De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 1
(1888)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 154]
| |
De oude Jezuietenkerk te AntwerpenDe oude Jezuietenkerk van Antwerpen was wel de schoonste, die de orde in vroeger tijden bezat. De eerste steen ervan werd gelegd den 15n April 1615; den 12n September 1621 werd zij ingewijd door den bisschop Joannes MalderusGa naar voetnoot(1). Pater Franciscus Aguillon, rector van het College, had de teekeningen der kerk gemaaktGa naar voetnoot(2): Pater Petrus Huyssens, van Brugge, leverde die van den voorgevelGa naar voetnoot(3) en van den toren. Links en rechts vindt men vermeld, dat Rubens, hetzij voor het inwendige der kerk, hetzij voor den gevel of den toren, teekeningen vervaardigde. Deze bewering rust op geene geschiedkundige gronden en moet geheel verworpen worden. Waarschijnlijk gaf de meester het plan van het groot altaar, waarin twee zijner schilderijen stonden, evenals hij dit voor andere kerken deed. Voor het plafond der Maria-kapel teekende hij de versieringen. De penteekening, welke hij hiervoor vervaardigde, bevindt zich nog in de Albertinaverzameling te Weenen. De pas geopende kerk wekte bij de tijdgenooten eene geestdriftige bewondering; de schrijvers van die dagen, vooral die der Jezuieten-orde, vinden geene woorden en geene beelden, warm genoeg om hunne ingenomenheid met het nieuwe kunstgewrocht uit te spreken. Een hunner, aangehaald door Gevartius in zijne Pompa Introitus (p. 170), beschrijft het binnenzicht der kerk in deze lyrische bewoordingen: ‘De sierlijkheid van het inwendige des gebouws bootst de heerlijkheid van het hemelsch verblijf na. Het valt te betwijfelen of de glans van het goud dan wel de schoonheid van het gepolijst marmer het meest de oogen bekoort. De vloer, uit witten en blauwen marmer gelegd, draagt zeker tot de schittering van het geheel bij. Het gewelf van den grooten beuk is geheel met gulden rozen bedekt, die tusschen eene onafgebroken reeks van gulden omlijstingen pralen, zoodat men eene afbeelding van den gouden hemel zou meenen te zien. Zuilen van wit marmer dragen van weerszijde de dubbele gaanderijen, waarvan de eene van Dorische, de andere van Ionische orde zijn; beide loopen rond heel het gebouw, het koor uitgezonderd, en leveren uitmuntende plaatsen voor de biechtstoelen. De zolderingen dezer gaanderijen zijn plat, maar men zou ze niet liever rondbogig van vorm, noch van gouden bouwstof wenschen, want zij zijn overdekt met de heerlijkste schilderwerken, die, ofwel de geheimenissen onzer verlossing uit het Oud Testament in verband met die uit het Nieuw, ofwel uitstekende heiligen van beider kunne verbeelden. Allen zijn geteekend en uitgevoerd door eenen zeer beroemden schilder, die, uit hoofde der plaatsing en der moeilijkheden van het doorzicht in dit werk, zich zelven schijnt overtroffen te hebben. Het hooge koor lijkt een paleis waardig van God. Het heeft een gewelf op bewonderenswaardige wijze uit witten steen gebeeldhouwd, waartegen de trappen van het hooge altaar, alsmede de zijwanden uit gevlekt marmer, goed uitkomen.’ Golnitzius, die de kerk twee of drie jaar na hare voltooiing bezocht, zegt ervan, ‘dat België noch Frankrijk een zoo prachtigen tempel bezaten en dat men zou gewaand hebben, dat, met de bouwstoffen, de vormen en de kunst uit Azië (!) en uit Italië hierheen waren verhuisdGa naar voetnoot(1).’ Zoolang de kerk in haren oorspronkelijken toestand bewaard bleef, wekte zij dezelfde bewondering. Herhaaldelijk werd het binnenzicht ervan geschilderd. Sebastiaan Vrancx (1573-1647) maakte het tafereel, dat wij in lichtdruk meedeelen en dat zich in het K.K. Museum van Weenen bevindt; Anthoon Gheringh (+1668) moest eene gewone broodwinning vinden in ze af te beelden; de Museums van Weenen, van Munchen en van Madrid bezitten elk een binnenzicht der kerk van zijne hand. Uit hetgeen voorafgaat en uit hetgeen de kerk nu is, kan men zich reeds een voldoende denkbeeld vormen van hetgeen zij was in 1621. Het hooge altaar is behouden gebleven; het is geheel van marmer; twee Corinthische dubbelzuilen aan weerszijde, torschen eene bekroning, die eene O.-L.-V. in eene nis en vier engelen draagt; het halfkoepelvormig gewelf in witten steen, is overdekt met dooreenslingerende figuren, in wier midden het wapen van den koning van Spanje staat. De zijwanden van het hooge koor zijn met driekleurig marmer bekleed, de beelden van de HH. Ignatius, Franciscus-Xaverius, Franciscus a Borgia en Aloysius a Gonzaga, bevinden zich daar in nissen. De 36 kolommen der beuken waren van wit geaderd marmer, eene sierlijke balustrade vormde de borstwering der bovengaanderij, eene rijkbewerkte fries liep tegen de zoldering. Deze was in vierkante vakken verdeeld, te midden van welke zich roosvormige ornamenten bevonden: de rozen en de ribben, die de vakken vormden, waren verguld. De honderden versierende motieven, die in het gewelf voorkwamen, waren telkens verschillend. Op de bovengaanderij openden de vensters, die het gebouw verlichtten; in de benedengaanderij stonden de biechtstoelen van gebeeldhouwd eiken hout. Toen Vrancx zijn gezicht der kerk schilderde, hingen er langwerpige vierkante schilderijen in zwarte lijsten boven de biechtstoelen; toen Gheringh zijne tafereelen maalde, waren de wanden boven de biechtstoelen met kleurig marmer bedekt, en waren er boven de biechtstoelen schilderijen, hoog van vorm, geplaatst, die met gebeeldhouwd marmer omlijst waren en aan hunnen voet een opschrift met den | |
[pagina 155]
| |
Binnenzicht der oude Jesuietenkerk te Antwerpen, naar een tafereel van Sebastiaan Vrancx.
| |
[pagina 157]
| |
naam der begiftigers droegen. Op het uiteinde der benedengaanderijen bevonden zich de altaren, welke nog bestaan. De kerk had oorspronkelijk den vorm der oude Romeinsche basiliek; in 1635 werden de zijkapellen van O.-L.-V. en den H. Ignatius gebouwd zooals zij nog bestaan, geheel met marmer, beeldhouwwerk en schilderijen bekleed. Verreweg de kostelijkste kunstwerken, welke de kerk bevatte, waren de schilderijen van Rubens. Geholpen door van Dijck, had hij voor elke gaanderij 9 zolderstukken geschilderd; met de drie onder het doxaal maakte dit samen 39 stukken uit. Op het groote altaar waren twee zijner schilderijen, de Mirakels van St. Ignatius en de Mirakels van St. Franciscus-Xaverius, geplaatst, die met eene Kruisrechting van Geeraard Zeghers en een O.-L.-V. Hemelvaart door Cornelis Schut, bij afwisseling waren tentoongesteld; voor het altaar, aan het uiteinde van de benedengalerij rechts, had hij een Terugkeer uit Egypte, heden in het Museum van New-York, vervaardigd, en in de O.-L.-V. kapel zag men een O.-L.-V. Hemelvaart van zijne hand, die zich, met zijne twee stukken van het hoogaltaar, tegenwoordig in het K.K. Museum van Weenen bevindt. Volgens Golnitzius bezat de kerk vele schilderijen van (vloeren) Breugel; aan werken van andere meesters moet er ook geen gebrek geweest zijn. Verscheiden der heiligenbeelden, die het hooge koor en de zijkapellen versierden, zijn van Erasm Quellin. Waarschijnlijk waren preekstoel en biechtstoelen eveneens van dezen of van eenen anderen verdienstelijken Antwerpschen beeldhouwer. Het uiterlijk der kerk bestaat nog met zijnen rijken voorgevel en zijnen bewonderenswaardigen toren, de schoonste volgens Schayes, die sedert het begin der renaissance is opgericht. Onnoodig