| |
| |
| |
| |
Drie tentoonstellingen
La Libre Esthétique
IN de onlangs geopende jaarlikse tentoonstelling van La Libre Esthétique waren, benevens heel wat middelmatigs of zelfs doodeenvoudig onbeduidends, toch een vrij aanzienlik aantal werken bijeengebracht, waarmede elk onbevooroordeeld vriend van ware, vrije kunst zich gelukkig moet achten, kennis te maken. Zo geef ik gereedelik toe, dat de posjaden van Leo Jo niet veel méér kunstwaarde hebben dan, ja, heel wat tekenproeven van de leerlingen zelfs van een eenvoudige gemeenteschool. De Laatsten van Speekaart is een middelmatig ding van een romanties achterblijver, die minstens vijftig jaar te laat komt. Braecke's Judas tussen twee Boosdoeners mist alle eenheid en - vooral - vergoedt zijn gebrek aan... met recht gevorderde tradiesjonele waarheid niet door werkelike wijsgerige diepte. Verheyden's Landschap is wellicht het minst geslaagde, dat deze talentvolle artiest ooit tentoonstelde, en Mej. Anna Boch is in 1899 presies zo ver als zij al was in 1886 of 1897, toen zij in De XX debuteerde. En dan - dat er onder de werken van de noch niet genoemden een hele karrevracht louter aanstellerigheden is bijeen te scharrelen, o.a. zekere tekeningen van Anquetin, zal ik de leste zijn om te loochenen.
Doch - hoe waar dit alles zij - ook aan degelik en mooi werk was er geen gebrek. Hoe verscheiden deze dingen nu ook mogen zijn, onbevooroordeelde bezoekers zullen toch zonder twijfel genoten hebben evenzeer van het verdienstelike schilderij van Constantin Meunier als van zijn - wel van verhouding veel te grote - maar toch in menig opzicht verdienstelike Oogst, van het voortreffelik geboetseerd Noodlot van Rousseau, het diepgevoeld werk van Joris Minne, de uiterst fijngenuanseerde zeegezichten van Frans Hens, de diep ernstige gebouwenpsiekologieën van Alfred Delaunois, het drieluik Ceux de la Mer van Cottet, de reeks schilderijen van uiteenlopende aard van Xaveer Mellery, de kranige kleur-improviezasies, echte ogenblik-viezies uit het Oosten,
| |
| |
van Brangwyn, de dichterlik mooie Engelse Boodschap van Greiffenhagen, die hele verzameling werk van alle aard van wijlen Félicien Rops en daaronder enkele stukken van meer dan gewone waarde, als b.v. Pornokrates, De Lier, en enige tiepen uit Holland, de krachtige etsen van Hens, en voorts de inzendingen van Peter Behrens, Rassenfosse en Berchmans.
Wat echter boven het meeste van al dit betere uitblinkt en dan ook veel duurzamer en dieper aandoet dan zelfs het meest op effekt berekende schilderij van het gehele salon, namelik het door enkelen, onbegrijpelik genoeg, met Velasquez (!!), door weer anderen met... Botticelli (!!) vergeleken, op grote schaal uitgevoerde, maar o zo leêge en aanstellerige familieportret van Motte, waarin ik met de beste wil van de wereld maar niets anders erken dan een maakwerk van zeer middelmatig gehalte; wat al dadelik noopt tot stilstaan, zeg ik, door zijn opvallende mooiheid van uiterlike hoedanigheden, en onweerstaanbaar verleidt tot altijd opnieuw bekijken, vergelijken en bewonderen door de oprechtheid en de ernst, waarvan het, in zijn gehele verschijning, getuigt, dat is het zevental werken, ingezonden door de te Mol bij Turnhout verblijvende Noord-Nederlander Jakob Smits en het viertal kleine stukken van de - als ik mij niet vergis - te Amsterdam wonende J.J. Isaacson.
Al had de eerstgenoemde ook maar alleen zijn Biddende Boer tentoongesteld, zou hij toch - onder al de schilders, in de L.E. vertegenwoordigd, facile princeps geweest zijn. In dát werk is meer en beter te waarderen dan de op zich zelf meesterlike uitvoering. Uit de sombere achtergrond treedt - met brede, stoute vegen en toetsen is het gedaan - de magere, verarmoede en vermoeide gestalte van het Kempens boertje te voorschijn, zo als hij daar zit, gereed om zijn karig maal te gebruiken, met gevouwen handen en de ogen wegstarend in het vage met een blik, waarin de hoogste gelatenheid te lezen staat. Er is iets van Rembrandt, - iets van zijn manier, heel zeker, maar noch veel meer van zijn zien, van zijn voelen,- van zijn brede, de kleine bijkomendheden versmadende opvatting, in dit werk van Smits, dat men... reeds van de dag van de opening voor het Staatsmuzeum zou hebben aangekocht, indien men, in het bestuur van Schone Kunsten, werkelik kunst van alleen voor heden wist te onderscheiden van kunst voor een hele toekomst.
