De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 13
(1900)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 71]
| |
![]() | |
BoekbeoordelingenDe roode roos.Ga naar voetnoot(1) Zinnespelen en andere tooneelstukken der 16e eeuw, voor het eerst naar het Hasseltsch handschrift uitgegeven door Osc. van den Daele, leeraar a.h. Kon. Athenaeum te Bergen en Fr. van Veerdeghem, docent aan de Hoogeschool te Luik.
Het werk van de HH. V. d. D. en V.V. bevat een inleiding, waarin zij ons eenige bijzonderheden mededeelen over de kamer zelve, het handschrift, dat zeer nauwkeurig beschreven wordt, de afschrijvers en den inhoud van het handschrift. Voorts hebben we een overzicht van de zeven ‘historiael spelen’ en de volledige uitgave van drie zinnespelen, die men in het handschrift aantreft. Daarop volgt een wel samengestelde woordenlijst van de moeilijkste woorden die in de drie zinnespelen voorkomen en eindelijk, als bijlage, een bespreking en een inhoudsopgave van drie onuitgegeven werken van J.B. Houwaert welke, men weet niet goed op welke wijze, in dit handschrift geslopen zijn.Ga naar voetnoot(1) De zoogezegde ‘Historiael spelen’ zijn niet anders dan gedialogiseerde brokken uit het bijbelverhaal - mysteriespelen dus - dat nu en dan onderbroken wordt door scheldtooneelen, waarin de gewone duivels vervangen worden door zoogenaamde sinnekens. en het optreden van personages uit de lagere volksklassen. Hier ook zijn die tooneelen het best geslaagd, daar er beweging en leven in zit en er de natuur soms op heeter daad betrapt wordt; en 't zijn juist déze personages welke aan die stukken eenige oorspronkelijkheid bijzetten, daar zij zich ‘van de conventioneele typen der rederijkers afscheiden.’ Men moet ja, zooals de uitgevers het zeggen, ‘die stukken met zachtzinnigheid beoordeelen naar den tijd waarin zij ontstonden, vooral naar den lagen graad van ontwikkeling der toeschouwers voor wie ze bestemd waren’, maar ook juist daarom hebben die stukken hedendaags nog zoo weinig waarde voor ons en handelden de uitgevers wel met ze niet in hun geheel over te nemen. De drie zinnespelen welke in hun geheel uitgegeven worden voeren als titels: 'T spel van den ontrouwen Rentmeester, die Trauwe en Bruer Willeken. | |
[pagina 72]
| |
Met de uitgevers erkennen wij dat dit laatste - het kortste - ook het beste is. De uitgevers geven er een belangrijk overzicht van in de inleiding, wijzen op de overeenkomst van dit stuk met het bekende spel van St Trudo en leiden er als natuurlijk gevolg uit af dat de schrijver van Bruer Willeken met het spel van St Trudo bekend was. Niet oneigenaardig worden er de maatschappelijke standen vergeleken bij drie ladders, welke elkeen tracht te beklimmen om zoo hoog mogelijk te geraken. Daarbij gunt de schrijver zich het genoegen de maatschappij scherp te hekelen en de misbruiken die er heerschen aan de kaak te stellen. Van de ‘geestelijke leere’, die moeielijk te beklimmen is, heet het: ‘Sy en hebben die trappen niet allen beseurt
Die hooghe gecommen sijn.’
... dat mer duysent vint hooghe geraect,
Die noyt dese trappen en hebbe gesmaect;
Nochtans synt hooghe verheven groote caecken.’
Het laatste tooneel is gansch niet slecht verzonnen, waar die verloopen monnik, die volstrekt de wereld wil kennen, van zijn besluit afgebracht wordt door ‘Catyvighe’, die alle geweld doet om uit die wereld te geraken, waar zoo talrijke misbruiken en onrechtvaardigheden heerschen, waar de eene den anderen uitbuit zooveel hij maar kan, want daar ‘die rycken eten darmen teenen golge;’ daar: ‘Wie meest ruckt en pluct aan de schapen,
Dats ter werelt die meeste prelate;
Wie meest rooft en schooft voor syn bate,
Dyen biet men eere tot een somme;’
daar: Die clein diefkens hangen met grooten hoepen,
En die meeste dieven laet men loepen
Omdat sy den rechter syn ooghen uitsteecken;’
daar zijn vooral, de grootste kanker, de ‘corenbijters’ (graanopkoopers), die het volk uitzuigen. Het geheele is een nog al levendig tafereel van de misbruiken die in de wereldsche maatschappij heerschen dat als van zelf de vergelijking uitlokt met de hedendaagsche maatschappij, waarbij de schrijver zeer juist ziet, den vinger op de wonde legt, maar waarschijnlijk denkt - heeft hij ongelijk? - dat het onmogelijk is ze te heelen, want zijn ‘Half Verdoelt’ weet niets beters te doen, dan naar zijn klooster terug te keeren: Ick wil mij weder nae mijn clooster keeren
En laet die werelt der werelt syn
In haar verdoeltheyt.’
alleen de menschen vermanende zich in hunne handelingen te laten leiden door Ducht voor misdoen en Vreese voor dEnde. Zooals men ziet, het stuk is gansch niet van belang ontbloot, bizonder voor de kennis der toestanden te dien tijde; opmerkelijk is het tevens dat er betrekkelijk weinig bastaardwoorden in voorkomen en dat het daardoor vrij gunstig afsteekt bij andere soortgelijke stukken. Wat eindelijk de drie onuitgegeven stukken van Houwaert betreft, met de uitgevers ook stemmen wij in, dat zij weinig luister zullen bijzetten aan den naatn van den Brabandschen Homeer! Uit ons tamelijk uitgebreid verslag moge blijken dat wij het werk de Roode Roos belangrijk vinden in meer dan een opzicht, zoowel om de zinnespelen zelf, die er in voorkomen en als een spiegel zijn van de maatschappij te dien tijde, als om de degelijke wijze waarop de uitgevers hun werk opgevat en uitgevoerd hebben. Wij hopen dan ook dat het door de belangstellenden gunstig zal onthaald worden.
A.B. ![]() |
|