over dit gedeelte van het gebouw in bijzonderheden te treden. Laten wij slechts vermelden, dat in het archief der tegenwoordige kerk van S. Carolus Borromeus, verscheidene plannen bewaard worden, door de bouwmeesters voor verschillende deelen van het gebouw geteekend. Onder deze bemerken wij een eerste ontwerp van kerk en toren, een tweede en een derde ontwerp van den toren. Op dit laatste is vastgemaakt, als verbetering, de teekening van de bovenste helft van den toren, zooals hij werd uitgevoerd en zooals, zegt het plan, hij door Rubens werd ontworpen. Dit inschrift, evenals al diegene, welke Rubens als bouwmeester der kerk vermelden, is van jongeren datum en heeft geene historische waarde. Alleen eene schets der omlijsting van het wapen des konings van Spanje, boven het hoog altaar, schijnt van zijne hand. De Jezuietenkerk spreidde dus heerlijkheden ten toon, kostelijk en kunstig genoeg om de bewondering van het publiek eene eeuw lang te wekken. Zij was wellicht het volmaaktste voorbeeld van wat men gewoonlijk den Jezuietenstijl noemt. Deze stijl werd in de tweede helft der zestiende eeuw in Italië in zwang gebracht, en ook voor andere kerken aangewend dan voor die, welke aan de orde toehoorden. De groote bouwmeesters der late renaissance, die, vergeleken met de vroegste renaissance, een tijdperk van verval was, hadden haar in het leven geroepen. Palladio in zijn Redentore-kerk te Venetië, van 1576, Vignola in zijn Gesù te Rome, van 1568, hadden hem in aanzienlijke en spoedig vermaard geworden gebouwen gebezigd. De jongste leiders der werken van de St. Pieterskerk te Rome namen hem aan en voltooiden in dien trant, een voorlooper van den barokstijl, de heerlijke schepping van Bramante en Michel Angelo. De St. Pieterskerk was in 1614 afgewerkt, het jaar nadien begon men de Jezuietenkerk van Antwerpen te bouwen; de stijl van de jongste deelen der eerste heeft eene onmiskenbare overeenkomst met dien der tweede. In beide een overstelpende rijkdom van bontkleurig marmer, eene overlading van sieraden, die de groote lijnen ten voordeele der details uitvegen; in beide engelen, bloemen, krullen, nissen met heiligen, zware omlijstingen, koepeltorentjes zonder reden van bestaan, overdaad van kostelijkheden. In sommige deelen won de Jezuietenkerk het van de St. Pieterskerk. De middenbeuk met zijne twee dubbele zuilenrijen van wit marmer, de onderste van Toskaansche, de bovenste van Ionische orde, met een betrekkelijk sobere opsmukking, moet een alleszins uitmuntenden indruk gemaakt hebben; maar de zwaar vergulde zoldering daarboven, het dwarrelend bontkleurige hooge koor, het marmer op de wanden, de schilderingen op de zolderingen, de wansmakelijke en niets zeggende bekleeding der zijkapellen; dit alles moet den indruk der zuilenrijen bedorven hebben en de Jezuietenkerk nog meer dan St. Pieters aan eene heerlijke concertzaal hebben doen gelijken. De toren was en blijft nog immer eene schepping van de hoogste kunstwaarde; de gevel daarentegen is eene korte samenvatting en ophooping van al den wansmaak, die in sommige der binnendeelen heerscht. Wat er daar voor zware lijsten, logge plantenranken, engelen met plompe lijven en bolle aangezichten bijeengebracht zijn, gaat alle verbeelding te boven. Aan het woord Jezuietenstijl is in onze dagen eene afkeurende beteekenis gegeven, niet minder scherp dan aan de benaming rococo-stijl, en echter is de afstand tusschen beide groot. De eerste der twee zondigt door overlading, door zwaarte; de tweede zondigt door verkrachting der wetten van de bouwkunst, door overdreven wuftheid en speelsche grilligheid; de oudste is een eerste stap naar verval en wansmaak, de jongste is de laatste stap in dezelfde richting. Zooals men weet, is de stijl der Gesù-kerk en der Jezuietenkerk van Antwerpen naderhand met min of meer pracht gevolgd geworden in de tempels der orde; eerst op onze dagen schijnt men er van afgezien te hebben. De nieuwe Jezuietenkerk bijvoorbeeld, op de Kunstlei te Antwerpen, is in gothieken stijl opgetrokken en een waar puikstuk in zijnen aard. De rijke marmerbekleeding werd alleen in zeer afzonderlijke gevallen gebezigd. | |
[pagina 158]
| |
Als een der vroegste staaltjes van dien nieuwen stijl, als een werk, waarvan een gedeelte niet alleen rijk maar ook fraai mocht heeten, als een gebouw, dat onschatbare kunswerken van onze grootste Antwerpsche schilders en beeldhouwers bevatte, was de Jezuietenkerk merkwaardig en verdiende wel de aandacht, zooniet de onbeperkte bewondering, welke men er aan wijdde. Hoe jammer, dat wij haar niet meer bezitten zooals Vrancx of Gheringh ze schilderden! Een goed gedeelte harer heerlijkheden werd vernield, ongeveer eene eeuw nadat zij geschapen waren. Op 18 Juli 1718, zijnde een Maandag, kwaart voor 12 uren 's middags, viel de bliksem op het dak, drong door de schaliën, zonder, zoo het scheen, eenige schade aan te richten. Maar een uur nadien stond geheel het houtwerk van het dak in brand; men bluschte wat men kon; maar, toen het vernielend element had uitgewoed, waren de beuken der kerk geheel uitgebrand. De zijaltaren en het hooge koor bleven behouden, en met deze de vier schilderijen van Rubens, die er zich in bevonden; maar de 39 zolderstukken van denzelfden meester, de marmeren kolommen, die de gaanderijen droegen, met alles wat zich in deze gaanderijen bevond, was in asch gelegd. Eene beschrijving van den brand in Vlaamsche en eene in Fransche verzen verschenen onmiddellijk na de ramp, en verhaalden haar omstandig en met rethorikale jammerklachten. Van den Vlaamschen tekst verscheen zelfs een dubbele uitgave. In de eerste werd verhaald hoe een priester, uit haat tegen de Jezuieten, zich verheugd had over het ongeluk, dat de orde overviel: in de tweede werd die ergerlijke episode weggelaten. Van 36 op de 39 zolderstukken van Rubens werden, in 1712, door den Hollandschen schilder Jacob de Wit, kopijen in waterverf vervaardigd, die van 1747 tot 1763 door Jan Punt gegraveerd werden; in 1735 verscheen te Neurenberg een verzameling van 19 dezer schilderstukken, naar teekeningen van Muller, een schilder van Dresden, die vòòr den brand de volledige reeks in waterverf had gekopieerd. Een gelukkig toeval stelde ons in staat, achtervolgens de oorspronkelijke waterverfschilderingen van Jacob de Wit en de teekeningen van Muller voor het Museum Plantin-Moretus aan te koopen. Het afgebrande deel van den tempel werd reeds in 1719 hersteld en in denzelfden vorm, maar in minder kostelijke stoffen herbouwd. Op de nieuwe voordeur lezen wij het jaarschrift: MarIae DICata eX CInere restItUor. (Aan Maria gewijd rijs ik uit mijn asch weer op). De zuilenrijen der twee gaanderijen werden in hunnen oorspronkelijken vorm hersteld, niet meer in marmer, maar in witten steen, die geschilderd is; de fries tegen het gewelf en het gewelf, alsook de biechtstoelen, het portaal en de hoofddeur werden in den trant van het begin der 18e eeuw hermaakt. Wie de teekenaar der herstelde deelen was, zijn wij niet te weten gekomen. In de verzameling der teekeningen, toehoorende aan de kerk van S. Carolus Borromeus, bevinden zich verscheiden plans voor die deelen, met het opschrift: ‘Verschillende ontwerpen door Baurscheit,’ waarvan geen enkel werd uitgevoerd in het herbouwen van den afgebranden tempel. Misschien leverde deze talentvolle bouwmeester ook de plans, die gevolgd werden. Max Rooses. |
|