De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 1
(1888)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–Voor het leven, niet voor de schoolIn eene voorgaande afleveringGa naar voetnoot(1), bracht de heer J.J. Hellemans een vraagstuk ter spraak, dat hoewel den grenskring der gewone onderwerpen van dit tijdschrift eenigszins overschrijdend, toch mag geacht worden van zeer wezenlijk en algemeen belang te zijn, namelijk: De spelling onzer plaatsnamen. Zal geen beoefenaar onzer moederspraak het hem kwalijk duiden, dit taalkundig vraagpunt in de Vlaamsche School te hebben aangeraakt, zoo zal men het evenmin verkeerd vinden van mij, - ik hoop het althans, - indien ik er hier op terugkom, en dit wel in eenen zin, geheel verschillend van dien, waarin de genoemde schrijver het behandelde. Het opstel van den heer Hellemans is een streng requisitorium tegen de voorstellen, welke schijnen te zullen gedaan worden door de bijzondere Commissie, die van ambtswege werd gelast met de niet gemakkelijke taak eener algemeene herziening van de plaatsnamen in Vlaamsch-België. Mij is het geenszins te doen om eene verdediging van bedoelde Commissie: aanval en verwering beide dunken mij voorbarig te zijn, zoolang niet het beredeneerd verslag over de werkzaamheden der Commissie is openbaar gemaakt, en de beoordeeling harer voorstellen dus met volledige kennis van zaken kan geschieden. Doch, wat er van deze voorstellen ook moge worden, de quaestie van de spelling der plaatsnamen kan, in elk geval, op algemeene taalgronden beschouwd worden. Hierbij doen zich al aanstonds twee geheel verschillende opvattingen gelden, die wij gevoeglijk de etymologische of historische en de phonetische of practische zouden kunnen heeten. De heer Hellemans houdt het sterk met de eerste, terwijl ik de tweede als de eenige goede aanzie. Zoo hekelt genoemde schrijver vrij heftig de Commissie, die, naar het schijnt, de namen der gemeenten Hemixem en Somerghem voortaan wil geschreven hebben Hemissem en Zomergem, terwijl zij de spelling Berchem behoudt. Volgens den heer Hellemans behoort het te zijn Heminkshem, Zomeringhem, Berghem. Van zijn standpunt, kan hij volkomen gelijk hebben. Ik zal het niet betwisten; ik wil het zelfs niet eens onderzoeken. Het is zijn standpunt zelf, dat ik voor verkeerd houde. De redeneeringen mogen volkomen juist zijn; van een valsch vertrekpunt uitgaande, kan men tot geene andere dan tot eene verkeerde slotsom komen. | |
[pagina 159]
| |
‘De afleiding, de beteekenis’ noemt de heer Hellemans ‘den eenigen grond waarop stevig kan gebouwd worden.’ Nemen wij nu aan, dat op grond van dit beginsel, de voorgeslagen spelling Berghem, Heminkshem, Zomeringhem, volkomen onberispelijk zij en aan de eischen der etymologie ten volle beantwoorde, dan zal men toch moeten erkennen, - de heer Hellemans zelf zal het zeker niet betwisten, - dat zij geenszins met de gesproken namen der drie bedoelde gemeenten overeenkomt. Ik meen: met de zuivere, beschaafde uitspraak, die, zooniet de eenige, dan toch de voornaamste grondslag van ons huidig spellingstelsel is. De heer Hellemans noemt de plaatsnamen ‘taalmonumenten,’ en predikt den eerbied voor hunne oorspronkelijke beteekenis. Maar de gemeene namen dan, en alle andere woorden der taal, zijn dit soms geene ‘taalmonumenten’ en verdienden zij niet zoozeer in hunnen eigenaardigen, oorspronkelijken vorm bewaard te worden, als de plaatsnamen? Wat voor de eene soort voor waar gehouden wordt, is ook van toepassing op de andere. Het gaat niet aan, willekeurige onderscheidingen te maken. Wil men