen en te spelen. Allen hadden de karabijn gekruist over den schouder hangen terwijl ponjaard en mes uit den gordel staken en vroolijk flikkerden in het heldere zonlicht. De zonderlingste en meest verschillende kleeding maakte het contrast met de prachtige natuur rondom nog scherper. En tot de half liggende en half staande houding der bandieten toe, met de eigenaardige losheid en bevalligheid welke aan de zuidelijke volken eigen is en die des te sterker uitkomt omdat ze zoo natuurlijk en ongekunsteld is, gaf aan geheel dit rooverskamp een waarlijk schilderachtig en fantastisch aanzien. Een groot vuur brandde lustig onder een ketel gevuld met pasta, eene soort van macaroni, waarboven gansche brokken sneeuw werden gesmolten die met een overvloed van warme geitenmelk ons tot drank verstrekten. Luisterrijk maal, na zoo langen tijd op korsten brood en ruwe groenten geteerd te hebben.

Ik kon nu de bende nauwkeuriger opnemen. Ze bestond uit twee afdeelingen, de grootste van dertig man onder bevel van Gaëtano Manzo, de andere van twaalf man onder Pepino Cerino. De kleinere troep werd door vier vrouwen vergezeld, als mannen gekleed en met kort gesneden haar, zoodat ik ze eerst voor jongens aanzag. Mannen en vrouwen, beide, hadden zich voor het maal met hun kostbaarsten opschik getooid, ter eere van den rijken Engelschman, en de versierselen van allerlei aard waren even verschillend, als voorzeker het karakter der vroegere eigenaars. Met zekeren zwier bungelde op de borst van ieder der hoofdmannen een aantal gouden kettingen die door amuletten en brochen aan elkander waren gehecht, zoodat ze te

[pagina 78]
[p. 78]

zamen eene soort van gouden kabel uitmaakten, wel ter dikte van een mans arm. Lange lichtbruine buizen en blauwe vesten en broeken, bezaaid met koperen jachtknoopen, waarop allerlei dierenkoppen prijkten, voor sieraad, was de kleeding van Manzo's bende, terwijl die van Cerino zich alleen onderscheidde door lichtgroene vesten, dicht bezet met kleine zilveren knoopen en capuchons aan de kragen der buizen. Een breede lederen gordel om het lijf was hun arsenaal, en letterlijk aan elke zijde van ieder kleedingstuk waren zulk eene massa zakken aangebracht, dat althans aan berging geene behoefte bij hen bestond. Het zonderlingste mengelmoes kwam dan uit die zakken te voorschijn; en menigmaal heb ik daar zien uithalen een pak kleeren, stukken spek, brood, kogels, kruid en wat niet al. Een bonte zijden doek om den hals en een ronde breedgerande hoed op het hoofd, veelal met een struis- of andere veelkleurige veêr versierd, voltooide hunne ontegenzeggelijk schilderachtige kleeding.

Maar hoe schilderachtig ook in waarheid de disch mocht genoemd worden waarom zulke figuren geschaard waren, schrikwekkend was ze nog veel meer. Men had slechts een blik te slaan op die forsche gestalten en vastberadene trekken, of die sluwe oogen aan te zien waarin begeerlijkheid en zinnelijkheid met list en valschheid als om den voorrang schenen te twisten, en zich dan machteloos in hunne handen te weten om het bloed in zijne aderen te voelen stollen. Door de flikkering van het vuur waarom de bandieten half aanzaten en lagen, speelde voortdurend een phantastisch licht op hunne verweerde aangezichten en verhoogde nog de uitdrukking der dierlijkheid die daarop als ingeprent was, vooral bij de gulzige wijze waarop de half uitgehongerden de groote stukken vleesch naar binnen sloegen, die hun of werden toegeworpen of die zij wisten meester te worden. Erlangde ik mijn deel niet, dan moest ik maar toegrijpen, en als een hond met mijn buit naar een meer afgelegen plekje kruipen om die daar in rust te verteeren. En nog schrikkelijker werd het tooneel zoodra de roovers aan hunne, trouwens geheel nationale, drift voor het dobbelspel toegaven, en bij elke wisseling der fortuin de verliezende half waanzinning naar den winnende toesnelde, zoodat menigmaal zelfs de gespierde en dikwerf gewapende arm van den hoofdman onmachtig bleek om de door vloeken en verwenschingen gekruide krakeelen der woestaards te stillen.

