Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 16 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 16
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.68 MB)

Scans (16.17 MB)

ebook (9.61 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 16

(1870)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 179]
[p. 179]

Ridder Leo de Burbure, toonzetter en geschiedschrijver.

Leo-Philippus-Maria de Burbure de Wezembeek werd geboren te Dendermonde, op 16 Augusti 1812. Zijne ouders waren

illustratie

ridder Philippus-Edward-Willem-Maria de Burbure de Wezembeek, lid der Staten-Generaal, district-commissaris van St-Nicolaas, Dendermonde en Gent, schoolopzichter, ridder der orde van den Belgischen Leeuw, geboren te Brussel, op 22 Januari 1779 en Helena-Theresia-Josephina de Schouteete de Ter Varent en Ter Walle, welke in den echt traden te Dendermonde, op 15 Juni 1805.Ga naar voetnoot1

Van zijne eerste jeugd, liet Leo zich kennen door grooten aanleg voor de muziekkunst. Nauwelijks zeven jaren oud zijnde, ontving hij reeds lessen van notenleer, van den heer Troch, zangmeester der Onze-Lieve-Vrouwekerk van Dendermonde, die hem ook weinigen tijd later onderwees in de beginselen der violoncel.

[pagina 180]
[p. 180]

De jonge Leo deed zijne eerste latijnsche studiën bij pater de Vos, oud-religieus der in den Franschen tijd vernietigde abdij van Afflighem, welke alstoen bestuurder was der Theresianen, te Dendermonde. Hij eindigde echter zijne humaniteiten in het koninklijk collegie van Gent.

Gedurende zijn verblijf in die laatste stad, maakte hij grooten voortgang in het violoncel-spel onder de leiding van den met recht beroemden leermeester de Vigne.

In 1828, bij het verlaten van het koninklijk collegie, in de Gentsche hoogeschool getreden zijnde, werd Leo de Burbure op twintigjarigen leeftijd, doctor in de rechten uitgeroepen, den 8en Augusti 1832.

Zijne studiën deden hem nogtans de muziek niet vergeten: kort na zijne aankomst in de hoogeschool, zien wij hem, te zamen met eenige zijner studiemakkers, eene symphonie-maatschappij inrichten, welke hij Lyre Académique noemde en waar hij zijn eerste muzikaal voortbrengsel, een divertissement voor orkest liet hooren in 1830, tijdens het bezoek dat koning Willem I aan de hoogeschool deed in het begin van dit jaar.

De Lyre Académique bleef bestaan tot bij de uitbarsting der Belgische omwenteling, die de leerlingen der hoogeschool uiteen dreef.

De jonge de Burbure verliet alsdan de stad Gent en keerde weder bij zijne ouderste Dendermonde. Aldaar gaf hij zich gansch over aan zijne liefde voor de muziekkunst; geholpen door de werken van Albrechtsberger, Fétis en Reicha deed hij snellen voortgang in de harmonieleer en oefende zich meer en meer in de toonzetting. Zijne drift voor de muziekkunst werd gedeeld door zijnen broeder Gustaaf, die later zich ook aan de toonzetting toeweidde.

Bij de heropening van 's lands hoogescholen, zag hij zich echter verplicht, wederom zijne geboortestad te verlaten en zich naar Gent te begeven, ten einde aldaar zijne studiën te voltrekken.

Gelijk wij hooger zegden, werd hij in 1832 doctor in de rechten; alsdan verliet hij de hoogeschool en kwam zich voor goed vestigen te Dendermonde, waar men den jongen musicus welhaast aan het hoofd plaatste der Société Philharmonique de Ste-Cécile.

Leo leefde in zeer nauwe vriendschappelijke betrekkingen met Prudens van Duyse: onafscheidbaar mochten zij genoemd worden. Zij die het geluk genieten eenen waren vriend te bezitten, zullen lichtelijk beseffen, welke aangename oogenblikken dichter en toonzetter beleefden, toen zij beide, jong en hoopvol in de toekomst, langs de schoone dreef nevens den Dender wandelende, zich over kunsten onderhielden. Van Duyse toen reeds had zich zelven beloofd nooit ter ruste te gaan zonder iets geschreven te hebben. Zijne dichtstukken echter waren niet altijd Vlaamsch; niet zelden in zijne jonge jaren schreef hij Fransche versstukken.