Berghem, Heminkshem, Zomeringhem, op grond van de afleiding, en hoewel deze schrijfwijze met de uitspraak strijdt, - welnu, dan schrijve men ook heertog voor hertog, heerberg voor herberg, andbacht voor ambacht, abtij voor abdij, behandig voor behendig, overtallig voor overtollig, enz. Immers, zóó eischt het de afleiding, die men tot den rang van hoofdregel in zake van spelling wil verheffen. Deinst men echter voor deze gevolgtrekking terug, dan blijft er wel niets anders over dan te erkennen, dat de wezenlijke uitspraak tot richtsnoer moet dienen, en dit zoowel voor de aardrijkskundige benamingen als voor alle andere woorden der taal. Of de afleiding dan voor niets telt, en men van den oorspronkelijken vorm of de beteekenis der woorden geene hoegenaamde rekenschap behoort te houden? - Toch wel. Waar de beschaafde uitspraak soms geene voldoende uitkomst geeft, waar bij voorbeeld een zelfde klank op twee verschillende wijzen kan afgebeeld worden, daar moet de afleiding dienst doen om de keuze te beslissen. Dit is het geval met ij en ei, met de scherp- of zachtlange e's en o's, en dergelijke, tusschen welke klanken het verschil van uitspraak niet altijd duidelijk genoeg is, - ten minste in de beschaafde taal, - om met zekerheid het te gebruiken letterteeken te onderscheiden. In zulke gevallen, moet de afleiding geraadpleegd worden. (Ook de gewestelijke uitspraak kan in dergelijke omstandigheden soms goede diensten bewijzen). Veel verder strekt zich de rol der afleiding niet; ten minste mag zij nooit rechtstreeks in strijd komen met de uitspraak. Immers, welk is het doel van de spelling? Is zij niet de schriftelijke voorstelling der gesproken klanken, zoo eenvoudig, zoo doelmatig mogelijk? De gesprokene taal is de levende taal; de schrifttaal is er slechts de doode afbeelding van. De schriftteekens dienen om de klanken voor den geest te roepen; waar zij soms ook dienen om de vorming des woords, zijne verwantschap met andere (nog gebruikelijke!) woorden zichtbaar te maken, blijft dit gedeelte hunner zending niettemin ondergeschikt aan hunne hoofdrol, te weten, dat zij in de eerste plaats klankteekens zijn. Ik vraag er verschooning voor, dat ik verplicht ben, zoo nadrukkelijk aan te dringen op zulke elementaire begrippen. Doch het wordt plicht dit te doen, waar men een geheel tegenovergesteld systeem ziet vooruitzetten, hetwelk het grondbeginsel zelf van ons huidig spellingstelsel ondermijnt. Welhoe, wij bezitten thans eene spelling, die tusschen die van de meeste andere talen uitmunt door eenvoudigheid en doelmatigheid, en wij zouden, al was het ook maar op een deel van het gebied onzer moedertaal, afstand doen van het grondbeginsel, waarop deze spelling is gesteund en waarmede zij staat of valt? In vergelijking met de grillige, onsamenhangende spelling van het Engelsch en Fransch, is de onze een meesterstuk van gemakkelijkheid en helderheid. Zij overtreft ook, mijns inziens, de Hoogduitsche spelling, zelfs na de hervorming, die deze laatste in den jongsten tijd heeft ondergaan. Alleen voor die van het Italiaansch, schijnt zij mij te moeten onderdoen. Ik zal dus niet beweren, dat zij volmaakt en onverbeterlijk is. Geene spelling is ooit volmaakt, noch kan het zijn; want wat zij aan juistheid winnen zou, moet zij onvermijdelijk aan eenvoudigheid verliezen: getuigen de zoo ingewikkelde en moeilijke stelsels van zuiver phonetische spelling, welke thans in zekere werken over hoogere taalkunde worden aangewend. Maar ik ben overtuigd, dat elke verandering, die de toekomst nog aan onze Nederlandsche spelling brengen zal, zal geschieden in de