Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 1 (1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 1
Afbeelding van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.87 MB)

Scans (373.72 MB)

ebook (8.88 MB)

XML (0.95 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 1

(1888)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Doorzichtkunde

Men hoort weleens beweren, dat de doorzichtkunde eene der bijzonderste kenmerkende eigenschappen is der moderne schilderkunst; dat de gothieken geen begrip van perspectief hadden, geene diepte in hunne paneelen en geene lucht tusschen hunne figuren konden aanbrengen.

Die bewering, door overlevering en kracht van gewoonte aanzien als onbetwistbare waarheid, schijnt ons, zoo niet onjuist, dan toch alleszins overdreven.

De schijnbare diepte op het vlakke doek is, zooals men weet, het gevolg eener dubbele werking: zij spruit voort uit de richting der lijnen of lijnperspectief en de schakeering, de tempering der tonen of luchtperspectief.

De lijnperspectief bepaalt ook, buiten de richting der groote lijnen, de maat van ieder voorwerp en de plaats, die het op het doek innemen moet.

Het is niet te miskennen, dat die perspectief bij de groote gothieke meesters zoo juist getrokken werd als de behendigste meetkundige van onzen tijd dit zou kunnen doen. Men hoeft slechts de schilderstukken, die later zullen besproken worden, nauwkeurig te onderzoeken, om zich daarvan te overtuigen.

De luchtperspectief berust op deze redeneering: de lucht, eene onvolkomen doorschijnende stof zijnde, tempert de kleuren der voorwerpen, naarmate de luchtlaag, die zich tusschen die voorwerpen en onze oogen stelt, dikker wordt.

In theorie is die regel juist, doch op kleine afstanden is het verschil bijna onmerkbaar, vooral in eene geslotene plaats.

Zelfs bij groote afstanden, ook op het platte land, wordt, bij zekere weergesteltenissen, de theorie door de werkelijkheid zoo niet tegengesproken, dan toch merkelijk van belang verminderd; zulks blijkt, nadat eene malsche regenvlaag de lucht van alle stofwolken gezuiverd heeft, en er niet genoeg waterdamp meer hangende is om het doorschijnende der atmosfeer te verhinderen.

Wie heeft in zulke oogenblikken al niet ondervonden, dat een groot voorwerp, verre afgelegen, bijna denzelfden indruk teweeg brengt als een klein voorwerp, dat dicht bij zou staan, en omgekeerd. Dit gebeurt vooral wanneer men, om het landschap aan te zien, eene houding aanneemt, die men niet gewoon is, bij voorbeeld plat op den grond liggende.

In het landschap is de perspectief hoofdzaak en daardoor bij de schilderijen, die het voorstellen, het meest in het oog vallend.

Doch het landschap of buitenzicht komt gewoonlijk bij de gothieken slechts als bijzaak voor. De eigenlijke landschapschildering is wezenlijk een moderne tak der kunst.

Onder dit opzicht is bijgevolg eene vergelijking tusschen de werken der oude en die der moderne meesters bijna

[pagina 113]
[p. 113]

onmogelijk, en men moet zich bepalen hij binnenzichten, kerken of huiskamers.

De schakeering der tonen is zeker meer merkbaar bij de moderne dan bij de oude meesters, en de achterplans meer getemperd.

Maar zijn zij daarom juister? Overdrijven zij niet, en hebben zij ons aan die overdrijving niet zoozeer gewend, dat wij ze aannemen zonder redeneeren, zooals wij de perspectief van eenen schouwburg of van een diorama aannemen?

Daar ook treft alles door uitsprongen en terugtrekking bij middel van lichtpunten en schaduwen, halfdonker en grijs. Maar niettemin is het valsch.

In een gesloten vertrek, hoe uitgestrekt het ook zij, waarvan al de deelen gelijkmatig verlicht zijn, zal men zeer weinig verschil van intensiteit der kleuren waarnemen, zelfs op eenen betrekkelijk grooten afstand; wel te verstaan wanneer men de oogen beurtelings op de twee te vergelijken punten gericht houdt.

Men zie bij voorbeeld, van op het hoogzaal, eene lange processie den middenbeuk eener kerk doortrekken. De kazuifel van den priester aan het altaar zal daar nagenoeg zoo schitterend van toon voorkomen als het goudborduursel van het laatste vaandel, evenals het licht op de nervuren en de schaduw daartusschen van al de pilaren bijna even krachtig afgeteekend zullen zijn.

De détails versmelten, wel is waar, in de massa, door den afstand, en de kleuren der kleinere bestanddeelen smelten soms ook samen, omdat zij, door den afstand nog kleiner geworden, dan niet scherp meer van elkander gesneden voorkomen. Doch dit heeft niets gemeens met de kracht van toon.

Zijn al die bijzonderheden niet waar te nemen in de voortbrengselen onzer gothieken? Men onderzoeke bij voorbeeld de Zeven Sacramenten van Van der Weyden, of de Aanbidding van het Lam der Van Eycken.

Loopen de lijnen daarin niet allen te samen naar het oogpunt, bekleeden de figuren er niet hunne bepaalde plaats, en zijn die figuren niet van regelmatige grootte? Zijn de tonen daar niet volgens eene gemeten schakeering aangebracht? Stellig ja. Alleen gebeurde dit volgens andere wetten dan tegenwoordig.

De gothieken kenden dus de perspectief, maar zij verstonden ze anders, en drukten ze ook anders uit. Ziedaar waarom hunne gewrochten op ons eenen vreemden indruk te weeg brengen. Onze oogen hebben sedert eene andere opleiding genoten; zij zijn gewend geworden aan eene andere manier van zien.

Als men rechtstaande een schouwspel van nabij gadeslaat, veronderstellen wij eene huiskamer, waar verschillige personen rond eene tafel zitten, dan ziet men niet alleen op de tafelplaat, maar ook op de schouders en zelfs op de hoofden van al de personages. De grond schijnt dan naar omhoog te gaan, en al de voorwerpen, die eenigszins verwijderd zijn, schijnen, in evenredigheid met die van het voorplan, veel kleiner te zijn. Dit is het gevolg der stelling van ons oogpunt, dat in dit geval boven de hoofden der figuren geplaatst is.

De moderne schilders veronderstellen gewoonlijk het oogpunt lager, zij aanschouwen het tooneel zittende, en verwijderen zich verder van het voorplan. Daardoor wordt de grond meer vluchtend en ontstaat een minder merkelijk verschil tusschen de achter elkander gestelde voorwerpen. Daarbij voegt zich nog de meer getemperde kleuring dezer laatste, zooals vroeger reeds aangemerkt werd.

Er is echter nog een ander punt, waarover dient gesproken te worden, en dat een merkelijk onderscheid teweeg brengt tusschen de werken der vroegere school en die der onze.

Bij het aanschouwen van een tooneel in de natuur, vestigt men instinctmatig de oogen op de hoofdscène of op de hoofdpersonen, en dan komen de nevenstaande zaken en bijhoorige figuren min duidelijk voor. Zij schijnen in eenen nevel gehuld.

Op eenen afstand van drie of vier meters is de ruimte, waarin het gezicht volkomen klaar en bepaald is, in eenen kring besloten van ongeveer éénen meter. Die kring wordt kleiner naarmate men het bezichtigde voorwerp nadert, en vergroot naarmate men er zich van verwijdert. De klaar zichtbare oppervlakte staat in verband met den afstand der beide oogappels en het punt waar, in de hersenen, het beeld zich vormt.

Dit verschijnsel geven de moderne schilders in hunne werken weer, en sommige zetten door eene berekende verlichting die schikking nog meer kracht bij. De hoofdfiguren komen dan op treffende wijze vooruit en trekken al de aandacht op zich.