Nauwelijks echter was het sein door den schildwacht gegeven dat de troepen naderden, of dadelijk was de geheele bende ook marschvaardig. Zoo was het ook weder dezen nacht. De bende scheidde zich toen in twee afdeelingen en trok naar verschillende richtingen heen, terwijl de zorg voor mij opgedragen werd aan twee der roovers, Pavone en Scope, met de bedreiging, dat mijn ontsnappen hun het leven zou kosten. Blijkbaar hadden zij liever den hoofdman op zijn nieuwen tocht vergezeld dan den gevangene bewaakt. Aan hem moest dan ook hunne woede gekoeld worden. Voort, voort, heette het voortdurend. En zoodra mijn pas hun wat te langzaam dunkte, zelfs wanneer wij een steilen berg beklommen of langs een glibberig rotspad afdaalden, dan was oogenblikkelijk het woord van verwensching op de lippen en karabijn of ijzeren vuist voelbaar op mijne schouders of mijn rug. Nu en dan werd mij een hard stuk brood toegeworpen, en ik herademde toen wij eindelijk weder bij het kamp aankwamen, dat eene geheele dagreize verder was gebracht. Maar het bleek dat Pepino hier gelegerd was, en daar zijne bende geen aandeel verkreeg aan mijnen losprijs, was het voor dien ellendeling een waar genot den gevangene te mishandelen dien hij aan Manzo misgunde en tot wiens bevrijding de troepen hen met eene hardnekkigheid vervolgden die hun niet alleen alle gelegenheid benam om nieuwe rooftochten te ondernemen, maar zelfs om het noodige voedsel op te doen. Met groote moeite kreeg ik een stuk brood en toen ik waagde Pepino te naderen terwijl hij met een schaapherder stond te praten, velde de onverlaat mij dadelijk met zijne gebalde vuist ter neder. Ja, toen hij zich later te slapen legde, ontzag hij zich niet zijn rechterbeen dwars over mijne borst uit te strekken, terwijl mijn verzet tegen zulke handeling alleen ten gevolge had, dat ik op smadelijke wijze wel genoodzaakt werd de luimen van dien booswicht te dulden.

Het was dan ook eene ware uitkomst voor mij toen die Pepino aftrok en Manzo zich weder bij ons voegde. Hij alleen toch was nu en dan mijn verdediger. Maar ook zijne woede werd oogenblikkelijk opgewekt zoodra hij bemerkte, dat ik door den loop der sterren de richting kende die wij namen en de plaatsen opnoemde die wij in de verte zagen. Waagde ik het mijnen voet in het pad te zetten wanneer er ook gras en struiken groeiden, dan heette het mijn opzet voetstappen voor het spoor der soldaten te willen maken, en vloeken en stooten en vuistslagen volgden terstond op de beschuldiging. Door de schaduw der zon berekende ik het uur; eene nieuwe ergernis, want onkundig te wezen, van niets bewust te zijn, dat was de plicht van een gevangene.

