Kroniek
Antwerpen. Er is spraak van binnen Antwerpen eene commissie van kunstenaren en letterkundigen samen te stellen, die de noodige gelden zou bijeenbrengen, om aan Karel van Mander, schilder en kunstgeschiedschrijver, een standbeeld op te richten in zijn geboortedorp Meulebeek. De heer van Tienhoven, burgemeester van Amsterdam en Dr Plettinck, burgemeester van Meulebeek, zouden reeds tot deze commissie bijgetreden zijn.
- In de laatste zitting der Academie van Oudheidkunde is voorgesteld de driehonderdste verjaring van het afsterven van Christoffel Plantin, vallende op 1 Juli 1889, plechtig te vieren. Dit voorstel zal overgemaakt worden aan de besturende Commissie van het Museum Plantin-Moretus en hoogst waarschijnlijk zal deze, samen met de Academie van Oudheidkunde en met de Maatschappij der Antwerpsche Bibliophilen, deze feestviering inrichten.
Ostende. Kunsttentoonstelling. Gedurende de maanden Juni, Juli, Augustus en September zal te Ostende eene tentoonstelling gehouden worden voor beeldhouw-, schilder-, bouw-, graveerkunst, waterverfschildering en teekening. Het besturend comiteit is samengesteld als volgt: Leon Herbo, schilder te Brussel, voorzitter; Jul. Dillens, beeldhouwer te Brussel, Ach. Marchand, bouwmeester te Gent, onder-voorzitters: Alp. Van Ryn, bestuurder der Fédération Artistique te Brussel, schrijver.
Berlijn. Tot wetenschappelijk onderzoek van de bouwvallen in het oude Oosten is, te Berlijn, een Duitsch genootschap gesticht, onder den titel van Orient-Comité; als secretaris er van treedt dr. R. v. Kaufmann op. Het voornemen is met behulp van de gelden, door de leden bijgedragen, opgravingen te doen in de bouwvallen welke in de oude Oostersche rijken gevonden worden en de gevonden voorwerpen aan Duitsche museums af te staan tegen betaling van een deel der gemaakte kosten. Door deze handelwijze, waarvan men de uitmuntende gevolgen heeft kunnen gadeslaan bij de werkzaamheden van het ethnologisch genootschap, eene vertakking van het bestuur van het Berlijnsch museum voor volkenkunde, wordt aan de museums gelegenheid geschonken, voordeel te trekken van de gelegenheid, welke zich tegenwoordig in het Oosten opdoet om hunne verzamelingen uit te breiden. De thans reeds bijeengebrachte geldsommen veroorloven om in de naaste toekomst aan het werk te gaan. Karl Humann, de ontdekker van de oudheden van Pergamon, zal de werkzaamheden leiden.
Italie. Te Perugia is eene reeks van graven van een ouderdom van omstreeks een-en-twintig eeuwen ontdekt, in een waarvan men de overblijfselen heeft gevonden van een dobbelaar met zijne dobbelsteenen. Deze zijn van verschillende soorten; er zijn zestien beenen tesseroe of fiches, met een woord op den eenen en een getal op den anderen platten kant, drie-en-dertig ‘knikkers’ van elliptischen vorm, 816 half-bollen van blauw, geel en wit glas, twee glazen ringen van eene groene kleur, en eindelijk ongeveer vijftig glazen kogeltjes van verschillende kleur. Hoe men met dit speelgoed omging, blijkt niet; het eenige dat vaststaat, is de beteekenis der woorden op de beenen fiches. De getallen onder twaalf waren klaarblijkelijk slechte worpen, daar zij namen als moechus (echtbreker) vapa (deugniet) enz. dragen. De worp 13 was goed noch slecht, en daar boven treft men niets dan prijzende benamingen aan, zooals benignus (voor 25) amator, (voor 30), felix, voor den hoogsten worp van 60.
Te Pompeji werd zilveren vaatwerk gevonden, hetwelk de bewoners van huis 23, Insula 2, Rigio VIII, gereed gezet hadden, om het op hunne vlucht mede te nemen. De toenemende aschregen schijnt hen echter te hebben genoopt, om alleen aan lijfsbehoud te denken. Het zilverwerk vormt een tafelservies voor vier personen, bestaande uit vier groote en vier kleine koppen, vier borden, vier schoteltjes, vier eierdoppen, een doorslag of zeef en eene kruik. Alles is uitstekend bewaard en weegt samen 27 ¼ hectogram; hierbij komt nog ongeveer drie ons aan gebroken voorwerpen, zooals lepels, zoutvaatjes, enz. Bovendien zijn er drie wasboekjes met familiedocumenten ontdekt. Met behulp der photographie heeft men ze kunnen ontcijferen, en er blijkt uit, dat eene vrouw Poppea Note aan eene andere, Margaris, twee slaven verkocht, dat zij aan deze vriendin eene zekere som schuldig was, en dat zij zich nog steeds met haren slavenhandel bezig hield. Het laatste document is niet in alle bijzonderheden meer te ontcijferen. Nadat de beschreven zijden der boekjes aan de werking der lucht waren blootgesteld, vielen zij, hoe goed ze aanvankelijk ook bewaard schenen, weldra in stukken en werden zij dientengevolge onleesbaar. Alle drie zijn uit het jaar 61 na Christus, dat is achttien jaren vóór de uitbarsting van den Vesuvius.