De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 1
(1888)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 141]
| |
De Keyser en GallaitIn de Antwerpsche tentoonstelling is een zaaltje voorbehouden aan de werken van Gallait en de Keyser. Deze maatregel is eene welverdiende hulde gebracht aan de twee beroemde meesters, die in het laatste jaar zijn heengegaan; het verschaft ons terzelfder tijd de gelegenheid een oogenblik te overwegen wat die twee mannen waren voor de vaderlandsche kunst. Van de Keyser zijn er een paar dozijn stuks, twee groote schilderijen, twee damesportretten ten voeten uit, een half dozijn kleinere portretten, en verder schetsen of verkleinde reproductiën van aanzienlijke stukken. De schilder komt in deze zaal niet volkomen te zijnen voordeele uit. De twee groote schilderijen nl. dagteekenen van zijne laatste jaren en mogen niet onder zijne meesterstukken tellen. Zooals de schilders van alle tijden en landen, zooals overigens ook Gallait, nam De Keyser in zijnen laatsten tijd eene losser manier van schilderen aan dan in zijne vroegere jaren. Het verschijnsel verklaart zich bij hem en zijne kunstgenooten door meer zekerheid van den borstel, meer vlugheid ontstaan uit grootere geoefendheid. Bij de grootste schilders komt die vrijere penseeling ten goede. Raphaël, Rembrandt, Rubens, om ons slechts bij drie der grootste te bepalen, wonnen in handigheid van jaar tot jaar. Bij de Keyser is de schildering in jonger jaren vaster, emailachtiger, de tonen voller. In later jaren, zooals in zijne schilderijen uit Seville, hier tentoongesteld, is alles zachter, malscher, waziger. Terzelfder tijd heeft hij een weergaloos gemak van schikken en groepeeren van figuren en kleuren gekregen, dat hem nooit in den steek laat. Hij is een toonbeeld van den academischen idealist: in korte, duidelijke trekken zijn onderwerp behandelend, nergens stuitend, immer bevallend. Maar die vlekkelooze correctie, dit onafgebroken behagelijke, dit zoetsappige en sierlijke in menschen en kleuren dringt niet diep door; het streelt het oog, het grijpt niet aan. Bevredigender zijn zijne portretten, vooral die zijner vroegere jaren. Een portret van Leopold I van vóór 1860, een damesportret van 1855, hebben uitmuntende hoedanigheden. Het laatste is vast van vleesch, scherp van lijn, sterk van licht. Het portret des konings is zachter van tint, maar zeer onderscheiden en zeer levend. Die laatste hoedanigheden bleven bewaard in de portretten van later tijden, vooral de vrouwenportretten, die meer en meer zijne specialiteit werden. Een der twee groote, welke wij hier hebben, eene dame in het zwart ten voeten uit, met een hondje nevens zich, is een model van die werken, keurig gepenseeld, waarschijnlijk zeer gelijkend, met kleederen waarvan de stof met verrassende nauwkeurigheid is weergegeven. De kracht van toon en licht is verzwakt, maar alles is verfijnd, geadeld, geïdealiseerd. Van Gallait zijn er hier veel talrijker stukken, een zeventigtal ongeveer; voor het grootste deel echter alleen schetsen. Groote schilderijen zijn: ‘De laatste eer aan Egmond en Hoorne bewezen’, anders gezegd ‘De afgehouwen hoofden’; ‘Zigeunerin en kinderen’, ‘Kunst en Vrijheid’ en een aantal portretten, waaronder verscheidene uitstekende. De Laatste eer aan Egmont en Hoorne bewezen blijft nog altijd het meesterstuk van den schilder, en een der meesterstukken van de romantische school. Eene aangrijpende samenstelling, geen figuur, geen gebaar te veel; alles | |
[pagina 142]
| |
sprekend en doordringend; eene behandeling, rijk zonder kwistigheid, een drama zonder opgeschroefdheid, een ijzingwekkend tafereel, dat niet laat denken aan den misvormenden dood, maar alleen medelijden voor de edele slachtoffers wekt. De tweede schilderij, Art et liberté, is romantiek tot het allegorieke toe, evenals zoovele andere stukken van Gallait: Het vallen der bladeren, Moederliefde, Vergeten droefheid, De zang der gevangenen, Ongeluk en Geluk, Vrede en Oorlog, enz. Even zwevend als de opvatting is de schildering; meer dan sober van kleur, maar bevallig van lijn en dichterlijk van opvatting. Het zwaartepunt der tentoonstelling van Gallait ligt in de portretten, welke zij bevat. Onder deze zijn er meesterstukken van alle tijden des meesters. Vooreerst dat zijner moeder en zuster, stemmige figuren, stille burgermenschen van over veertig jaar, met volle trouwheid, soberheid en eenvoud geschilderd. Schooner nog is dat zijner schoonmoeder, mevr. Pirk, gedagteekend 1847, realistisch van figuur, romantiek van omgeving. Meesterwerk zijn eveneens de portretten van den graaf en de gravin De Theux van 1846, van mevr. Gallait, en hare dochter in schilderachtige houding en kleedij. Het schoonste van allen is echter het portret van Barthelemi Dumortier, den bekenden volksvertegenwoordiger van Doornik, dat nu aan het Museum van Brussel toehoort. Zeer sober van kleur en houding, in grijzen toon, laat het vooral het fijne bewegelijke hoofd spreken, en dit hoofd verraadt wel den immer strijdvaardigen en gemakkelijk opbruisenden man. Een enkel portret zon met dit om den palm mogen dingen; het is dat van prinses Clémentine, de jongste dochter onzes Konings, in lang wit zijden kleed à la Velasquez, en een hoofdje om te stelen. Evenals het voorgaande is het van jonger dagteekening, malscher van penseeling en lichter van toon dan de oudere werken van den meester. Uit de tentoonstelling van Gallait gaande, draagt men de overtuiging mede, dat men een bezoek heeft afgelegd bij eenen kunstenaar, wiens roem noch verwelkt noch verzwakt is in den loop der halve eeuw, dien hij duurt, en dat deze volgeling der romantische school zal voortleven, wanneer er van de school niets meer dan de herinnering en van de meeste harer kweekelingen zelfs zooveel niet meer zal bestaan. |
|