Zoo ging het voort, dag aan dag, en onder gedurige schermutselingen met de soldaten die ons hardnekkig vervolgden. Maar altijd wisten de roovers hun te ontkomen, niet altijd evenwel zonder verlies van een hunner kameraden. Nu eens werd een der bandieten gevangen genomen of doodgeschoten, dan weder gaf er zich een over onder voorwaarde van in de gevangenis te zullen blijven, en leefde dan vroolijk en wel van den bespaarden buit met de karnuiten die hij daar aantrof. Soms ook eischten de afgronden of watervallen die wij onverschrokken langs of door moesten trekken, een offer, zooals met zekeren Luigi gebeurde, dien ik voor mijne oogen in eene diepe rotskloof zag buitelen en wiens verminkt lijk later met tranen door zijne kameraden besproeid, maar tevens ijlings beroofd werd van alle kleeding en voorraad. Eene der vrouwen kreeg een gevaarlijk schot in den arm en leed vreeselijke pijnen, en toen werd mij de taak opgedragen voor en met haar te bidden en den post van geestelijke bij haar te vervullen, waaraan ik dan ook zelfs gaarne voldeed.

De wijze waarop de bandieten hun leeftocht bekomen is moeielijk en gevaarlijk, en kostbaar tevens; moeielijk, omdat zij zich zelden in de vlakte en bijna nooit in de steden of dorpen durven wagen; gevaarlijk, omdat zij kans loopen dat de herders en boeren die het hun verkoopen, infame of verraders; kostbaar,

[pagina 79]
[p. 79]

omdat deze hun niets willen verstrekken dan tegen vooruitbetaling der drie- en meervoudige waarde, daar alle betrekking met de bandieten streng gestraft wordt door de wet. Eene bende van dertig man kan, bij al de ontberingen die de roovers gedurig te verdragen hebben, vooral op hunne vlucht voor de soldaten waardoor zij gedurig onder eene han geheel onbekende bevolking komen, stellig jaarlijks op ruim 100,000 franken geschat worden. En dan reken ik nog de manitengoli of handlangers en helers niet eens mede, die ook voortdurend met geld te vriend moeten gehouden worden en recht hebben op een aanzienlijk aandeel van den buit.

De scherpe vervolging der troepen, die door de regeering in gedurig grooter aantal ter mijner bevrijding naar de streek welke wij doortrokken, gezonden werden, gunde aan de bandieten nergens eenige rust en ontnam hun den tijd om op nieuwe slachtoffers te loeren of nieuwe aanslagen te smeden. Daarenboven werden de bewoners van den omtrek meer en meer huiverig om met hen in aanraking te komen, daar zij onverbiddelijk in hechtenis werden genomen zoodra van eenige gemeenschap tusschen hen en de roovers bewijzen waren of vijanden hen daarvan, dikwijls valschelijk betichtten. Geen wonder dus dat met iederen dag die weder voorbijging zonder dat mijn losprijs aankwam, hunne verbittering toenam tegen mij, de oorzaak van hun lijden en de belemmering in hunne nieuwe plannen. Toen eens in vier-en-twintig uren geen voedsel over mijne lippen was gegaan, in weêrwil van eene vermoeiende marsch, werden mijne bewakers zoozeer door honger en dorst verwoed, dat zij dreigden mij te zullen vermoorden wanneer niet spoedig door de betaling van mijn prijs een einde kwam aan hun lijden om mijnentwil. En toen wij bij de bende aankwamen en ook daar dezelfde behoefte aan levensmiddelen vonden, werd die bedreiging op de schrikkelijkste wijze door allen herhaald. Gelukkig Heef ik altijd mijne volle bedaardheid behouden, en tartte ik hen mij eenvoudig ter neêr te schieten, daar de dood begeerlijker voor mij was dan zulk een leven onder hen. Zulk eene minachting van den dood was een raadsel voor hen die bij de enkele gedachte aan sterven van schrik en angst huiverden, want lafaards waren zij, even als alle wreedaards, en nieuwe verwenschingen waren het gewone slot van zulk een tooneel. Niemand waagde het dan ook mij te dooden. Want dubbel ontzagen zij mijn leven, toen schaapherders hun hadden medegedeeld dat, volgens geruchten die te Salerno liepen, Victor-Emanuel zelf mijn losgeld zou betalen, om moeielijkheden met de Engelsche regeering te voorkomen. Maar nog strenger was daardoor mijne bewaking; opnieuw werd eenieder met den dood bedreigd zoo hij mij niet dadelijk ter neêr schoot, zoodra hij eenige poging bij mij bemerkte om te ontvluchten. En toen eindelijk vijf duizend dukaten voor mijne bevrijding aankwamen, was hunne woede over het kleine der som zoo groot, dat zij in vollen ernst eene lange beraadslaging onder elkander hielden om mij de ooren af te snijden en die aan mijne vrouw te zenden, opdat deze eindelijk spoed zou maken met de betaling van de volle som.