De gemeenschappelijke gewaarwordingen der beide vrienden, na door Prudens in woorden gebracht te zijn, werden door Leo in tonen gesteld.

Wij kunnen niet nalaten hier te noemen het stuk dat zij te zamen maakten in 1832, getiteld: L'épée d'honneur offerte au général Chassé, hetgeen eenen grooten bijval verwierf.

In 1834, bood de tooneelmaatschappij Kunstliefde den heere de Burbure haar voorzitterschap aan.

Het jaar 1836 was belangrijk voor de muziekkunst door het verschijnen van Meyerbeer's Huguenots. Dit opera nauwelijks voor de eerste maal te Parijs opgevoerd zijnde, vervaardigden de gebroeders Leo en Gustaaf de Burbure daarop een groot phantazijstuk, hetwelk zij de koninklijke Harmonie-maarschappij van Antwerpen opdroegen. Uit erkentenis werd aan beide jongelingen den titel van eerelid toegekend.

In 1838, op verzoek der heeren Fétis en Voisin, bewerkte Leo de Burbure het overschrift van het contrapuntisch werk van Jan van Muris en van het Tractatus effectuum musices van E. Carlier.

Het volgende jaar, werd hij voorzitter der koormaatschappij Les Echos de la Dendre. Van 1839 tot 1842, ziet men die zangvereeniging, door de Burbure ten prijskampe geleid, menigmaal zegepralen behalen te Audenaarde, te Bergen, te Brussel, te Gent, te Veurne en elders, tegen maatschappijen van steden van eersten rang.

Leo de Burbure schreef voor de Echos de la Dendre verscheidene koren, waarvan enkele gedrukt werden te Gent, in het werk Le Choriste van Costermans.

Veel stelde hij toen in het werk, om 's lands zangvereenigingen te onttrekken aan den ongelukkigen toestand, waarin deze zich door tijdsomstandigheden en gebrek aan wedijver en kunde sedert lang bevonden.

In 1840, de Société des Sciences, des Arts et des Lettres du Hainaut waarvan de zetel te Bergen was, eenen prijskamp geopend hebbende, voor het vervaardigen eener Ouverture in harmonie-orkest, behaalde Leo de Burbure den eersten prijs met zijn Charles Quint. Eene gouden medalie werd hem in de Henegouwsche hoofdstad overhandigd, en bij zijne wederkomst te Dendermonde, werd de zegepralende met geestdrift en hartelijke gulheid door zijne medeburgers ontvangen.

Zijne ouderlijke woning, waar men hem in stoet heen leidde, was gedurende zijne afwezigheid prachtig versierd geworden; een dichtstuk van den heer Sacré, onderwijzer te Appels, werd hem plechtiglijk overhandigd.

In 1842, lid gekozen zijnde van den kerkraad van Onze-Lieve-Vrouwe zijner geboortestad, begon de Burbure, met de rangschikking der archieven van bovengemelde kerk, het onophoudend zoekend leven, dat hij heden nog steeds leidt.

In 1846, kort na het overlijden zijner moeder, verliet Leo de Burbure, vergezeld van zijnen zes-en-zestigjarigen vader, zijne geboortestad en kwam zich met der woon vestigen te Antwerpen. Voor zijn vertrek uit Dendermonde, gaf de maatschappij Les Echos de la Dendre aan haren voorzitter een groot muzikaal feest, waarvan het programma uitsluitelijk samengesteld was uit toonzettingen van ridder de Burbure. Een gouden ring met paarlen bezet, en een gedicht van zijnen vriend van Duyse werden hem wegens de vereeniging aangeboden. Voor afscheid hief men een zangstuk aan, waarvan de woorden van den heer Derboven in muziek gesteld waren door Joseph Troch. Ziehier dit gedicht:

[pagina 181]
[p. 181]
Adieux a monsieur léon de burbure.
 
Depuis longtemps sur les bords de la Dendre
 
Vivait heureux, dans son riant séjour,
 
Un noble ami des Muses, jeune et tendre,
 
Plein de douceur, digne de tout amour.
 
