De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 1
(1888)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–ToonkundeBeschouwingen over tooneelschikking en spel in verband met dramatische zangspelen (zoogezegd groote opera). Wanneer men in binnen- en buitenlandsche groote dagbladen en vak-tijdschriften, beoordeelingen leest over de uitvoering van dramatische zangspelen, dan moet het velen toonkunstenaars, dunkt mij, opgevallen zijn, dat bij eene gewoonlijk goede ontleding van de zangmiddelen en het streng muzikale gedeelte van het werk, zoo weinig of ter loops acht wordt geslagen op het toch niet minder belangrijk gedeelte, dat is: de tooneelschikking en het spel der hoofd- en ondergeschikte rollen en der figuranten. Men spreekt over stemomvang over ‘timbre,’ over voordracht, ‘uts de poitrine’ en trillers. Men ontleedt heel juist de meerdere of mindere geschiktheid van de zangeressen en zangers voor dien avond en later; men vertelt, of het waar is of niet, dat deze of gene aria in den toon of getransponeerd werd gezongen en... bekrachtigt bemerkingen door notenvoorbeelden. Dan wijdt men zich met korte woorden aan de ondergeschikte rollen, waarna nog volgt dat de koren hun best deden, of wel niet juist aanpakten; ten slotte krijgen het bestuur en de tooneelschikker een pluimpje op den hoed met: ‘aan de mise-en- scène’ was eene uiterste zorg besteed; de geheel nieuwe ‘“costumes,” de prachtvolle “decoraties” voldeden een iegelijk ten zeerste, en wij twijfelen niet, of men zal den goeden indruk hiervan, door groote opkomst van het publiek bewezen zien.’ In ruwe trekken is dit de gewone beoordeeling der groote bladen; kleinere houden zich zoo uitvoerig niet daarmede bezig, hetgeen in zooverre nuttig is dat men misschien minder onwaarheid leest. Het is alsof heeren Critici bij beoordeeling van het niet muzikale gedeelte van een zangspel, als men niet beter wist, een wit voetje beoogen bij het bestuur van het gezelschap of bij den tooneelschikker! of..... is misschien door den langen duur, door de overerfelijke sleur, het onmogelijke der verandering zoo ingekankerd, dat men de wond niet meer aandurft? Andere moet men denken dat gewoonte hier tweede natuur geworden is; dat men het onjuiste niet meer ziet, of niet meer wil zien; dat men toejuicht en de oogen sluit! Als dit laatste waar is, zou ik er aan twijfelen of het opvoeren van dramatische zangspelen wel tot veredeling van den mensch dienen kan; dan zouden kunstbroeders in den waren zin des woords, elkander rouwbeklag kunnen brengen over het afsterven van den goeden smaak. Zoover is het echter, laat ons hopen, nog niet gekomen. Heeren lezers van dit tijdschrift, die belang stelt in mijn onderwerp, veroorlooft mij eenige ziekelijke plekken aan te wijzen, en tot dat doel met u een der meest gekende dramatische zangspelen, stuk voor stuk, te ontleden: eenigszins wat het spel der hoofdrollen, meer wat het spel der ondergeschikten, maar bijzonderlijk wat het spel der figuranten en de tooneelschikking betreft. Ik heb daartoe gekozen het italiaansch treur-zangspel Il Trovatore van Verdi. Voor ik echter daartoe overga, wil ik eerst eenige, zeer waarschijnlijke opmerkingen beantwoorden. 1o Waarom ik onder de rubriek Toonkunde over tooneelschikking kom spreken; 2o Waarom ik in een, der Vlaamsche kunst gewijd tijdschrift, mij met dramatische zangspelen bezig houd, die slechts zeldzaam in de Nederlandsche taal bestaan, | |
[pagina 149]
| |
en 3o Waarom ik eene Italiaansche opera tot voorbeeld ga nemen. Maakt men deze opmerkingen niet, dan stel ik ze mijzelven, daar de beantwoording er van mij zeer geschikt schijnt, mijne gedachten helder te ontwikkelen. 1e De dramatische toonkunst is ten nauwste verbonden met het tooneelspel. Wanneer een toonzetter de ware, juiste uitdrukking verlangt in de handeling van zijn werk, behoort de omgeving, dat is: de tooneelschikking, hem daarin te helpen, dus daarmede in innige verbinding te zijn. 2o Het tijdperk is niet veraf, dat de Vlaamsche school op het gebied van het treur-zangspel bloeien kan en bloeien zal. Men stuitte vroeger op de moeielijkheden der uitvoering, daar men geene Nederlandsche zangers hadGa naar voetnoot(1) - en..... had men enkele zangers - dan was er geen voldoende gezelschap om Nederlandsche dramatische zangspelen op te voeren. Deze moeilijkheid nu is verdwenen sedert men reeds te Amsterdam, geregeld allerlei groote en kleine opera's opvoert, in het Nederlandsch vertaald uit gebrek aan werken met oorspronkelijk Nederlandschen tekst. Al is dit gezelschap nog niet geheel en al van eersten rang - geduld slechts, mijne heeren - de onderneming vindt sinds lang grooten bijval en men verbetert voortdurend het gehalteGa naar voetnoot(2); zullen andere groote steden van Zuid en Noord dit voorbeeld niet gaan volgen? 3e. Of men een Italiaansch of een Fransch zangspel tot voorbeeld neemt; ongerijmdheden blijven ongerijmd zelfs in 't Sanskrit, en..... ze bestaan bijna overal. Ik koos derhalve een sinds lang door en door gekend zangspel, te meer daar dit zich nog steeds en met grooten bijval op het repertorium staande houdt. Ik behoud mij voor, nu en dan een uitstapje te wagen bij een ander zangspel; dààr ten minste waar mij een belangrijk staaltje bekend is. (Wordt voortgezet). Gerrit A.A. Wagner. |
|