Mijn toestand was onduldbaar. Mijne dunne kleeding was deerlijk gehavend door al dat trekken door bosch en struik en doorweekt van de zware regens en het slapen op den dikwijls doornatten grond. Gelukkig had mijn stevig schoeisel zich nog goed gehouden, terwijl daarentegen de arme Visconti met deerlijk gewonde voeten ons nauwelijks kon volgen. Gedurig werden kleine sommen op rekening van zijn losprijs aan de bandieten toegezonden, waarbij altijd wijn en andere versnaperingen, benevens nu en dan eenige versche kleederen voor hem. De mondbehoeften waren echter meestal verdwenen eer de arme man zelfs hoorde dat ze gekomen waren, maar van de kleederen gaf hij mij een flanellen hemd waaraan ik werkelijk mijn behoud verplicht ben. Den 7n Juni kwamen eindelijk de laatste penningen ter zijner bevrijding aan, maar nog werd hij niet los gelaten dan na plechtig bezworen te hebben dat hij niet allen persoonlijk al het mogelijke zou aanwenden tot de spoedige voldoening ook van mijn losgeld, maar dat hij dit geld zelf ontvangen en aan de bandieten zou doen toekomen. Zijn oude dienaar Tedesco, die hem kwam halen, moest de tusschenpersoon zijn. Verwoesting van zijne uitgestrekte landerijen en rijke olijfbosschen, verbranding van zijne woning, vermoording van zijn ouden vader, zijne vrouw en beide jonge kinderen, was de straf waarmede hij bedreigd werd wanneer hij aan dien eisch niet voldeed en eenigerlei aanwijzingen omtrent de bende, aan wie ook, verstrekte.

Met tranen nam ik afscheid van den zoo gelukkigen lotgenoot, en gevoelde mijn lijden dubbel na deze scheiding. Gelukkig vertrok ook Pepino, na mij nogmaals gruwelijk mishandeld te hebben, en weldra volgde Manzo hem, terwijl nu een vijftal bandieten tot mijn geleide werd aangesteld. Het bevel was, in zekere grot met mij te blijven, tot nader order. Toen hoopte ik op eene verademing, maar helaas! Legioenen van ongedierte teisterden mij op zoo pijnlijke wijze dat ik nacht noch dag rust vond en alleen uitputting mij nu en dan in slaap deed vallen. Veertien dagen lang bleven wij in die grot vertoeven, meestal uitgestrekt op den dikwijls door de regens geheel doorweekten bodem, en juist toen wij op zekeren avond een rijken toevoer van vleesch en groenten en brood en kleederen verwachtten, waarvoor de bandieten den dubbelen prijs in goud te voren aan de herders die het ons brengen zouden hadden moeten betalen, kwam het bevel, ons onmiddellijk bij Manzo te voegen. Woedend over het verlies van hun geld en hun goed, joegen zij mij over de ongebaande wegen voort, terwijl mijne van de koû en de lange onnatuurlijke rust bijna verstijfde ledematen, mij nauwelijks vergunden hen te volgen. Geheel uitgeput kwamen wij bij Manzo aan, maar gelukkig vond ik daar niet alleen weder vier duizend dukaten op rekening van mijn losgeld, maar wat mij als nieuwe krachten schonk, een brief van mijne vrouw, eenige kleederen, een Nieuw Testament en een exemplaar van Fenelon's Conseils, waarin zij met potloodstrepen verschillende zinsneden had aangehaald, om als op die wijze met mij te spreken. Hoe ik herleefde! Inwendig en uitwendig gevoelde ik mij verkwikt en gesterkt voor nieuwen tegenspoed. Die liet zich trouwens niet wachten. Want de bandieten hadden tegelijkertijd bericht ontvangen dat te Salerno

