Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 16 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 16
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.68 MB)

Scans (16.17 MB)

ebook (9.61 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 16

(1870)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 104]
[p. 104]

Quinten Massys.

Antwoord aan den heer van Even, archivaris der stad Leuven.
Antwerpen, 30 Augusti 1870.

Waarde collega en vriend,

 

Ik heb met aandacht uwen brief gelezen, voorkomende in de laatste aflevering der Vlaamsche School, bladzijde 90 en volgende. Maar die regelen kunnen de meening niet wijzigen in mijne Nasporingen over de geboorteplaats en de familie van Quinten Massys uitgedrukt. Inderdaad, gij blijft u op de gebrekkige en doorgaans slecht vertaalde getuigenis van Guicciardini beroepen; eene getuigenis die, volgens mij, niet de minste waarde heeft, en niet in de weegschaal kan gebracht worden met die van Lampsonius, welke ouder is, maar vooral met die van den schranderen van Mander, om van geene andere te gewagen. Het oorspronkelijk portret door Massys zelf aan de Antwerpsche St-Lucasgilde geschonken, is daar, gezamenlijk met de medalie waarvan Mieris de gravuur mededeelt, om 's mans ouderdom in 1495 vast te stellen. De denkwijze, vroeger door mijnen voorzaat M. Verachter uitgedrukt, kan hier niet in bemerking komen, daar hij, bij mijne weet, zich nooit met nasporingen over de geboorteplaats van Quinten Massys heeft bezig gehouden. De meening van de heeren de Laet en de Burbure heeft in dit geval een ander belang; jammer voor u, dat zij met de mijne overeenstemt. Wat den heer advocaat van Lerius betreft, zie hier wat hij mij omtrent deze zaak schrijft:

Antwerpen, den 29 Oogst 1870.

Den Heere P. Génard, stadsarchivist en bibliothecaris.

 

Mijn waarde Heer,

 

Ik zie dat onze vriend Edward van Even, in zijnen brief van 15 Juli ll., mij vermeldt tusschen de voorstanders van Quinten Massys' geboorte te Leuven. Ik heb inderdaad dit gevoelen geuit in mijn Supplément au catalogue du musée d'Anvers. Doch na de bewijsredenen die uw collega in den Messager des sciences historiques heeft medegedeeld, met de uwe, door de Vlaamsche School afgekondigd, te hebben vergeleken, ben ik van gedacht veranderd en hoû thans den ouden Quinten voor een Antwerpenaar van geboorte.

Aanvaard, enz.

Theodore Van Lerius.

 

Nogmaals, wanneer zal men, in deze zaak, enkel op oorspronkelijke bescheeden voortgaan? Waarom niet voor Massys doen wat men voor al de groote kunstmeesters, zooals de van Eycken, de van der Weyden, Memlinghe en zelfs Rubens heeft gedaan? Wat is er van de oude legenden rakende deze meesters overgebleven?

Het schijnt u onmogelijk dat men in de zestiende eeuw zou toegelaten hebben feilen te drukken, in tegenwoordigheid van 's mans talrijke kinderen; doch, doet men zulks nog op onze tijden niet? En heeft de geleerde Kramm, in zijne levenschetsen der Nederlandsche kunstenaars, over Andreas-Cornelius Lens niet de meest gewaagde gissingen geuit? En heeft de gekende kunstcriticus A. Reichensperger, in schilders leven, van den befaamden Leys, niet den zoon eens bakkers gemaakt? Heeft zich iemand der familie daartegen verzet? Wel neen, het zou nog al veel werks baren, moest men alle dergelijke dwalingen te recht wijzen.

Jan Massys II, alias Quintens, die zich met de hervorming bezig hield, en als zulkdanig, in 1553, voortvluchtig en gebannen was, had andere zaken te beridderen, dan zich met de getuigenis eens Guicciardini's bezig te houden. Ik herhaal het, bescheeden, en bescheeden alleen, kunnen de door ons behandelde zaak regelen. Het wordt tijd dat men kort spel met al de tot nu voorgebrachte verdichtsels make.

Omtrent Guicciardini's beweringen zal de tijd uitspraak doen. Met vertrouwen wacht ik zijn vonnis af.

In mijnen aan u gerichten brief, na eene menigte bescheeden aangehaald te hebben, schreef ik het volgende: ‘na dit alles, waarde collega en vriend, dunkt het mij dat men dus het innig gevoel mag hebben dat Quinten te Antwerpen is geboren; om op eene stoffelijke manier te bewijzen dat Quinten in de Scheldestad het licht heeft gezien, ontbreekt er slechts één stuk; eene oorkonde waarin gezegd wordt dat Quinten de broeder van “Jan den bontwerker” is, doch, zooals ik hierboven zegde, bij het gemis der registers van 1480 tot 1489, wordt deze leemte ruimschoots aangevuld door den akt van 1508, waarin Quinten zelf verklaart dat de Antwerpenaar Jan de “bontwerker,” bij uitsluiting van alle andere, zijnen naasten bloedverwant is.

Tot dat de aangeduide bescheede of eene andere soortgelijke worde ontdekt, kan dus de pennetwist over Quintens geboorteplaats worden voortgezet; doch tot nu toe kan ik met u niet instemmen, dat de ontdekking van het schrift van Molanus en de te Leuven gevondene oorkonden, de eischen van Antwerpen den doodslag hebben gegeven. Mijns dunkens, zijn door de stukken welke ik in den loop dezes (mijn vorige brief) heb aangehaald, en die welke ik daarop laat volgen, de titels van Antwerpen ernstiger dan ooit geworden.’

Indien ik nu dit enkel stuk, waarvan ik zelf het gemis aanduid, bezat, dan zou ik in geenen ‘veronderstellenden’ zin, maar wel op eene ‘afdoende’ wijze hebben verklaard dat Antwerpen de geboorteplaats van Quinten Massys is. Uwe vraag is dus overbodig.

Omtrent de akten van 1508 en 1511, treedt gij, waarde collega en vriend, op eenen grond waarop ik u noch kan, noch mag volgen. De costumen van Antwerpen beantwoorden uwe vragen in mijne plaats.

Wat nu de te Leuven gevestigde tak der familie Matsys, Massys of Metsys betreft, deze was stellig, even als de Antwerpsche, van éenen boom herkomstig, en de door u ontdekte Catharina Metsys mocht zeer wel zeggen dat zij te Antwerpen vrienden wonen had; hierdoor echter beweerde zij geenszins dat Quinten haar oom was.

Gij staat verwonderd, waarde collega, dat er te Antwerpen niet meer akten rakende Quinten Massys worden gevonden. De bemerking over de vernietiging der registers van 1480 tot

[pagina 105]
[p. 105]

1489 mag niet uit het oog verloren worden; ik beken dat er eene betreurenswaardige leemte is, die ons niet toelaat de volle waarheid te kennen. Doch, gij, waarde collega, die de registers dier jaren in uwe archieven bezit, zoudt gij wel eenige akten kunnen aanbrengen waarin er spraak van Quinten den schilder is? Wat gij van mij vergt, mag ik u dus op mijne beurt vragen. Ik geloof niet dat gij er eenen enkelen bezit. Daarenboven, de door u ontdekte akt van 1530, waarin wordt gewaagd van Pauwel Metsys, die Quintens zoon is, bevat wederom de aanduiding van 's mans woonoord. Waarom zou men dan toch bij het bestaande gebruik, steeds te Antwerpen, naast den naam van Quinten Massijs, hebben verzwegen dat hij van ‘Leuven’ voortkomstig was, indien hij in laastgenoemde stad het levenslicht had gezien?

De oorkonden door mij uitgegeven, zijn de eenige niet welke het Antwerpsch archief rakende Quintens familie bezit. Ik heb er nog eene menigte, en wellicht zal het oogenblik komen dat ik, met onwedersprekelijke bescheeden in de hand, u zal kunnen bewijzen, in welken graad van verwantschap, Joos Metsys van Leuven, met Quinten, den schilder, was.

In uw post-scriptum, waarde collega en vriend, klaagt gij dat ik Guicciardini te stiefvaderlijk heb behandeld. Weet dat het eerst na een rijp onderzoek is, dat ik mijn oordeel over dezen te vaak geprezen schrijver heb geveld. Gij belooft mij op de duimen te kloppen; doch vooraleer den stok in handen te nemen, zoudt ge wel doen te zien of gij hiermede uwen geliefden Florentijner niet het hoofd zoudt inslaan.

Op éen punt ben ik het met u eens, namelijk: dat het voor 't oogenblik louter tijd verspillen is over deze zaak langer te twisten.

Aanvaard mijne vriendschappelijke groeten.

P. Génard.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • brief aan Edward van Even

  • over Quinten Matsys

  • brief van Pieter Marius Nicolaas Jan Génard

  • brief aan Pieter Marius Nicolaas Jan Génard

  • brief van Theodoor Frans van Lerius


datums

  • 30 augustus 1870

  • 29 augustus 1870