Mater Dei, Moeder en Kind, Denkende Jezus, zijn nauwelijks minder volmaakt dan dit eerste schilderij. Zelfs de kleinigheden, die Smits er noch aan toevoegde, Bébé, Bij de Boterkern, Twee Zustertjes, zijn, ofschoon allereenvoudigst van onderwerp, uitingen van een in alle richtingen ontwikkeld kunnen.
En dit vooral bevalt mij bij Jakob Smits. Ofschoon in heus en eerlik erkend atelierlicht geschilderd, zijn al zijn schilderijen volstrekt
| |
| |

MATER AMABILIS
naar een schilderij van Jacob Smits
| |
| |
onderscheiden van elkaar, doen zij in de verste verte niet denken aan een stelsel, aan Schlabone, aan manier. Ook hebben zij dat eenwezige, dat men in de werken van slechts de allerbesten terugvindt: hun koloriet en licht behouden, in elke plaats, hun waarde en kracht.
Dat Isaacson van heden af even oriezjieneel zou zijn als Jakob Smits, zal ik niet beweren. Blijkbaar staat hij noch enigsins onder de invloed van J.M. Bauer en vooral van Thijs Maris, van welke laatste hij mij voorkomt wel het meest geleerd te hebben.
Intussen, geheel oriezjieneel of niet, in hoge maat aantrekkelik noem ik zijn kunst van heden af. Te oordelen naar de vier werken, in de L.E. opgehangen, is het zijn streven, de dichterlike waarheid van de dingen veel meer door de poëzie van de kleuren dan door een nauwkeurig uitbeelden van de vormen uit te drukken.
De heer J.J. Isaacson is, wat ik zou willen noemen een absoluut schilder, bijna in de zelfde zin als men spreekt van absolute musici. De afzonderlike voorwerpen niet alleen, maar geheele groepen en landschappen en de gebeurtenissen, die er zich in voordoen, worden hem als het ware in kleuren, alleen of hoofdzakelik door kleur en noch kleur veropenbaard. Eerst bij nader, bijna gewild toezien, merkt men, in zijn schilderijen, lijn en vorm, houding en beweging. En hoe verbazend juist en waar deze laatste nu ook zijn, toch is en blijft het de kleur, die tot ons spreekt, de kleur, die ons de indruk, het gevoel vertolkt, waarop de artiest het gemunt had. Is dat niet ook het geval met deze twee uitnemende meesters, Bauer en Thijs Maris, en was dat ook niet reeds - enigsins - het geval met Turner? Isaacson ziet blijkbaar kleurviezieoenen, en, in deze, alleen zoveel van de uiterlike gedaante van de dingen, als volstrekt onontbeerlik is, om ze te doen herkennen, ook door anderen.
En dat zulk een streven vooral past op de behandeling van aan het Oosten ontleende onderwerpen, ja, dat het haast uit de aard zelf van dergelike onderwerpen moet geboren worden, zal zeker wel ieder toegeven.
Vooral twee van zijn vier kleine stukken hebben mij bevallen: Zeerovers, een wonderbare fantazie van gele en groene tonen, gaande van witgeel tot goud en van bleek lentegroen tot het rijkste smaragd: een wemeling van kleurvlekken, die, even juist als bij Brangwyn, doch mooier dan bij deze, het heftige lijnenbrekende lichtgestraal van een Oosterse oaze in zonneschijn doet begrijpen; - en dan, geheel wit en groen, - Abraham, ons verplaatsend, met de vaagheid van zijn als in fijne morgennevel gehulde fieguren, ver weg in een slechts half bekende, voor het verstand als omnevelde tijd, en gevend de indruk van een jeugd en frisheid, een rein- en maagdelijkheid, onverwelkend.
Overigens - ondanks de bijna gehele afwezigheid van omtreklijnen - is elk fieguurtje, Abraham, de herders en herderinnen, de
| |
| |
schaapjes ook, volmaakt verstaan, onberispelik van houding en verhouding, het werk van een tekenaar van eerste rang, die echter vooral als kleurenziener wil beoordeeld worden.
| |
In Waux Hall
In Waux Hall zag ik een dertigtal schilderijen van de in Nederland wel bekende Ch.W. Bartlett. Deze verplaatst ons bij voorkeur naar de steden aan de Zuiderzee en vertelt ons van het leven van vissers en kaasboeren. Zijn kracht ligt in het ontdekken en weergeven van het eigenaardig-tiepiese in die aantrekkelike bevolking; zijn voornaamste zwakheid is het nu en dan storende gebrek aan lucht en licht.