Doch, als men de bijzaken beziet, ontwaart men niets dan vlokke, onbepaalde vormen en kleuren. In de natuur zelf is het toch anders gelegen, want daar wordt hoofdfiguur al waar men het oog op richt. Daarom maalden de gothieken alles meer afgeteekend en zij volgden een vast stelsel, juist zooals de modernen er een volgen.

En, daar de schilderkunst in den grond toch eene zinsbegoocheling is, zijn bij haar alle stelsels goed, mits zij door eene meesterhand aangewend worden.

Immers het is niet aan te nemen dat een Van Eyck, een Van der Weyden, een Memling, een Van der Goes, een Stuerbout minder goed zouden gezien hebben of met minder opmerkingsgeest zouden begaafd geweest zijn dan wij.

Tegen dergelijke bewering verheft zich uit heel hun werk een luid en krachtig protest.

Alhoewel niet rechtstreeks tot het behandelde onderwerp behoorende, vindt de bespreking van eene andere opmerking hier hare plaats.

Men verwijl aan de gothieken, soms wel met een greintje minachting, dat zij meestal overdreven lange schrale figuren afgebeeld hebben.

Ja, dat zijn ze, vergeleken met die der renaissanceschool.

Edoch, moest men een tooneel van levende personen nauwkeurig groepeeren volgens eene schilderij van Rubens, en die samenstelling door een mekaniek middel, de photographie bij voorbeeld, stiptelijk weergeven, dan zouden al de figuren, vergeleken met die eener photographie naar de oorspronkelijke schilderij, even mager en schraal voorkomen. Moet men daarvan afleiden dat Rubens overdreven geweldige, vleeschrijke figuren maalde?

Rubens' beelden zijn breed van lijn, warm van toon,

[pagina 114]
[p. 114]

schitterend van licht, zooals het paste in de xviie eeuw, nadat Floris, Van Noort, Van Balen den weg gebaand hadden, langs welken de toen heerschende Italjaansche mode bij ons ingang moest vinden. De beelden van Van Eyck zijn slank en fijn naar den aard der esthetiek uit de xive en xve eeuw, terwijl Quinten-Matsijs en Albrecht Dürer een middenpunt, een overgangstijdperk verpersoonlijken tusschen beide voornoemde scholen.

Leys stichtte eene nieuwe school, gegrondvest op onze nationale overleveringen, en sommige onzer hedendaagsche schilders zoeken naar eene nieuwe leer; zij zijn wellicht de voorloopers van den Messias, die ze eens door de kracht van zijn genie in het leven zal roepen; maar die schijnt nog niet geboren te zijn, of althans zijn Calvarieberg nog niet beklommen te hebben.

Wanneer Leys in den trant onzer oorspronkelijke schilderschool maalde, en daarbij al de ontdekkingen en wezentlijke verbeteringen, vrucht van eeuwenlange studie en ondervinding, aanwendde, bracht hij meesterstukken voort. En zij die beweren dat hij stijve mannekens maakte op stijgende gronden, zonder perspectief, laten zich medesleepen door de gewoonte hunner oogen, en bezitten geene vrijheid van geest genoeg om zich in zijn stelsel te verplaatsen.

Alles is, in schilderkunst conventionneel, en, om een meesterstuk oprecht te genieten, moet men zich op het standpunt van den schilder kunnen plaatsen.

‘La critique est aisée, mais l'art est difficile’

blijft eeuwig waar. Het is zeer stout en zeer gevaarlijk voor eenen oningewijde, het gewrocht, waaraan een man in het vak jaren lang gedacht en gewerkt heeft, zoo maar op een oogenblik en hij eenen oogslag te beoordeelen en te veroordeelen.

Wie zal beweren, dat de waarheid niet ligt juist tusschen het overdreven klare, afgepierde der eerste gothieken, en het weggeschommelde in de bijzaken van sommige Rembrandten en Rubensen, alhoewel er in al de scholen verbazend schoone schilderijen aangetroffen worden?

P.B.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken