Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 20 (1874)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 20
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.79 MB)

Scans (23.64 MB)

ebook (9.59 MB)

XML (1.17 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 20

(1874)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Vier schilderstukken van Quinten Metsys, in 1682.

De koninklijke bibliotheek van Burgondië, te Brussel, heeft den aankoop gedaan van een kohier, dragende tot opschrift: Register van de schilderyen tegenwoordigh alhier (t' Amsterdam) in huys van my Diego Duarte, aengaende, tot heden 12 July 1682. Het kohier bevat niet alleen het eindelijk opstel, maar tevens de klad van den catalogus dezer verzameling.

Deze Diego Duarte, van Portugeschen oorsprong, na in Antwerpen te hebben verbleven, had zich te Amsterdam neergezet. Hij was een verlicht liefhebber der fraaie kunsten en bezat eene allerbelangrijkste verzameling van schilderstukken, vooral van Nederlandsche meesters, gelijk men uit genoemd kohier leeren mag.

Duarte telde in zijn kabinet vier gewrochten van Quinten Metsys, waarvan hij, naar allen schijn van waarheid, tijdens zijn verblijf binnen de Scheldestad den aankoop had gedaan. Deze stukken staan in zijnen catalogus, fo 20, vermeld alsvolgt:

‘van Meester Quinten Matsys

Een seer curieus stuk van twee figuren, man ende vrouw, met veele bywercken, genaemt het juwilierken, kost gulden.............

Een Mary-bilt met het kintje en een verschiet, seer goet, kost gl. 240.
Een biddent Magdaleentjen, met eenigh bywerck, van hem oft imant van die maniere, gl. 24.

In de klad van den catalogus zijn deze vermeldingen vollediger. Men leest er, fo 1, het volgende:

‘van Meester Quinten Matsys.

Een curieus stuck van twee groote figueren en veele bywerken genoemt het wegerken oft jewillier, heel curieus, cost gl. 800.
Een Marien-belt met het kindeken sittende in een Oratoriken, heel curieus (cost) gl. 200.

In margine: “verkocht voor 600 gulden aen den vorst van Nassau.”

Noch een Marieen-belt met het kindeken, wat cleynder, maer heel curieus gl. 300.
Noch een biddend Magdeleentjen met eenich bywerck van dito meester oft iemant anders van die manier gl. 30.’

De verschillende kabinetstukken van Quinten Metsys bleven vrij lang in Antwerpen, en werden er met belangstelling en eerbied bewaard. Rubens bezat van den ouden meester een Portret van eenen juwelier. Dit gewrocht staat vermeld in den catalogus zijner verzameling, gedrukt in 1641.

[pagina 89]
[p. 89]

Wij denken dat het eerste stuk, vermeld in den catalogus van Duarte, hetzelfde is, welk, volgens Alexander van Fornenbergh, in 1658, aan Peeter Stevens, kerkmeester der cathedrale van Antwerpen, behoorde,Ga naar voetnoot(1) en thans den Louvre te Parijs versiert.

Het tweede of derde stuk kan zijn geweest ‘een Mariebeeldt, sittende (gelijk van Fornenbergh zich uitdrukt), in eenen aerdigh gecoloreerden marmeren throon, hebbende pilaren van Jaspis al-om, met goude garnissementen, en ghesteenten cierelyck verryckt: het kindeken Jesus sit op een purper fluweelen kussen, met gulden quispels, welck leydt neven de moeder, enz.’ Dezelfde schrijver heeft nopens gemeld gewrocht het volgende aangeteekend: ‘Dit stucksken heeft eer-tydts, voor eyghenaar gehadt dien grooten kunst-beminder Sr Cornelis van der Gheest: ende doen in 't jaer 1615, den 23 augusti, haere door-luchte Hoogheden Albertus en Isabella tot Antwerpen waeren, ende ghecomen om de konstkamer te sien des voornoemden van der Gheest, met t' samen eenen tournoy, welck achter syn huys op de Schelde gheschieden, soo wierd de Ardts-Hertocgh op dit Mari-Beeldeken soo verlieft, dat hy alle middelen van vrijagie ghebruyckten, om het selve te verkrijghen, maer alsoo hier twee een-aerdighe ghenegentheden t' samen streden, des eygenaers, en des hertoghs, wierd het sijne hoogheydt met alle eer-biedighe beleeftheyd afgheslaghen, ende eyghen liefde behiel de over-handt, boven 's prinsen gunst.’Ga naar voetnoot(2)

Karel van Mander leert ons dat, in 1603, zekere Bartholomeus Ferrerius, te Amsterdam, van onzen Quinten Metsys bezat ‘een Mary-beeldeken daer men een seker aerdighe veerdigheyt van handelinghe’ in waarnemen kon. Zou dit gewrochtje later in het bezit van Duarte zijn gekomen? Deze vraag kan voor het oogenblik niet worden opgelost.