[pagina 80]
[p. 80]

een Engelsch oorlogschip aangekomen was om mij te halen en om hen in vrijgeleide op te nemen. Zij lachten echter om dat aanbod, geene enkele regeering vertrouwende, waartoe droeve ervaring hun evenwel recht gaf. Maar een gevangene op wien zoo hooge prijs gesteld werd dat de regeering zelfs een oorlogschip ter zijner bevrijding zond, moest zoo groot een persoon zijn, dat immers hun eerste eisch veel te klein was! Algemeen werd dan ook nu besloten mij niet dan tegen de betaling van een nog veel hooger losgeld vrij te geven! Helaas! wanneer zou aan mijn hachelijken toestand een einde komen, indien niet de dood mij daaruit verloste!

Den 19n Juni ontving ik die eerste en on waardeerbare bezending, en ze bleef de laatste tevens. Hetzelfde hemd dat mij toen verkwikte, verliet mij dag noch nacht tot aan den 25n Augustus. Want ten strengste werd mij altoos verboden mij te baden, zelfs de voeten, al bleven wij nog zoo langen tijd aan het water vertoeven, omdat gedurig de vrees bij de bandieten bestond dat de soldaten ons zouden overvallen en ik hen dan half ontkleed, niet zou kunnen volgen. En aan mijn lijden kwam niet alleen geen einde, maar zware koortsen begonnen mij te teisteren. Ontbering en vermoeienis en koude ondermijnden mijne krachten. Ik meende dat mijne laatste uur gekomen was; en had niet een mijner bewakers medelijden gehad met mijnen toestand, misschien ook vrees gekoesterd dat ik hem zou ontvallen, en mij heimelijk met eene flesch absynth eenige opwekking geschonken, dan geloof ik ook in waarheid dat ik kwijnende zou weggezonken zijn. Weêr kreeg ik daarenboven troost door brieven van mijne vrouw en zeer vernuftig hadden mijne vrienden eindelijk een middel gevonden om van mij iets te vernemen, zonder dat de roovers kennis droegen van hetgeen ik hun schreef. Voortdurend toch had ik brieven aan mijne vrouw en aan al de overheidspersoonen in de omgeving en in Napels en Florencië moeten schrijven, aandringende op de spoedige betaling van mijn losgeld, maar altijd letterlijk wat Manzo mij dicteerde; nooit mocht ik er een Engelsch woord bijvoegen. Nu schreven zij aan Manzo geen geld meer voor mij te zullen sturen, daar zij gehoord hadden dat ik gestorven was. En eer een brief in het Engelsch van mijne hand hun van het tegendeel overtuigd had, behoefde hij ook op geen geld meer voor mij te rekenen. Dat hielp. Twee regels stond Manzo mij toe. Ik verlangde er vijf. En toen hij, vreezende voor verraad, bleef weigeren, weigerde ik hardnekkig eene enkele letter op het papier te zetten ten spijt van al zijne bedreigingen. Zoo moest hij wel toegeven. Ik schreef dadelijk hoe ellendig ik was, smeekte het geld onmiddellijk te sturen en beloofde in mijne volgende brieven het mij gedicteerde met staand, en mijne eigene woorden met ruggelingsch schrift te zullen schrijven. Manzo zelf nam den brief mede, en ik was weder aan de willekeur van enkele der bandieten prijs gegeven.

(Wordt voortgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken