De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 13
(1900)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 116]
| |||||||||||||||
![]() | |||||||||||||||
Boeren-Breughel en Helse Breughel in het Prentenkabienet te Amsterdam![]() VAN Pieter Breughel de Oudere, gezegd de Boeren Breughel of Pier den Drol, die omstreeks 1525 in het dorpken Breughel in de Baronnie van Breda werd geboren en dus eigenlik een Noord-Nederlander was, bezit het Rijksmuzeum te Amsterdam tot nu toe maar een enkel autentiek schilderij, hoewel de zogenaamde Dans van Luther met sine Nonne door enigen ook op zijn naam wordt gesteld; - m.i. ten onrechte, want de wijze van behandeling van dit stuk herinnert veeleer aan die van Jeroom Bosch. Daarentegen bezit het Prentenkabienet een zeer rijke kolleksie van gravuren naar zijn schilderijen, hoofdzakelik in buitenlandse muzea verspreid en enkele verdienstelike tekeningen van zijn eigen hand. * * *
Dit éne kleine schilderijtje, is, evenals bijna alle Breughels, waarvan de echtheid onbetwistbaar is, op paneel geschilderd, en stelt voor De Aanbidding van de Wijzen in zijn allernaïefste, plezierigste en geniaalste manier. 't Is Winter, en ze komen aanbaggeren door de sneeuw, de Vlaamse boeren met hoog opgehaalde mantels en de ruige bontkraag om de hals. Ook de koningen, al zijn ze als koningen gekleed, maken een tamelike boerse vertoning. Vóór een hutje van stroo, onder een afdak, zó maar in de open lucht, zit Maria met haar mollig kindje, dat met de handjes naar 't moois grijpt, dat de koningen het brengen. De overigen gaan zó gewoon hun gang, alsof het gehele toneel hen eigenlik niet aanging! Kinderen, boerenkindertjes, lopen samen te spelen en trekken elkaar in sleedjes voort; de mannen slenteren pratend verder, de vrouwen lopen haastig voorbij met mandjes aan de arm. Het gehele toneel is een bedrijvig wintergezichtje op 't Vlaamse boerenland, en tussen al die burgerluidjes is 't Kindje geboren, een Vlaams kindje in een Vlaamse krib. | |||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||
![]()
Pieter Breughel
AVARITA Naar de kopergravure van Petrus a Mericus in het Prentenkabienet te Amsterdam. | |||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||
En toch is deze hele voorstelling niet incongruous, heeft ze niets gezochts! Dit heeft alles zo moeten zijn! Dit kindje moest zo geboren worden in deze omgeving, en het Osje en het Ezeltje moesten het zó bekijken, zó wijs, met zó vrome gezichtjes, en kleine wintervogeltjes moesten zó in de ontbladerde takken zingen een driekoningenliedje voor het kindje, dat geboren werd in een stal. 't Is zo onwaarschijnlik en toch zo wáár als een sprookje, en de kleuren zijn alleraantrekkelikst en mooi gekozen.
De tekeningen, die men te Amsterdam op de naam van de Boeren-Breughel heeft gelegd, houd ik niet alle voor arbeid van deze meester; een enkele, een landschapje met een kasteel, kan ik zelfs nauweliks voor werk van éen van de Breughels houden, of 't moest van een jongere Pieter zijn,Ga naar voetnoot(1) die in 1656 word geboren en in 1739 overleed. De overigen zijn echter wel van de Boeren - enkele er van wellicht van de Helse Breughel. Hier is geheel hun naïeve humor, hun kinderlik plezier in plezierige dingen, hun geestige voorstellingen van het boerenleven. Enkele zijn in potlood omgetrokken, andere in inkt, waarnaast de kunstenaar, heel naïef, de kleuren in woorden op de rand heeft aangegeven, - niets dan een omtrekje soms, in een schaduw gezien, maar de uitdrukking is volkomen gelukt. Zie bijv. die vrouw met het norse gezicht, een boze vrouw, die klaarblijkelik alle dagen ruzie heeft met haar man, welke haar nu met een voornaam gebaar de rug toekeert. De uitdrukking op de gezichten is zo tiepies mogelik en geen ogenbiik is er aarzeling in de uiterst delikate en toch zeer vaste lijn, die in éen beweging op het, meestal grauwe, papier is getrokken. Er is o.a. éen uitstekende studie van een man, eerst de kop alleen, met een vredige opslag van de mooie ogen, verder op de gehele fieguur, in de gedaante van een bedelaar, geknield op de grond, met een houten been en de hoed in de hand. Een heel plezierige voorstelling dateert van 't jaar 1662, in zwart potlood op grauw papier, twee dronken boerenfiguren met een vrouw en een kind. De houding, 't echte lompe van de houding, is voortreffelik en het potlood is met even groot gemak behandeld als de pen. * * *
De eigenlike tekeningen, van Breughel zelf, bepalen zich tot een zestal ongeveer, maar het muzeum is rijk in een sieklus, voor het grootste deel zeer verdienstelike gravuren van Petrus a Mericus, een plaatsnijder uit de laatste helft van de zeventiende eeuw, die o.a. uitstekende platen naar Jeroom Bosch heeft vervaardigd. Al zijn deze prenten niet direkt het werk van Breughel zelf, toch | |||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||
zijn ze allerbelangrijkst voor een studie over deze meester, want nergens, in geen enkel muzeum, zien we zijn werken in zo 'n grote verscheidenheid en rijkdom bijeen, dat over het algemeen in a Mericus een beschaafde en sympatieke vertolker heeft gevonden, hoewel hij hier en daar wel eens wat grof is geweest; o.a. in zijn Laet die boeren haer kermis houden, waar de omtrekken te weinig scherp zijn getrokken en de gehele wijze van behandeling te vaag, te weinig zeker is.
Telkens heeft de kunstenaar, zoals bijv. ook op zijn stukken in het Brussels muzeum het geval is, zijn beeldende voorstellingen met kleine rijmpjes voorzien, die vooral door hun naïeveteit aantrekken, al geven ze geen schitterende proeven van zijn dichtertalent:
Deze laatste voorstelling is een van de beste, hoewel ik het versje niet al te goed begrijp. De fieguurtjes zijn geestig en geheel Breugeliaans. Het duvelke, dat op zijn rug een zieltje in de hel draagt, een zieltje dat in een soort bakoven schijnt geworpen te moeten worden; het duvelke, dat met een ander zieltje een appel eet; het hondenduiveltje, dat zich zelf in zijn staartje wil bijten, en al die aardige vogels, half vogel, half mens, en die visjes en die naakte zieltjes, die allen hun schoenen en klompjes moeten laten staan vóor de hel! Traagheid, Luxurye en Gierigheid zijn de best geslaagde van al de voorstellingen; alle drie met de allerleukste duvelkes, die de arme zwakke mensheid tot doodzonde verleiden. Duvelkes dragen kussens aan voor de trage hoofden, duvelkes komen met zware zakken geld aansjouwen voor de gierigaards om te tellen; duvelkes vrijen met de luxurieuze zieltjes in prieeltjes en om hoekjes. En de | |||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||
Pieter Breughel
LUXURIA Naar de kopergravure van Petrus a Mericus in het Prentenkabienet te Amsterdam | |||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||
uitdrukking op de gezichtjes van al deze duvelkes is zo allersnoezigst; welke zwakke mensenziel zou zo'n allerliefst duvelke kunnen weerstaan dat u zoo vriendelik toeknikt met zijn eende- of kikkerkopje? Of dat andere hooveerdighe duwelke, in de gedaante van een pauw, dat de trotse dame met haar spiegel in de hand voorafgaat en het duvelke met zijn lepelbek, dat het karretje voorttrekt met de luie man, die al rijdende, heel behagelik een lepel aflikt, of 't duvelke in de gedaante van een beertje, dat zich vriendelik over zijn bedkarretje buigt. De overige ondeugden: Dronkenschap, Gramschap, enz. zijn veel zwakker in de uitvoering. Veel minder gelukkig ook is hij in zijn voorstelling van de deugden: Geloof, Hoop, Liefde, Rechtvaardigheid, waartoe zich zijn talent veel minder leende en waarvan de gravures ook véel, véel zwakker zijn. Toch komt ook in deze zijn grote gave vaak op verrassende wijze uit, vooral in zijn behandeling van pluimen en vederen hij het Haantje, dat zo plezierig met de vleugels klapt, als Petrus zijn meester verlochent, hij de prachtige vleugels van de engel op de Kracht. Overal, al wil hij ook noch zo zijn best doen om ernstig te zijn, verraadt zich ook hier zijn leuke, humoristiese opvatting! Hij kón het niet laten om overal iets komieks in te zien, hoewel hij toch zijn best heeft gedaan, om deze onderwerpen ernstig te behandelen!
Na deze twee reeksen, die volledig in het rijksmuzeum aanwezig zijn, is noch heel prettig zijn ‘Strijd om het Geld’ waar allerlei geldzakken, kisten, koffers, elkaar in de gedaanten van ridders bestrijden onder dit zonderling opschrift: ‘Welaen ghy spaerpotten, tonnen en kisten,
't is al om geld, dit striden ende twisten.
Al siet men u ooc anders, willet niet gheloven:
daerom vuere wy den haet, die ons noyt en miste.
Men soeckt wel actie om ons te verdooven,
maer men souwer niet krijgen, waerder niet te rooven.
Volgt een ander, De Dans van de Sotscappen, minder gelukkig in de uitvoering dan in de opvatting en vooral aantrekkelik door het, ditmaal weer zeer vermakelik versje: ‘Ghy sottebollen, die met ydelheyt gequelt syt,
compt al ter banen, die lust hebt om te rollen.
Al wordt deen syn eere en d'ander 't gelt quyt.
de werelt, die prijst de allergrootste sottebollen.
Men vindt sottebollen onder elcke nacie,
al en draegen sy geen sotskappen op haeren cop.
Die in 't dansen hebben al sulcke gracie
dat hunne sottebol drayet ghelyck een top.
| |||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||
Op heel eigenaardige, en hier en daar inderdaad dichterlike wijze, behandelde de artiest in een derde reeks de Maanden, verenigd op éen plaat, welke alle van 1570 zijn gedateerd. Het allerbest bevielen mij Brumales, Janus, Februarius en December en het ompoten van de bomen, met de leuke mannetjes op Maart. We leren Breughel hier van een geheel andere zijde kennen; grote uitvoerigheid in de détails is op de meeste van zijn schilderijen niet zijn hoofdkwaliteit terwijl hij hier bijna geheel zijn neiging beheerst heeft om alles ‘in's Lächerliche zu ziehn’.
Deze laatste eigenschap komt daarentegen weer prachtig vermakelik uit op een volgende prent, waar allerlei komieke kleine monnikjes schoolgaan bij een grote pater met een zotskap op het hoofd, die bezig is een kind af te straffen; met dit onderschrift: ‘al reyst een esel te school om te leeren,
is 't een esel, hij en sal geen peert wederceren.
Biezonder geestig is ook de Divis Jacobus diabolicis praestigius ante magum sistitur (men vergeve Breughel - en mij! het potjeslatijn!), waar de duiveltjes zo allerprettigst zijn, dat niemand, zelfs niet de meest verharde heilige, ze met enige mogelikheid weerstand zou kunnen bieden, duiveltjes als aapjes, met allerleukste varkenssnuitjes, duiveltjes, die voor 't vuur zitten als marmotjes, kattenduiveltjes en kikkerduiveltjes. Alleen 't gelaat van de Heilige is te midden van dit alles een weinig dom, zoals vaak de gezichten van héel vrome mensen, en hij zelf ziet er uit of hij zich vreselik verveelt! - Maar wat hebben die duiveltjes een plezier onder elkaar; in de kelder zijn er twee aan 't ravotten om de ziel van een mensje en plukken het aan stukjes. Anderen koken, met vriendelike, opgewekte gezichtjes een heks in een ketel! weer anderen trekken een pas geärriveerde ziel een kies. De volgende: ‘Compt ghy ghebenedyde mijns vaders hier, en ghaet ghy vermaledyde in dat eeuwighe vier’ is echter heel lelik en grof en ook niet geestig in de konsepsie. Een van de allerleukste voorstellingen is van de Marskramer, die in een bos door aapjes overvallen wordt. De man ligt op de grond; zijn mars, eigenlik een grote mand, waarvan de aapjes de inhoud onderzoeken, staat geopend naast hem, de aapjes zetten de brillen op de neus, trekken de kousen aan, rijden op zijn stokpaardjes, spiegelen zich in de schotels. De houding van de beestjes is voortreffelik, de ernst, waarmee ze 't spelletje spelen en 't gezicht van de man, die schik heeft in hun gedoetje is niet minder goed en geestig gegeven. Deze prent dateert van 1562. Een noch beter geslaagde voorstelling is van een ander heilig man met een gesel, vroeger verkeerdelik genoemd ‘De Tovenaar’, die voor een gezelschap van deftig getabberde luiden, een troepje boze geesten bezweert; - allerlei gedrochtelike, fantaisievolle wezentjes... dieren - mensen, half mens, half dier, aapjes met kikkerkopjes, | |||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||
Pieter Breughel
DESIDIA Naar de kopergravure van Petrus a Mericus in het Prentenkabienet te Amsterdam | |||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||
kikkers met apensnuiten, dansend, hollend, springend, op hun kop staand, met dit onderschrift: ‘Impetravit a deo at magus a demonibus discerperetur’. In vele van deze prenten vertoont de meester een opvallende gelijkenis met Jeroom Bosch; de wijze van behandeling komt dikwels zó veel overeen, dat men de prenten van beide, nauwliks van elkander kan onderscheiden. Hoewel de fantaisie van Bosch noch rijker is, is die van Breughel daarentegen fijner en noch meer geasjeveerd. De volgende prent, Jezus in de Hel, is niet schoon. Wellicht is dit weer arbeid van een derde Breughel, Trouwens, ook de beide eersten overal waar zij hun best doen om de komieke zijde van hun talent geweld aan te doen, worden stijf en gemaniereerd, terwijl die komieke opvatting zelfs aan de behandeling van hun heiligste onderwerpen niet schaadt. In dit opzicht staat de Boeren-Breughel overal geheel alleen! Niemand als hij gaf ooit zulke roerend naïeve voorstellingen uit het Leven van Jezus. Het kindje wordt geboren in een Vlaams dorpje, in een Vlaamse stal; en Vlaamse boeren, als heilige Drie Koningen gekleed, komen het aanbidden. Jezus zal gekruisigd worden op Golgota! Hij trekt langzaam, moeizaam de berg op, en boeren, Vlaamse boeren trekken met hem mede; de stad op de achtergrond, is een Vlaamse stad, die in enkele opzichten veel aan Antwerpen herinnert, de juichende, lachende, spelende boeren en soldaten, zijn alle in kostumen van Breughels tijd, behalve Jezus zelf, die het tradiesjonele kostuum draagt.