Zeer belangwekkend komt mij zijn opvatting van de Noordhollandse vissers voor. Hij ziet ze geheel buiten onze tijd, buiten onze beschaving, als een soort van Wikings, die het bloedige bedrijf van voorheen voor een vreedzamer zouden geruild hebben. Niet de kontingensies van onze maatschappij, alleen hun strijd met zee en winden maakte ze zó, als hij ze ons toont. Geheel hun uiterlik is dat van lieden, die niet gewoon zijn, bekeken te worden. Gebaren maken zij niet. Niet, om hun woorden kracht bij te zetten, alleen om het werk hebben zij handen. Gewoon aan het zwalpen en slaan van hun vaartuig, burken zij, om te roken of te praten, bij voorkeur neer op het land. Zij spreken weinig en, áls zij het doen, zeggen zij meer met de ogen en het hele gelaat dan met de tong en de lippen. Hun geheel uiterlik verraadt, dat zij mannen van daden en niet van woorden zijn. Zo toont ze ons Bartlett in zijn groot schilderij, De Ouden van Dagen, zo mede in de kleinere Het Hollandse Volkslied, Les Amorceurs, Rust op de Dijken.
Zijn koloriet mag al wat droog zijn, gemeen is het niet en konvensjoneel noch minder. Ook hij geeft de brui van onbeduidende bijzaken, om des te meer waarde aan de grote lijnen, de eigenaardige silhoeët en de weluitkomende lichaamsvormen te verlenen.
Een kleiner getal van zijn werken verplaatst ons naar Picardië, Brugge of de Engelsche kust. Een enkele keer ook leidt hij ons binnen in een kerk, b.v. in die van Monnikendam, die hem tot het maken van een van zijn mooiste stukken, vol stemming en godsdienstig gevoel, inspiereerde.
Ook zijn Het Lichtje van Liefde, de behandeling van de bekende Hindostanse legende, hoe het meisje, dat wil weten of het bemind wordt, een brandend licht neerzet op de waters van de Heilige Ganges, is een mooi werk.
Een heel kranig stuk is ook het Portret van een jong Meisje.
Verscheiden akwarellen, o.a. Moeder en Kind, waren mede tentoongesteld.
| |
| |
| |
Hendrik Luyten
Bij het betrekken van zijn nieuwe werkplaats in de Coquilhatstraat, 10, alhier, stelde de sedert een twintigtal jaren onder ons gevestigde Noord-Nederlander Hendrik Luyten de deuren er van een achttal dagen voor het publiek open. Wat Luyten in zijn atelier verzameld had, was werk van drie onderscheiden perioden. Er was er van vóor een tiental jaren, waarvan de voornaamste verdienste ligt in een tegelijk stout en juist weergeven van de stoffelike verschijning der dingen; er was er uit, wat ik zou willen noemen het overgangstijdperk tussen die vroegere en de hedendaagse manier van de schilder, werk van meestal grote verhoudingen, zooals het aangrijpende Zand, wit zand! en het triptiek De Werkstaking, schilderijen, waarin men het de schilder aanziet, dat hij aan louter uitwendige eigenschappen niet langer genoeg heeft, en waarin hij dan ook onderwerpen behandelt, die al dadelik door en op zichzelf tot de toeschouwers spreken, terwijl zij ook al te licht aanleiding geven tot overdrijving van het gevoel (melodrama) of tot overdrijving in de voorstelling (karikatuur), een dubbel euvel, waarvan Luyten gelukkig heeft weten vrij te blijven. En eindelik was er werk van de laatste jaren, schilderijen, getuigend van een rijpheid van talent, van een beheersing van de tekniek, die ik niet aarzel volkomen te noemen, maar daarenboven vol van een medegevoel voor het leed van anderen, zoo innig en oprecht, dat zeker wel niemand het bij de zo stoute, op uitwendig vertoon van kracht en pracht gestelde artiest zou hebben gezocht. Vooral in een drietal stukken. Het Gezin van de Visser, aangekocht voor het muzeum van Antwerpen, Zogende Moeder, en het drieluik Kinderen van de Zee, kan men deze ommekeer opmerken: drie stukken, welke zeker elk onbevoordeelde niet enkel voor de volmaakste uitingen tot heden toe van Luyten's talent, maar tevens voor
scheppingen van blijvende waarde zal erkennen. Het middenpanneel van het drieluik is een meesterstuk van ingetoomde, gekonsentreerde kracht, dat ook in Nederland, waar men enige jaren geleden Luytens kunst zo overdreven streng beoordeelde, van nu af zijn maker volle recht zou geven op een plaats onder de besten van zijn kunstgenoten.
Pol de Mont.
|
|