Un ouragan soudain vint troubler l'onde;
 
Et la douleur vint chasser le plaisir...
 
Il va quitter les rives de Termonde,
 
En y laissant un touchant souvenir.
 
 
 
Guide zélé des chanteurs de la Dendre,
 
Dont il était l'honneur et le soutien,
 
Naguère encor son coeur sensible et tendre
 
De jeunes voix sut faire un heureux lien.
 
Les indigents, dont notre ville abonde,
 
Furent ainsi préservés de souffrir:
 
Pour bien longtemps la cité de Termonde
 
En gardera le touchant souvenir.
 
 
 
Oui, noble ami! les palmes immortelles,
 
Vont couronner votre nom à jamais,
 
Ce nom connu dans Mons, Gand et Bruxelles,
 
Sera gravé dans nos coeurs désormais;
 
Ces mêmes coeurs, que la tristesse inonde,
 
Osent encor exprimer un désir:
 
Tournez parfois le regard vers Termonde,
 
Et n'en perdez jamais le souvenir!

In Antwerpen aangekomen, deden zijne paleögrafische kennissen hem welhaast ontbieden bij de kerkfabriek der Cathedraal. Sedert het jaar 1797 heerschte er in de archieven der hoofdkerk eene onvergeeflijke wanorde: moedigen met eene belangloosheid die in al zijn doen doorstraalt, nam de Burbure de taak op zich, die overgroote verzameling bescheiden van allen aard te rangschikken, en na elf jaren onverpoosden arbeid, had hij het genoegen, zijn reuzenwerk voleind te zien.

Veel vond de Burbure in dit archief, over de kunstgeschiedenis onzer Nederlanden, te beginnen van af de 12e eeuw, tot op het tijdstip der Fransche overheersching. Menige toonzetters uit de 16e en 17e eeuwen, waarvan schier de namen ons onbekend waren, onttrok hij aan de vergetelheid; aanteekeningen deed hij kennen over Ockeghem, Andreas Pevernage, Liberti, Mathias Pottier, Tylman Susato (Antwerpsche muziekdrukker), Jan Turnhout, Cornelius Verdonck, Huibrecht Waelrant, John Bull,Gossec en meer anderen; over verscheidene bouwkundigen ook gaf hij merkwaardige ophelderingen.

Het bureel der kerkmeesters van O.-L.-V. zijne dankbaarheid willende betoonen aan onzen onvermoeibaren werker, begiftigde hem met eene rijke in zilver gedrevene schrijfdoos, waarvan de teekening van Frans Durlet, door Lambrecht van Ryswyck uitgevoerd was.Ga naar voetnoot1

Deze zijne historische en biografische bezigheden beletteden nogtans geenszins den heere de Burbure, het getal zijner muziekwerken te vermeerderen: de volledige lijst zijner toonzettingen, die wij achter deze levensschets mededeelen, bewijst het genoeg. In die jaren bijzonder getuigt hij zijner vruchtbaarheid in de muziekkunst: van 1834 tot 1850, werden van hem 54 muziekstukken van allen aard in druk gegeven.

Vele zijner historische bijdragen werden opgenomen in de geschied- en letterkundige tijdschriften: Le messager des sciences historiques van Gent en Het Taalverbond van Antwerpen.

In 1850, vierde het broederschap van het H. Hart in onze hoofdkerk het 25-jarig jubelfeest zijner instelling; ridder de Burbure toonzette alsdan opzettelijk het motet ‘Exultate Deo’ dat voor den schoonsten zijner psalmzangen gehouden wordt.

Ter gelegenheid van het zangfestival dat tijdens de Antwerpsche kermis van 1850, door de ‘Association Lyrique Anversoise’ ingericht werd, vervaardigde ridder de Burbure een groot koor met militaire harmonie begeleiding, getiteld ‘De slag bij Doggersbank,’ dat door 1500 zangers werd uitgevoerd. Weinige dagen na die plechtigheid, den 26n derzelfde maand Augusti, bewonderde men de ‘ode-symphonie,’ welke hij opzettelijk geschreven had voor de inhuldiging des borstbeelds van David Lindanus, te Dendermonde. De muziek der burgerwacht van Antwerpen, alsmede een groot getal liefhebbers namen deel aan de uitvoering. Des morgens had hetzelfde orkest in de hoofdkerk van Dendermonde, de mis in ut laten hooren van onzen toonzetter.