Hoe heeft hij zijn volle op alle wijzen bestudeerd, hoe rijk en naïef is zijn - altijd boerse - verbeelding! Men weet, dat men hem daarom de naam van Boeren-Breughel gaf, omdat hij zich gaarne in boerenkleederen stak, ten einde zijn volkje des te beter, te ongestoorder te kunnen bespieden bij hun vreugde en verdriet, bij hun vreugde op hun kermissen vooral.
* * *
Dikwels vraagt men zich af, waar hij zijn grappige gedachten van daan haalde! De twee volgende prenten stellen twee keukens voor - de magere en de vette. In de magere keuken zitten een paar stok magere mannen, met een half dozijn uitgehongerde honden om een tafel en kluiven om strijd de botten af, waar toch al geen griezeltje vlees meer aanzit! Een dikke, welgedane boer, die even zijn gezicht vol ontzetting om de deur steekt, loopt even hard weer weg als hij is gekomen. Onder aan de prent lezen we het versje: ‘Daer Magherman die pol roert, is een arm ghasterye;
dus loop ick nae de uette cuecke met herten blije.’
| |||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||
De vette keuken daarentegen loopt over van vette mannetjes, vette wijfjes, vette mopshonden, vette worsten, vette speenvarkentjes, allemaal en alles vet als dasjes, en een arme, magere man, die hongerig om de deur gluurt, wordt er uit gesmeten, alleen omdat hij zo mager is. ‘O wech, Magherman, van hier, hoe hongherich ghy siet!
't Is hier al vette cuecke, ghi en dient hier niet’
* * *
Philippus Gallé gaf mede enkele gravuren van de Boeren-Breughel, welke ik echter minder good geslaagd acht dan die van Petrus à Mericus; de behandeling is grover en de omtrekken zijn veel minder zuiver en scherp, ook heeft hij het karakter van de meester maar weinig begrepen. Bij enkelen weer heeft Breughel zich gewaagd aan de behandeling van heilige onderwerpen op serieuse manier, en weer was hij weinig gelukkig. De Christusfieguur op de illustrasie van ‘De goede Herder stelt zijn leven voor de schapen’ is niet schoon, het gezicht is plat en banaal en de schapen zijn niet al te best getekend; de dieven, die op het dak van de schaapskooi klimmen, zijn echter heel plezierig, vooral éen dief, met een mes in de mond.
Op de prent van ‘De Alchemist’, vinden we de echte Breughel weder, hoewel de gravure niet al te fijn is, en de verhoudingen wat te groot zijn genomen: ‘De Alchemist, zeer veel verquist aen goet en tyt.
Ghelt, goet en schat heeft hij ghehat, maer ist nu quyt.
Hij vint in 't vier, gans niet een sier dan syn verderven.
In d'eynde dan moet hij, erm man, in 't gasthuys sterven’.
De prent is eigenlik te veel bekend, om ze hier te beschrijven. De zoeker zit bij zijn priemietief fornuis, bij zijn priemietieve retorten en schalen en potten en blaasbalgen. Hij gooit een groot stuk geld in de smeltkroes, terwijl zijn arme vrouw de lege geldbuidel uitschudt, waar geen enkel dubbeltje meer in overbleef! De kinderen, die in lompen rondlopen en met de potten en pannen spelen en de knecht, die het vuurtje aanblaast, met ogen, die letterlik scheel zien van de honger, zijn in Boeren-Breughel's beste manier opgevat. De overige platen van Gallé leveren echter te weinig belangrijks op, om ze hier noch afzonderlik te vermelden.
A.W. Sanders van Loo, Antwerpen. ![]() | |||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||
![]()
Boeren-Breughel
DE VETTE BIJ DE MAGEREN Naar de kopergavure van Petrus a Mericus in het Prentenkabienet te Amsterdam |
|