Wat de Magdalena betreft, welke in den catalogus vermeld is, deze zal waarschijnlijk eene kopij naar een gewrocht van den grooten meester zijn geweest. De lage prijs, waartegen de schilderij verkregen werd, schijnt daaromtrent geenen twijfel over te laten.Ga naar voetnoot(3)

De twee plaatsen, welke wij uit den catalogus van Diego Duarte hebben overgeschreven, leveren een zeker belang op voor de geschiedenis des grooten meesters, in betrekking tot zijne werken. Zij toonen, dat zijne gewrochten uit Antwerpen maar werden weggevoerd na het verval der groote school van Rubens. In Holland moest men ze op den rechten prijs weten te schatten, vermits Duarte een stuk welk hij 200 gulden betaald had, tegen 600 gulden aan den prins van Oranje afstond.

Duarte verbleef, zooals gezegd is, eenige jaren in Antwerpen. Het zou, naar ons inzien, belang opleveren over dezen liefhebber en over de vorming zijner verzameling nadere berichten in te winnen. Wij kunnen dan ook de pen niet neerleggen, zonder onze Antwerpsche vrienden tot het wagen van eenige opzoekingen in dezen zin aan te manen.

Leuven, 29 Juni 1874.

Ed. Van Even.



illustratie

Aanteekeningen.

De eerste overweging die bij ons opkwam, na het ontvangen dezer bijdrage van den heer Van Even, was, dat het inderdaad te wenschen ware, dat gemelde catalogus in zijn geheel herdrukt werd; bij nader onderzoek is ons echter gebleken, dat hij reeds volledig is medegedeeld door den heer Fred. Muller, van Amsterdam, aan het tijdschrift de Oude tijdGa naar voetnoot(1), 1870, blz. 397, onder den titel: Catalogus der schilderijen van Diego Duarte, te Amsterdam, in 1682, met de prijzen van aankoop en taxatie. De heer F. Muller achtte deze lijst een overwaardig toevoegsel aan de catalogussen met prijzen van vroegere en latere veilingen; de heeren Hoet en Terwesten, in de vorige eeuw, toonden zich doordrongen van hetzelfde gedacht, wat zij aantoonden door de uitgaaf hunner naamlijst in 3 deelen; zooals bekend is, vonden zij, in onzen tijd, buiten de voornoemde Nederlandsche, ook Fransche en Engelsche navolgers, namelijk: C. Blanc, in zijn Cabinet de curiosités, Defer, in zijn Catalogue de tableaux, en J. Smith, in zijn voortreffelijken beredeneerden Catalogue of Pictures van 9 deelen, en welke nog twee jaren hooger opklimt dan de catalogus van Hoet en Terwesten.

De door F. Muller gedrukte lijst is afkomstig van de joodsche familie Jessurum Cardozo; de heer F. Muller zegt in zijne aanteekeningen op de bewuste lijst, dat elke nadere opgaaf omtrent de daarin vermelde schilderijen, de plaats waar zij zich thans bevinden enz., hem aangenaam wezen zal.

Onder dit opzicht heeft de bijdrage van den heer Van Even haar belang voor de stukken van meester Quinten; er blijft nu echter te weten, of de catalogus, door de koninklijke bibliotheek aangekocht, dezelfde is als die door den heer F. Muller werd uitgegeven; ware het zoo, dan zou de aankoop van dat stuk niet veel belang meer opleveren.

Zeggen wij nu een woord als toelichting nopens Diego Duarte.

Diego Duarte, de oude, overleed te Antwerpen den 14n October

[pagina 90]
[p. 90]

1626, in den ouderdom van 82 jaren, en werd op het hooge choor, in Sint-Jacobskerk aldaar begraven; op den zerk prijkte vroeger het wapenschild dat aan het hoofd onzer aanteekeningen prijkt.

