De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 1
(1888)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–Toonkunde
| |
[pagina 183]
| |
gemoedsstemming om de groote spanning van het publiek te doen begrijpen: ‘une scène de scandale’. Met recht is te veronderstellen dat men, vóór de uitvoering der Walküre in den Muntschouwburg, geenen wagen met rammen bespannen, heeft noodig gehad. Voor dit zangspel is deze dus extra moeten gemaakt worden. Denkt nu niet mijne heeren, dat men van deze gelegenheid gebruik maakt om iets degelijks te doen vervaardigen, niets daarvan: rammen, iets grooter dan volwassen katers, trekken huppelend eenen wagen van ik weet niet welken Neurenberger speelgoed fabrikant; ik vergeet nooit den indruk daarvan. Niettegenstaande het boeiende der muziek, gaf het geheele publiek door hartelijk lachen zijne vroolijkheid over dit koppel Walhalla-rammen te kennen. Waarom berekent men niet hoe de afstand der toeschouwers de voorwerpen kleiner doet schijnen? Eenige woorden nog, over vertooningen van bovennatuurlijkheden. De verschijning in Le Cid van eenen geverfden St-Joris op transparant papier of linnen, waarvan de naden in de zaal te zien zijn: de verschijning van den geharnasten geest van Hamlet's vader, die sterk aan een elektrisch verlicht, reusachtig suikerbrood doet denken; de apotheose van Faust, waar de engelen, vrouwelijke natuurlijk, aan koorden hangen, terwijl Margaretha's ziel zichtbaar ten hemel stijgt - dergelijke vertooningen, te veel om allen te noemen, doch die bijna nooit anders dan karikaturen zijn, bewijzen dat, om een bovennatuurlijken indruk te maken, er meer noodig is dan transparante St-Jorissen en verlichte suikerbrooden. Aan toondichters, die zich tot de hoogere richting der kunst geroepen gevoelen, is de taak libretti te bestrijden, waarin die verschillende soorten ‘Bauernfangerei’ voorkomen. Dramatische zangspelen, de hoogste uiting der muzikale kunst, behoeven niet te worden ontsierd door zichtbare karikaturen, karikaturen, en nog eens karikaturen; men late dit over aan tooverspelen, balletten en dergelijkenGa naar voetnoot(1). Ga ik te ver misschien? dan houd ik mij voor terechtwijzing minzaam aanbevolen. Dat ik uit overtuiging spreek, zal mij echter niemand betwisten. De nog te behandelen tooneelen uit Il Trovatore, 3e en 4e bedrijf, zijn zeer verwant aan de vroeger besprokene, en worden dus door mij op de zelfde wijze beoordeeld. Ter loops zij aangemerkt (dit is echter buiten den tooneelschikker) dat Manrico, in het 3e bedrijf, eene lange, schitterende ‘bravour aria’ zingt, met ‘reprise’ nogwel, alhoewel zijne moeder in levensgevaar verkeert. Eindelijk stort hij zich, door de zijnen gevolgd, te harer hulp naar buiten. In het 4e bedrijf, ontegenzeggelijk van groot dramatisch effekt, zijn alleen de hoofdrollen in handeling, zoodat mijne besprekingen over dit zangspel hier eindigen. Eene uitvoering der Meistersinger, te Brussel, dezer dagen bijgewoond, geeft mij wederom vele voorbeelden van gebrekkige wijze der tooneelschikking, en dan hooren zeggen: ‘Men heeft het naar-Bayreuth gecopieerd!!’ (sic). In het 2e bedrijf komt een volksoploop en straatgevecht voor. Door Wagner met zooveel geest voorgeschreven (men zie het klavier-uittreksel slechts) staan de verschillende ruziemakers veel te houterig, stijf, lamlendig er bij. Op het einde komt wat beweging: alles vlucht namelijk weg. In het laatste bedrijf zingt Walther zijn ‘Preislied’ met 3/4 den rug naar het volk en 1/4 naar den keurraad der Meistersinger. Daarbij zit Eva, voor wie toch een geheel levensgeluk van dezen zang afhangt, zoo koud, zoo zielloos mogelijk naar de toiletten in de loges te staren. ‘Ze zit daar 'lijk een vijg’ zei een Vlaamsche kunstbroeder. ‘Altijd, als eene dik besuikerde’, dacht ik. Een overzicht dezer beschouwingen lost zich op in het spreekwoord: ‘Het zijn niet allen koks, die lange messen dragen’. Een tooneelschikker moet kunstenaar zijn, of anders eene zoo gewichtige taak niet op zich nemen. Dat nog levende toondichters er vast aan houden, hunne werken te zien opgevoerd zooals zij het dachten en zij het voorschreven! Dat men in de werken van reeds gestorven meesters de tooneelschikking op denzelfden leest schoeie! Dat bestuurvan schouwburgen een dergelijk optreden degelijk steunen! Ziedaar vele vrome wenschen; zal het bij vrome wenschen blijven? Voorloopig nog wel - maar later dan?... Waar de scherpste geesel der kritiek nog weinig verkrijgt, zou daar mijne onbedrevene pen iets vermogen??... Ik dank intusschen hartelijk voor de verleende aandacht. Gerrit A.A. Wagner. |
|