hij daarin niet geholpen door de bespiegelingen van den schrijver of van.... mijnheer Lowie.
In het optreden van zekere personages is er soms iets eentonigs.
Dit is vooral het geval met zotte Melia, wier herhaald: ‘Nacht!... de wind!... huilen, huilen!... het kindje.... oei!... oei!.. oei!..’, steeds terugkeerend met de onvermoeibare aanhoudendheid van een Wagneriaansch leitmotiv, op den duur wel wat zenuwtergend wordt.
Voegen wij er nog enkele spelfouten bij - het zijn misschien maar drukfouten. - als struis (p. 111) voor struisch, torschen (p. 145) voor torsen; eenige stadhuiswoorden, die, volkomen op hunne plaats in eene wetenschappelijke verhandeling, valsch klinken in een roman, als altruïsmus en egoïsmus (p. 101), de phrenologen en hunne amativiteit (p. 241); enkele vlekjes in den stijl en eenige, voor kiesche ooren misschien wel wat platte uitdrukkingen, - dan hebben wij het kleine zondenregister afgelezen.
Over de goede hoedanigheden van het boek zouden wij veel breedvoeriger kunnen uitweiden, doch achten dit nauwelijks noodig: het zal immers zijnen weg wel vinden, ook zonder nadrukkelijke aanbeveling. Naam en trant des schrijvers zijn sinds jaren reeds gunstig gekend; Cilia zal zijne faam als verteller bevestigen en uitbreiden.
Bij den hooger uitgesproken lof willen wij alleen nog dit voegen, dat er waarheid en afwisseling is in de karakterteekening: boer Geuens en zijn zoon Vital, boer Leemans en zijn Rikus, mijnheer Lowie, de arme schoenmaker Mandus en zijne ongelukkige Cilia, zotte Melia, zelfs de bijkomende figuren, als de brave oude pastoor, het zatte metserken, de schoolmeester, de koster enz., zij zijn allen afgeteekend met scherpe lijnen, met krachtigen uitsprong.
Het verhaal zelf is kunstig ineengezet, behoorlijk ingewikkeld om de aandacht te spannen, en het ontbreekt er vooral niet aan treffende, aangrijpende tooneelen, met dramatische kleuren geschilderd.
Daarbij - en dit is eene hoofdzaak - Cilia geeft ook wat te denken: het is eene droevige bladzijde te meer uit de lijdensgeschiedenis van het arme Vlaamsche volk, eene bladzijde geschreven door eenen kunstenaar, die dit volk kent en bemint.
C.