In de Geschiedenis der Rederijkkamers (De Violieren), bladz. 70, door wijlen J.B. Van der Straelen, komt de naam van Gaspard du Weirdt voor, in de rekening van de inkoomgelden der liefhebbers; deze Gaspard du Weirdt is Gaspard Duarte, opgegeven als ‘consul der Portugiesche natie te Antwerpen;’ hij werd gedoopt in de Antwerpsche hoofdkerk op 11 Januari 1584 en was een zoon van signor Diego en van juffrouw Leonora Rodriguez; hij trouwde, in gemelde kerk, op 14 Januari 1609 met jonkvrouw Catharina Rodrigues, overleed in November 1653 en werd begraven in het choor van Sint-Jacobskerk den 14n derzelfde maand, onder den zerksteen zijns vaders; Van der Straelen, wien wij deze bijzonderheden ontleenen, teekent hierbij aan: ‘hij werd begraven met 60 flambeeuwen, de hooge choor en drie altaren waren behangen en zes weken baar.’Ga naar voetnoot(1) Zijne huisvrouw was overleden op 6 Augustus 1644 en in de voormalige Sint-Michielsabdij te Antwerpen begraven met lijkblazoen, verscheidene kinderen achterlatende, onder andere Diego Duarte, die waarschijnlijk de kunstvriend is, door den heer Van Even aangehaald; de geleerde Th. Van Lerius, in zijne aanteekeningen nopens Sint-Jacobskerk,Ga naar voetnoot(2) vermeldt een Diego Duarte tusschen de weldoeners die bijdroegen tot de voltooiing van het groot portaal van gemelde kerk, welk begonnen werd in 1515-1516 en voltrokken in 1694. Jaspar en Jeronimus Duarte zijn verschillende malen genoemd in de rekeningen der Violieren van 1623-1624 enz., doch telkens onder den naam van du Weirdt, de Weert, de Werdt; zoo ook zijn zij gedrukt in De Liggeren en andere historische archieven der Antwerpsche Sint-Lucasgilde, uitgegeven door de heeren Ph. Rombouts en Th. Van Lerius, 1ste deel.

D.V.S.

voetnoot(1)
Den Antwerpschen Protheus ofte Cyclopschen Appelles, dat is het leven van Meester Quinten Matsys. Antwerpen, 1658, bl. 24.
voetnoot(2)
Bladz. 25.
voetnoot(3)
Dit is, volgens ons, geen volstrekt bewijs; de hoogere of lagere prijs, voor een kunststuk betaald, laat niet altijd toe gevolgtrekkingen te maken omtrent zijne waarde of echtheid; wij zouden de gegrondheid dezer opmerking kunnen staven door menigvuldige feiten; wij bepalen ons met er één enkel aan te halen, namelijk den aankoop, door den heer Jacob Jacobs in 1870 gedaan, van een zeer schoon Christushoofd van Quinten Massys, voor 120 fr., welk stuk door den heer Jacobs herverkocht werd voor 30,000 fr. Zie onzen jaargang 1870, bladz. 54.
d.v.s.
voetnoot(1)
Haarlem. A.C. Kruseman.
voetnoot(1)
Daardoor werd bedoeld dat er zooveel dagen missen gelezen werden; voor gewone burgers werd gedurende zeven dagen van den lijkdienst bij het uitstaan van de baar zielmissen gelezen; zulks noemde men Septenaria; voor meer bemiddelde lieden las men die missen dertig dagen lang en dan werden zij tricenaria genoemd (in zijne schilderij de dertigsten van Berthal De Hase stelde Leys ons zulke uitvaart aanschouwelijk voor. Zie de Vlaamsche School, 1861 bladz. 157) In vele plaatsen van Vlaanderen en Brabant, wordt ook de benaming dertigsten nog gebezigd, zelfs wanneer de missen slechts gedurende zeven dagen gelezen worden. Deze kerkdiensten staan in verband met de zoogenaamde rouwmaaltijden, welker gebruik dagteekent van de aloude tijden der Germanen, waarover onze vriend P. Lanssens spreekt in het Kunst- en Letterblad van 1843, blz. 12; zij werden den derden, zevenden en dertigsten dag na het afsterven gehouden. De kerkvergadering van Leptines veroordeelde in 743 dit gebruik; doch 't was onmogelijk hetzelve uit te roeien. In overleg met de bisschoppen, werd het door Karel-den-Groote veranderd in eene godsdienstoefening; hij veroorloofde de rouwmaaltijden, maar deed ze voorafgaan van missen en gebeden voor de overledenen. Vandaar dat men nog in Vlaanderen deze dagen, onder den naam van derde, zevende en dertigste, in de kerkelijke diensten viert; doch men houdt slechts eenen maaltijd, namelijk op den dag der begrafenis of van den lijkdienst.
voetnoot(2)
Notice des oeuvres d'art de l'église paroissiale et ci-devant insigne collégiale de St-Jacques à Anvers. Borgerhout, Impr. Henri Peeters, 1855.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Edward van Even

  • Desiderius Petrus van Spilbeeck

  • over Quinten Matsys


datums

  • 29 juni 1874

  • 1682