Dit jaar ook gaf hij in het licht zijne ‘Lettres inédites d'Aubert Le Mire,’ en in 1851 schreef hij zijne verhandeling over Lindanus, geschiedschrijver van Dendermonde.

Toen België in 1853 de meerderjarigwording van den erfprins vierde, schreef de Burbure voor het feest, dat bij die gelegenheid in Taal en kunst plaats had, de cantate ‘De hoop van België,’ waarvan de woorden van Hendrik Conscience waren.

Onmogelijk ware het, ridder de Burbure stap voor stap te volgen op zijne zoo eervolle en tevens zoo ootmoedige loopbaan: de palen dezes schrifts laten dit niet toe; stippen wij echter aan, dat hem opvolgend groote onderscheidingen te beurt vielen: zoo zien wij hem genoemd worden, eerelid der ‘Grétry’ te Brussel, der ‘Société des Choeurs’ en der ‘Société philharmonique’ van Brugge (1841), der ‘Société de Ste. Cécile’ (1839) en van de ‘Lyre Gantoise’ (1848) beide te Gent, der ‘Association Lyrique Anversoise,’ der ‘Société royale d'Harmonie’ en der maatschappij ‘Voor Taal en Kunst’ (1848) van Antwerpen, der zangvereeniging ‘Les échos de la Dendre’ te Dendermonde; voorts, bijgevoegd bestuurder der koninklijke Harmonie; ondervoorzitter der ‘Société de Symphonie,’ beide van Antwerpen; lid der ‘Académie de Ste. Cécile’ te Rome en der ‘Melomanen’ te Gent (1853); voorzitter der maatschappij ‘Mozart’; briefwisselend lid der ‘Société des Beaux-Arts’ van Gent en der ‘Société des Lettres, Sciences et Arts du Hainaut’ te Bergen; eindelijk, medewerker der muzikale tijdschriften: ‘La Belgique musicale,’ ‘Les Belges peints par eux-mêmes,’ ‘Le bon ménestrel,’ ‘La mosaïque musicale,’

[pagina 182]
[p. 182]

‘Le minnesänger,’ ‘Le Choriste,’ ‘Cecilia,’ ‘Le Journal de chant d'ensemble,’ enz. enz.

In 1851, ontving L. de Burbure de voor hem ingerichte plaats van administrateur der Antwerpsche academie van schoone kunsten en was voorzitter der commissie voor de uitgaaf van den catalogus van het museum; op 9 Januari 1862 werd hij lid benoemd der koninklijke academie van Belgie. Zijn zetel aldaar is in de muziek-afdeeling der klasse van schoone kunsten.

Insgelijks maakt hij deel der commissie van de ‘Caisse centrale des artistes belges.’

In 1854, vierde de St-Lucasgilde haar 400-jarig jubelfeest; de Burbure haastte zich eene cantate te schrijven, getiteld ‘Hulde aan de kunst.’

Op 25 September van het jaar 1855, trad ridder Leo de Burbure in den echt met jonkvrouw Ludovica-Josephina-Maria-Eugenia Rijmenans, geboren te Dusseldorf, op 11 Juli 1811, dochter van Joannes-Josephus-Eugenius Rijmenans en van Maria-Catharina-Wilhelmina-Gertrudis Reyland.

Niettegenstaande zijne menigvuldige kunst- en geschiedkundige bezigheden zien wij den heer de Burbure nooit te kort blijven wanneer besmettelijke ziekten, gebrek, of andere dergelijke rampen de Antwerpsche bevolking in verslagenheid dompelden; altijd vindt men hem bereid, het lot zijner medeburgers door alle mogelijke hulp te verzachten. Alzoo staat hij in 1847 met andere liefdadige personen, aan het hoofd der ‘Commistie voor levensmiddelen;’ in 1849, wanneer de cholera hevig over onze stad heerschte, was hij lid der commissie der 3o wijk; voorts is hij mede-inrichter en bestuurder van het genootschap voor het afleveren aan de armen, van goedkoopesoep, welk sedert 1853 in onze stad bestaat; ook sedert verscheidene jaren maakt hij deel van het bestuur van St-Julianusgasthuis.

Het zij ons toegelaten hier op te merken, dat het wonderlijk schijnt, dat aan een man, die sinds veertig jaren, zoo vele diensten bewees aan kunsten en letteren, door zijne opsporingen en geschriften en aan de samenleving door de hulp die hij zijne medeburgers toereikte, in 1870 nog niet eene enkele staatsbelooning te beurt gevallen was! Denken wij echter dat de Burbure zelf aan dit verzuim de grootste schuld had. Zijne zedigheid belette hem, van zichzelven te doen spreken en alzoo zijne schoone en nuttige daden in het licht te doen komen. Menschen van zulkdanige gesteltenis, zien niet zelden andere personen pracht voeren met de vrucht hunner langdurige werkzaamheden.

Leo de Burbure's kunstkennissen zijn in België algemeen erkend: sinds 1847 maakte hij deel der jurijs der meeste en belangrijkste muziekprijskampen die plaats grepen in onze groote steden. Brussel, Antwerpen en Gent, voorts Bergen, Leuven en andere plaatsen riepen hem in hun midden voor het beoordeelen van wedstrijden in het vak der toonzetting, van den samenzang, enz.

In 1845, werd hij door de Echos de la Dendre naar Bonn gezonden, om de schoone feesten bij te wonen die aldaar ter gelegenheid der inhuldiging van het standbeeld van den grooten Lodewijk van Beethoven plaats hadden.

Sinds 1852, is hij lid der Commissie voor de uitgaaf der Graf- en gedenkschriften der provincie Antwerpen. Ook is hij ondervoorzitter van het Antwerpsch comiteit der ‘Commission royale des monuments’ en voorzitter der ‘Académie d'archéologie’ waarin hij eenen prijs gesticht heeft.

In 1853 schreef ridder de Burbure zijne ‘Symphonie Triomphale’ en in 1859 gaf hij in het licht zijn tweede groot motet op de woorden van den lofzang ‘Coeli enarrant gloriam Dei.’ Beide deze toonzettingen verwierven eenen grooten bijval en zijn sedert hunne verschijning dikwijls opgevoerd geworden. De symphonie werd te Brussel gespeeld in de plechtige zitting der academie van België, op 26 September 1856, en het ‘Coeli enarrant’ hoorde men op een der concerten van het koninklijk conservatorium der hoofdstad.

Tijdens de groote kermisfeesten van 1864, bij de inhuldiging van het standbeeld van David Teniers, werd van de Burbure gespeeld een ‘ouverture,’ opzettelijk voor de omstandigheid gemaakt en getiteld ‘David Teniers of de boerenkermis.’

Dit stuk, een zijner laatste gewrochten, kenmerkt zich nog steeds door het gemak van schrijven, door den rijkdom aan melody, die in alle de werken van de Burbure doorstralen. Over eenige jaren, uitte een schrijver het gevoelen, dat de Burbure's toonzettingen naar den duitschen stijl overhellen; dit gedacht deelen wij geenszins: vele zijner stukken doen soms aan sommige italiaansche meesters denken, terwijl andere vlaamsch, echt vlaamsch zijn.

Wij weten dat het woord van ‘vlaamsch muziek’ aan vele personen vreemd voorkomt; dat sommige zelfs de schouders ophalen, wanneer er van eene vlaamsche muziekkunst gesproken wordt; dat aan vele, het bestaan van een vlaamsch opera onmogelijk toeschijnt. Het is waar, die personen hebben tot staving hunner ongerijmde bewering, den staat van onbezieldheid, van levenloosheid, waarin onze nationale muziekkunst sedert zoo vele jaren verkeerd heeft; zij hebben voor hun, de verbastering die bij onze Belgische toonzetters, een tweede natuur geworden was; doch, wie sinds eenige jaren twijfelt nog aan de verrijzenis onzer vlaamsche muziekkunst? wie, die niet door vooringenomenheid verblind is, miskend nog den sterken spoorslag die onze nationale muziekkunst gegeven wordt door de werken van Benoit, van den Eede, en andere jonge toonzetters?

Nu het verheugt ons te bestatigen, dat ridder Leo de Burbure veel gedaan heeft voor de vlaamsche muziek: de vlaamsche kooren en kantaten, die hij sinds dertig jaren geschreven heeft, zijn daar om het te bewijzen; zijne schriften over de geschiedenis der oude vlaamsche muziekschool in de 16e en 17e eeuwen bekrachtigen ons gezegde.

Als onderscheidingen aan de Burbure te beurt gevallen in deze laatste tijden, moeten wij nog aanstippen, dat hij op 6 Juli 1867, eerelid genoemd werd van het ‘van Duyse's Genootschap’ te Gent en in het jaar 1870, lid der ‘Association archéologique de Compiègne,’ en van de ‘Société des Bibliophiles de Belgique;’ eerelid van den kring: ‘l'Union des artistes’ te Luik en vreemdlid van het ‘Institut des provinces de France.’ In Augusti 1867, was ridder de Burbure, onder-voorzitter van

[pagina 183]
[p. 183]

het midden-comiteit van het internationaal congres van oudheidkunde, dat in Antwerpen plaats greep.

Deelmakende der commissie voor de uitgaaf der ‘Biographie nationale’, is hij een der ieverigste opstellers van dit belangrijk werk. De bijzonderste, door hem geteekende levensschetsen, die in de reeds verschenen boekdeelen voorkomen, zijn die van: Lucas Adriaens en Hieronymus van Aken, schilders in de 15e eeuw; Christiaan van Ameyden, Anselmus van Vlaanderen, Arnold van Vlaanderen, Antonius Barbé, Baston en Pieter Bonhomius, toonzetters in de 16e eeuw; Laurens van Antwerpen, miniatuurschilder in de 14e eeuw; Jan en Pieter Appelmans, bouwmeesters der Antwerpsche hoofdkerk; Natalis Balduin, Jacobus Barbireau, Pierquin Beurse en Hendrik Bredeniers, toonzetters in de 15e eeuw; Jan Barbé, graveerder in de 16e eeuw; Jan-Pieter van Baurscheit, bouwmeester en beeldhouwer, te Antwerpen geboren in 1699; den onsterfelijken Lodewijk van Beethoven; J. Berckelaers en Jan Bettigny, toonzetters in de 17e eeuw en Gilles Beys, drukker in de 16e eeuw.

Eindelijk op 16 December jongstleden, werd hij ridder benoemd van de Leopolds-orde. Die door het publiek sinds vele jaren verwachte onderscheiding, is in Antwerpen met algemeene tevredenheid ontvangen: inderdaad, ridder de Burbure, toonzetter en geschiedkundig schrijver (zijne werken getuigen zulks) is een dergenen welke sinds dertig jaren het meest gewerkt hebben in de verschillige vakken der Belgische kunst. Veel heeft hij bijgedragen, tot de heroprichting der zangmaatschappijen in Vlaanderen, die door tijdsomstandigheden uitgeroeid waren geweest. Onnoodig te zeggen, wat onze muziekgeschiedenis in het bijzonder hem te danken heeft: Fétis, in zijne ‘Biographie universelle des musiciens’ getuigt dat vele inlichtingen hem gegeven zijn geworden door den heer de Burbure. Even als de bestuurder der Brussselsche muziekschool, hebben vele schrijvers ondervonden, dat men niet te vergeefs tot hem zijne toevlucht neemt; altijd vindt men ridder de Burbure bereid, de vrucht zijner lange opzoekingen mede te deelen; muzikale ondernemingen vinden steeds in hem eenen milden ondersteuner. Met eenige kunstvrienden hernam hij de viering van 't Ste-Ceciliafeest in onze stad, die sedert den dood van den toonzetter J.F.J. Janssens afgebroken was geweest. Was er spraak, hulde te bewijzen aan verdienstelijke mannen, altijd stond ridder de Burbure vooraan en gebruikte al zijnen invloed tot het welgelukken van soortgelijke ondernemingen. Mede-inrichter der commissie voor huldebewijzing aan Antwerpsche toonzetters, die de gedenkteekens opgericht heeft van Janssens en Simon en eene prachtige uitvoering bewerkte bij het afsterven van A. Bessems en F. Grisar, ziet men hem ook in deze laatste tijden, voorzitter der commissie voor het gedenkteeken aan den geschiedschrijver Torfs.

Eindelijk, groot liefhebber van oudheden, is hij een der stichters en der bijzonderste begiftigers geweest van het museum in het Steen, dat hij, onder andere, verrijkte met eene schoone verzameling Romeinsche potten.



illustratie
Wapen van de Burbure.
geschiedkundige schriften van de burbure.


1.Lettres inédites d'Aubert Le Mire. (Gent. 1850.)
2.David Lindanus, sa famille, ses amis. (Gent. 1851.)
3.Toestand der beeldende kunsten in Antwerpen omtren 1454. (Antw. 1854.)
4.Sur l'ancienneté de l'art typographique en Belgique. (Brussel. 1859.)
5.La Ste-Cécile en Belgique (Brussel. 1860.)
6.L'ancienne corporation des musiciens instrumentistes d'Anvers. (Brussel. 1862.)
7.Les facteurs de clavecins et les luthiers d'Anvers, depuis le 16e jusqu'au 19e siècle. (Brussel. 1863.)
8.Les auteurs de l'ancien jubé de Bourbourg. (Ryssel. 1864)
9.Les peintres Gossuin et Roger vander Weyden le jeune. (Brussel. 1865.)
10.Jan van Ockeghem, zijne geboorteplaats en verblijf in Antwerpen. (Dendermonde 1868.)
11.Robert Péril, graveur du 16e siècle, sa vie et ses ouvrages. (Brussel. 1869.)

Voorts gaf hij bijvoegsels aan het werk over de gebroeders Wierix, door Alvin en aan het Oud Schependom van K.-L. Torfs.

Lijst der bijzonderste muziekstukken.

1830. Divertissement pour orchestre.
1831. Bardenzang. Trio met symhonie-begeleiding.
1832. Ouverture in ES. voor symphonie-orkest.
1833. id. in G. id.
id. Le chant des pirates. Koor voor mansstemmen met orkest.
1834. 1er Air varié, voor harmonie-orkest.
id. Motet ‘Veni sponsa Christi.’
1835. Ouverture ‘Charlemagne.’
id. Grand divertissement pour orchestre.
id. Van 1832 tot 1835 schreef hij 37 stukken in trio en quatuor voor snaarinstrumenten.
1836. Ouverture van het opera ‘La Sérafina.’
id. 2e Air varié, voor harmonie.
Id. Fantaisie voor hoorn met orkest-begeleiding.
Id. ‘Miseremini mei,’ voor vrouwestemmen.
1837. Fantaisie op de ‘Postillon de Longjumeau’ voor harmonie.
Id. Ouverture in D. voor symphonie.
Id. ‘Te Deum laudamus.’

[pagina 184]
[p. 184]

