Sterfgevallen
Karel Vosmaer overleed den 12 Juni 1888 te Montreux, waarheen hij zich ter herstelling zijner gezondheid begeven had, in den ouderdom van 62 jaren. De Nederlandsche letterkunde heeft in zijn afsterven een zwaar verlies geleden, het zwaarste misschien dat zij lijden kon. Ook de studie der kunstgeschiedenis heeft eenen harer degelijkste en schitterendste beoefenaars in hem te beweenen. Stil en bescheiden als zijn leven was, is ook zijne dood haast onopgemerkt voorbijgegaan. Zijne vrienden en vereerders zijn voornemens in het Scheveningsche Bosch, zijn lievelingsoord, aan den grooten kunstenaar een nederig gedenkteeken op te richten.
Vosmaer schreef voor geenen ruimen kring, maar wat hij leverde was van edelen aard. Zijne levens van Nederlandsche schilders, zijn groot werk over Rembrandt vooral; zijne studiën over de kunst; zijne Vlugmaren in den Spectator later in bundels verzameld, bewijzen hoe ernstig hij het meende met de studie der geschiedenis, met de beteekenis der kunst voor het leven; hoe hoog zijne eischen waren en hoe helder zijn oordeel in de letterkunde.
Zijne overige werken: Vogels van diverse pluimage, Amazone, Londinias, Nanno, de vertaling der Ilias en de onuitgegeven Odysseia bewijzen welke hooge eischen hij zichzelven stelde en hoe schitterend hij begaafd was. Zijne werken, die in ons land beter verdienen gekend te worden dan zij het zijn, zullen in eere blijven, zoolang smaak voor kunst en letteren in Nederland zal bestaan.
Dr Johan-Karel-Huibrecht Nolet de Brauwere van Steeland, geboren te Rotterdam den 23n Februari 1815, overleed den 25en Juni 1888 te Vilvoorde. Hij was en bleef sedert 1825 in België gevestigd. In 1840 gaf hij zijn Noami, in 1841 zijn heldendicht Ambiorix uit. Dit laatste verwierf hem den titel van doctor honoris causa der Leuvensche hoogeschool, waarvan een der professoren, de geschiedschrijver David, een zijner bijzondere vrienden was. Sedert dien gaf hij in verzen en proza talrijke stukken uit, die in de uitgave zijner verzamelde werken bij Hassels te Amsterdam en bij de Seyn-Verhougstraete te Roeselare in drie deelen verzen en vier deelen proza uitgegeven zijn.
Nolet muntte vooral uit door den stekeligen, luimigen toon zijner stukken. Zijne kritiek was dikwijls bijtend, en uitpluizend. Hij had veel gelezen en bracht het gelezene gaarne en meestal gelukkig te pas. Was het een ongemeen gelukkig geheugen of een rijk voorziene schat van nota's, die hem ten dienste stonden, wij weten het niet; maar verbazend was immer de stroom van aanhalingen, vooral uit Fransche en Latijnsche dichters, waarmede hij zijne letterkundige kritieken doorspekte.
Van zijne gedichten verwierf zijn Ambiorix den grootsten bijval, en menige brok hieruit was. een kwaart eeuw geleden, in alle schoolboeken te vinden. Wie onzer heeft zijn Strijdzang der Germanen:
Moedig Germanje, te wapen! te wapen!
Gord u het reuzenrapier om de leên.
't Pantser om 't lijf en 't helmet om de slapen!
Moedig Germanje, de vijand verscheen!
niet van buiten geleerd. Het inderdaad kruimige stuk, met de geheimzinnige letterenreeks Dr J.N.D.B.V.S. onderteekend, is een onzer eerste schoolherinneringen. De overledene was lid van de beide Koninklijke Academiën van België en van een overgroot getal ridderorden.