De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 1
(1888)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–Het kabinet van dokter D. de Meyer, te BruggeInleidingHoezeer het eertijds zoo bloeiende Brugge thans te worstelen hebbe tegen immer dreigender verval, hoe snel ook alle handel en nijverheid wegsterven, de kunstroem van het oude ‘Venetië van het Noorden’ is toch onaangeroerd gebleven. Nog doorkruisen jaarlijks duizende vreemdelingen de straten der vervallene stad en blijven vol eerbied en verbazing stilhouden voor hare tallooze kunstgewrochten. Niet alleen zijn de voornaamste kerken als zoovele museums; niet alleen bevatten de gebouwen, afhangende van de stad en de burgerlijke godshuizen, tal van bewonderenswaardige werken van schilderen snijkunst; maar ook in vele bijzondere huizen houdt men meesterstukken verborgen, die menig groot museum benijden zou. Onder de bijzondere verzamelingen, die het talrijkst de kunstminnaars aanlokken, dient in de eerste plaats genoemd te worden het kabinet van den heer dokter D.J. De Meyer. Aan den tegenwoordigen bezitter komt echter niet onverdeeld de eere toe zoovele kunstwerken bijeengebracht te hebben; hij heeft onder dit opzicht alleen voortgezet wat zijn vader met zooveel geluk begonnen had. De heer J.J. De Meyer had, als krijgsdokter in Napoleon's leger, Europa rondgereisd. Gedurende die tochten was hij meer dan iemand getuige geweest van al de gruwelen des oorlogs en korts na Napoleon's val zegde hij ook vaarwel aan het leger, om zich in het stille Brugge geheel aan zijne medicale studiën toe te wijden. In den tijd van veertig jaren liet hij eene menigte werken en vlugschriften verschijnen, waaronder de levensbeschrijving van Thomas Montanus, het Jaarboek der gilde van St-Sebastiaan, enz.Ga naar voetnoot(1) De geleerde dokter was echter niet alleen een onvermoeibare werker op wetenschappelijk gebied; op zijne rondreis door Europa had hij bijna alle groote museums bezocht en alzoo eene ware liefde voor het schoone opgedaan; hij was een hartstochtelijke bewonderaar van de | |||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||
Vrouwenportret aan Rembrandt toegeschreven
| |||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||
kunst en een gewetensvol verzamelaar geworden. De omstandigheden begunstigden hem op wondervolle wijze en zoo gelukte het hem een vrij aanzienlijk getal kunstwerken te bemachtigen. Dat vormde voor den zoon als een heilig pand; door den vader in den eeredienst der kunst opgeleid, stelde hij het zich tot een levensdoel de reeds zoo rijke verzameling nog uit te breiden en zijne gansche woning tot een alleszins belangwekkend geheel in te richten. Hij is daarin ten volle geslaagd. Wie het huis van den heer De Meyer beschrijven wou, zou reeds bij het binnentreden het notaboekje moeten ter hand nemen en schier alles aanteekenen wat hij ziet. Wat ons betreft, wij willen ons bepalen met de galerij van schilderstukken in oogenschouw te nemen. Deze rijke verzameling (ongeveer een honderdtal schilderijen) bevat werken van Hollandsche, Vlaamsche, Fransche, Italiaansche en Spaansche meesters. Men weet hoe moeilijk het dikwijls valt met volle zekerheid te bepalen aan welken meester eene oude, ongeteekende schilderij toebehoort; vooral wanneer er sprake is van meesters als Van Eyck, Van der Goes, Rembrandt, enz., zooals hier het geval is, zou een veel fijner kenner dan de steller dezer regelen de pen moeten opvatten. Doch de heer dokter heeft met zooveel zorg zijne schatten bestudeerd, zoo ijverig getracht naar waarheid, dat wij grootendeels zijne uitkomsten als gegrond aanvaarden, te meer daar reeds herhaalde malen die uitkomsten door gekende beoordeelaars bevestigd werden. Ten anderen, ons artikel zal misschien critiek opwekken en deze zal der waarheid haar volle recht laten wedervaren, indien wij haar hadden te kort gedaan. | |||||||||||||||||||
I. Hollandsche meesters.Wij beginnen met de Hollandsche meesters, niet alleen omdat zij bijzonder talrijk in de verzameling vertegenwoordigd zijn, maar ook wegens het zonderlinge toeval, dat bijna uit ieder voornaam tijdstip der Hollandsche school eenig werk voorhanden is. Het eerste tijdvak, dat ‘der primitieven, die in hunnen trant en in de geheele samenstelling hunner werken nog eerbiedigen wat men gewoon is de gothische overleveringen te noemen,Ga naar voetnoot(1)’ wordt vertegenwoordigd door eene kleine schilderij van Lucas van Leyden, voorstellende Twee Ouderlingen die muziek spelen, (0,10m op 0,12m op koper). Het moet gewis verwonderen dat hier, in deze bijzondere verzameling, een Lucas van Leyden gevonden worde, wanneer zoovele Museums gaarne groot geld zonden geven om er een te bezitten. Het is nochtans moeilijk om de echtheid te betwijfelen: het stukje is geteekend met eene L waarvan het opgaande been met eene horizontale lijn doorkruist is en het jaartal 1524. Het raampje, waarin het eerst bewaard werd, is zeer oud, maar onbeduidend; het draagt hoegenaamd geen merkteeken, en zal ook wel het oorspronkelijke raam niet geweest zijn. Is misschien nog eene andere uitlegging mogelijk van dit handteeken?Ga naar voetnoot(1) Uit het overgangs-tijdvak, tusschen de gothieken en de Gulden eeuw, treffen wij eenen Christus aan het Kruis aan, van Jan Schoorl of Schooreel. Het stuk is merkwaardig; vooral de groep, St.-Jan voorstellende met de Moeder Maagd, is vol uitdrukking. Het beeld der H. Maagd heeft eene groote gelijkenis met dat van denzelfden schilder in de Academie van Brugge. Na Jan Schoorl begint het tijdperk van ongehoorden luister der Hollandsche school, dat men in de Kunstgeschiedenis met den naam van Gulden Eeuw heeft bestempeld. De stukken uit dit tijdperk zijn veelal geteekend, maar dikwijls is het handteeken onleesbaar of gedeeltelijk uitgeveegd, en er wordt soms groote oefening of lange studie vereischt vóór de naam van den meester onherroepelijk kunne bepaald worden. Wie is, bij voorbeeld, de meesterlijke kunstenaar, die het prachtige vrouwenportret maalde, dat reeds bij het eerste binnentreden zoo de aandacht boeit en dat wij hier nevens teruggeven? Het handteeken ontbreekt geheel, maar de zuiverheid van opvatting en de warmte der tinten doen aanstonds denken aan Rembrandt, den onsterfelijken Rembrandt. Langs eenen anderen kant wekt het fijne der geheele afwerking, de ongehoorde zorg voor de détails eenigszins twijfel. De heer L......, bewaarder van het Berlijnsch Museum, die het stuk zeer lang bewonderde, aarzelt niet om te besluiten, dat het wel degelijk van Rembrandt is; alleen zou het een der werken zijn van zijne eerste manier, wanneer hij nog fijn schilderde. Ter staving van zijn besluit, beweert de criticus dat de weerga zich bevindt in het Museum der Ermitage, en dat eene vergelijking tusschen de beide gewrochten allen twijfel moet oplossen. Van Barth. van der Helst bezit dokter De Meyer een allerkeurigst portret, waarschijnlijk dat van eenen godsgeleerde; de teekening is uitermate fijn, vooral de hand en het aangezicht. Een derde portret, van Pieter Verelst, (geteekend P. Verelst f. 1657), en een vierde van N. Maes, twee van Rembrandt's leerlingen, verdienen ook eene aandachtige beschouwing. Deze drie laatste stukken kunnen echter niet vergeleken | |||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||
worden met het bewonderenswaardige stuk van J.G. Cuyp, (AEtatis 34 en daaronder J. Cuyp fecit an: 1644). Het mag gehouden worden voor een der schoonste portretten van den meester. Onder de genre-schilders bemerken wij:
Eindelijk moeten wij nog twee tafereelen vermelden, die ongetwijfeld aan Hollandsche meesters moeten toegeschreven worden, zonder dat men er tot nu toe in geslaagd zij met eenige zekerheid te oordeelen. Het eerste is een betrekkelijk groot Wintergezicht, met zeer grijsachtige tint, dat onbetwistbare verdiensten bezit. Van het handteekzen zijn nog alleen eenige letterteekens zichtbaar, en de cijfers 67, maar daaruit is volstrekt niets op te maken. Eenige critici, die de verzameling bezochten, meenden dat het de trant is van Is. van Ostade. Hel tweede stuk is veel belangrijker en mag een waar kunstgewrocht boeten. Het stelt voor eene Offerande in den Stal, en behoort tot de school van Rembrandt. De samenstelling der groepen en het bijzondere koloriet, zoowel als het verblindende licht, dat van de hoofdpersonen uitstraalt, getuigen van een meesterlijk penseel. Er zijn eenige teekens, die men genegen is te nemen voor ERA, en op de keerzijde van het panneel vindt men een merk, dat echter ook niet duidelijk is. Tot nu toe is men er niet in gelukt daarmede den naam des meesters op te maken. Het is in alle geval zeer betreurlijk, dat zulk gewrocht nog niet door de critiek behandeld geworden zij. Ziedaar voor wat de Hollandsche meesters der verzameling betreft; in een volgend artikel bespreken wij wat meer uitvoerig de Vlaamsche School. (Wordt voortgezet). |
|