1837. Opera ‘La Serafina.’
1838. Fantaisie op ‘Le Brasseur de Preston’ voor harmonie.
Id. id. op ‘Guido en Cinevra’ id.
Id. id. Concertante voor piano en violoncel op ‘Zelmira.’
Id. ‘Responsoria Passionis’ vierstemmige koren.
Id. ‘La ronde des fées,’ voor vrouwestemmen.
Id. ‘Regina Coeli loetare.’
Id. ‘Ave Regina Coelorum.’
1839. 3e Air varié, voor harmonie.
Id. ‘Stabat mater,’ solos en koren.
Id. Oratorio ‘Amalecite.’
Id. ‘Christophe Colomb,’ aria voor basstem.
Id. ‘La mort du juif,’ id.
Id. ‘Tobie,’ id.
Id. ‘La mort de Charles I,’ dramatisch aria.
1840. Fantaisie op ‘Les martyrs’ voor harmonie.
Id. Ouverture ‘Quinten Massijs.’
Id. id. ‘Charles-Quint.’
Id. ‘Alma Redemptoris mater.’
Id. ‘Ecce panis angelorum,’ solo voor tenor en violoncel.
Id. ‘(Hymne à Ste-Cécile’ voor zeven stemmen.
Id. ‘Flandre au Lion,’ koor voor mansstemmen.
Id. ‘Martyre chrétienne,’ dramatisch aria.
1841. Ouverture ‘Godefroid de Bouillon.’
Id. ‘Salve Regina.’
Id. ‘Terra tremuit,’ motet voor het Paaschfeest.
Id. ‘Les mauvais garçons,’ koor voor mansstemmen.
Id. ‘Reine des cieux,’ koor.
1842. Motet ‘Salve Creator.’
Id. ‘Emitte spiritum tuum.’
Id. ‘Ave Maria,’ solo voor basstem met koor.
Id. ‘Sur l'eau,’ koor voor mansstemmen.
1843. ‘Ave maris stella.’
1846. ‘Missa solemnis’ in C.
1847. Een Quintet voor snaarinstrumenten.
Id. ‘Jesu dulcis memoria,’ solo voor tenor met koor.
1848. Inhuldingskoor voor het praalgraf van den dichter Willems. (mansstemmen.)
Id. ‘Levavi oculos meos.’
Id. ‘België,’ koor voor mansstemmen.
1849. Groote Litaniën in B.
Id. ‘Vengeance,’ koor voor mansstemmen met orkest.
1850. ‘De slag bij Doggersbank,’ koor voor mansstemmen met orkest.
Id. ‘Adjuva nos Deus’ vierstemmigkoor.
Id. ‘Lindanus,’ groote cantate.
Id. Psalmzang ‘Exultate Deo.’
1851. ‘Invocation à Mozart,’ koor voor mansstemmen.
Id. Psalmzang ‘Coeli enarrant gloriam Dei.’
1852. ‘De zangvrienden,’ koor voor mansstemmen.
1853. ‘Hymne à l'âme,’ cantate voor koren en orkest.
Id. ‘De hoop van België,’ lyrisch zangstuk op woorden van Conscience.
Id. ‘Symphonie triomphale.’
Id. ‘De prijsuitdeeling,’ koor.
Id. ‘Storm en kalmte,’ koor voor mansstemmen.
1854. ‘Hulde aan de kunst,’ cantate.
1857. Litaniën in G.
Id. ‘Cantantibus organis.’
1858. Psalmzang ‘In exitu Israël.’
Id. Litaniën in A.
1860. ‘Ave Maria,’ tenorsolo.
1861. ‘Wij groeten u,’ koor met harmonie-begeleiding.
1864. Ouverture ‘David Teniers.’
1867. ‘Deus firmavit,’ offertorium voor het kersfeest.
Id. ‘Domine salvum fac,’ groot offertorium.
Id. ‘Ecce quam bonum,’ graduale.
1868. ‘Ave Maria’ in C.

Ziedaar de bijzonderste muziekstukken van ridder de Burbure; voegen wij daarbij een aantal romancen, kleine koren en kerkzangen en men zal eene volledige lijst hebben zijner menigvuldige toonzettingen. Verscheidene zijner werken zijn sinds eenigen tijd in druk gegeven, doch meer andere zijn tot heden in handschrift gebleven.

Sluiten wij met den wensch uit te drukken, dat de heer de Burbure de hand legge aan de uitgaaf der stukken rakende onze muziekgeschiedenis die hij met zooveel moeite verzameld heeft.

Alfons Goovaerts,

der stadsbibliotheek.

voetnoot1
Vier zonen en eene dochter waren uit dit huwelijk gesproten:
1
Godfried-Willem-Maria, geboren te Brussel, doch vroegtijdig gestorven op 7 Juli 1837;
2
Frederik-Hendrik-Maria, geboren te Wezembeek, insgelijks jong gestorven te Dendermonde, op 10 Juni 1836;
3
Leo-Philippus-Maria, waarvan de levensschets volgt;
4
Gustaaf-Lodewijk-Maria, geboren te Dendermonde, op 22 Juli 1815;
5
Mathildis-Henrica-Maria, geboren in dezelfde stad; in 1845 trouwde zij met den heer Auguste le Grelle, zoon van graaf Gerard, oud-burgemeester van Antwerpen.
voetnoot1
Zie Vlaamsche School, 1858, bladz. 89-91.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Alfons Jan Maria Andries Goovaerts

  • over Leo Philips Marie (ridder) de Burbure de Wesenbeek