richting van nog grootere eenvoudigheid: namelijk weglating van letters of lettergrepen, die slechts historische waarde hebben, die voor de beschaafde uitspraak overtollig of hinderlijk zijn, zooals de Italiaansche taal met onverstoorbare consequentie heeft gedaan, zonder zich in het minst te bekommeren om den vorm der woorden in het Grieksch, waaraan zij hare kunsttermen heeft ontleend, noch zelfs in het Latijn, wiens oudste dochter zij is. De oudheidkunde moge er bij verliezen; de afleidkunde vinde er geen baat bij. Indien de practijk er maar mede gediend is, - dit blijft de hoofdzaak. Men printe zich toch eens en voor altijd in den geest, dat de spelling eene zaak van dagelijksch gebruik, niet van wetenschappelijke liefhebberij is. 't Zijn niet de geletterden alleen, veel minder nog de geleerden, die zich van de taal en haren schriftvorm moeten bedienen, om hunne gedachten op het papier te brengen, en vooral om te lezen wat anderen geschreven en gedrukt hebben. De spelling bestaat niet voor de school, maar voor het leven. En al wat haar noodeloos bemoeilijkt, al wat dus met haar doel in strijd is, moet geweerd worden, in 't belang van de taal zelve, van hare | |
[pagina 160]
| |
verspreiding, van haar onderwijs en van haar practisch gebruik. Nu noem ik het de spelling noodeloos bemoeilijken, wanneer men er letters en zelfs lettergrepen invoegt, die in de beschaafde uitspraak niet gehoord worden, die er zelfs lijnrecht tegen aandruischen, gelijk met de vormen het geval is, welke aanleiding gaven tot het schrijven van dit opstel. De geschiedenis der taal is éene zaak, de spelling is eene andere. Men vergete ook niet, dat de taal leeft, dat zij zich vervormt in den mond der ‘spraakmakende gemeente.’ De schrifttaal kan niet van dag tot dag de bijkans onmerkbare wijzigingen van uitspraak volgen, die eerst na verloop verandering in de spelling te vorderen; maar zij moet toch mee denzelfden weg op. Terwijl de spreektaal leeft, mag de schrifttaal zich niet voor goed versteenen, onder voorwendsel van afleidkunde. Hoe zou de spelling niet ‘gemoderniseerd’ worden, terwijl de taal zelve zich voortdurend ‘moderniseert’? Alleen doode talen ‘moderniseeren’ zich niet meer. Moge het nog lang duren, vóordat ons goed oud Nederlandsch de behoefte gevoelt, in de eenmaal geijkte vormen van een vroeger tijdperk te verdorren! In geen geval, mag de spraakkundige zich tot taak stellen, de natuurlijke ontwikkeling der taal te dwarsboomen met haar datgeen te willen opdringen, wat zij blijkbaar verworpen heeft. 't Is niet zonder moeite en strijd, dat wij onze tegenwoordige spelling en de zoo duurbare taaleenheid van Noord en Zuid hebben verworvenGa naar voetnoot(1). Wij mogen dezen schat niet prijsgeven, zelfs niet om den wille eener gewaande wetenschappelijke volmaaktheid. Indien de officieele Commissie zich, bij het volbrengen harer taak, van die beginselen heeft doordrongen, zal haar werk als eene weldaad worden beschouwd. Zooniet..... Doch, laten wij de zaken afwachten. Ik zal op dit zoo gewichtig onderwerp terugkomen, zoohaast als hare voorstellen zullen gekend zijn. Intusschen druk ik den wensch uit, dat de Regeering niet overga tot de officieele goedkeuring en verplichte invoering van het stelsel der Commissie, vóordat de openbare denkwijze den tijd heeft gehad, haar oordeel te doen kennen. De nieuwe spelling der plaatsnamen mag niet van ambtswege worden opgedrongen, voordat de bevoegden, die niet tot de Commissie behooren, in de gelegenheid zijn gesteld om hunne meening uit te drukken over de voorgestelde hervorming. Arthur Cornette. |
|