| |
| |
| |
| |
De zevende tentoonstelling van ‘La Libre Esthetique’
KON men, gedurende de eerste jaren van haar bestaan, de Brusselse kunstvereeniging ‘La Libre Esthétique’ met enig recht beschouwen als erfgename van de even vóór haar stichting ontbonden ‘Twintigen’, heden moet men bekennen, dat de strekking van beide kringen al meer en meer uiteenloopt.
Waar het ‘De Twintigen’ zo niet uitsluitend, dan toch hoofdzakelik te doen was, om aan de kleine gemeente van degenen, die in de kunstbeweging van onze tijd werkelik belang stellen, de gelegenheid te schenken zich rekenschap te geven van elke nieuwe richting, van elke poging om opvatting of werkwijs te veranderen, te verreinen of te verruimen, daar schijnen de bestuurders van ‘La Libre Esthétique’ zich nu in de allereerste plaats ten doel te stellen, hun leden en het publiek te onthalen op een soort van keuze-tentoonstelling, d.w.z. op een tentoonstelling van werken van uiteenlopende aard, uitgekozen, - en dit, schoon niet altijd, dan toch meer dan eens met uitnemende smaak, - onder het belangwekkendste en beste, dat in tal van andere ekspoziesies, in de voornaamste kunststeden van ons werelddeel in de loop van een geheel jaar te zien was.
Wie de drie of vier laatste van de tot nu toe zeven tentoonstellingen van ‘La Libre Esthétique’ wil vergelijken met om het even welk een van ‘De Twintigen’, zal onder de namen van degenen, die naar deze laatste inzonden, haast uitsluitend die aantreffen van kunstenaars, welke ofwel pas optraden, ofwel volop bezig waren baan te breken, terwijl hij onder de deelnemers van de eerstbedoelde wel het meest artiesten van gevestigde faam, artiesten ‘die er zijn’ zal ontmoeten.
De voort- en aanbrengers van nieuwe, geheel of half nieuwe dingen, de ‘apporteurs de neuf’, zo talrijk steeds bij ‘De Twintigen’, ontbreken in de salons van ‘L.l.E.’ bijna geheel.
| |
| |
In plaats van zulken, bekleden mannen als Charpentier, Claus, Ensor, Dubois, Frédéric, A.J., Heymans, Laermans, Nieuwenkamp, Jan Toorop, Verhaeren, Ignacio Zuloaga, die, allen, sedert min of meer geruime tijd, hun eigen weg vonden en op die weg goud en..... glorie verwierven, de ereplaats in de zalen van ‘L.l.E.’
Dit neemt niet wech, dat - nu ‘De Twintigen’ er niet meer zijn, van alle groepententoonstellingen in Zuid-Nederland die van de Brusselse vereniging een van de belangrijkste is,
Of zij dit - op de duur - zal blijven?
Niet zonder enige aarzeling, niet zonder enige schroom zelfs, stel ik deze vraag.
Het valt inderdaad moeielik te loochenen: terwijl de salons van de twee eveneens Brusselse kunstkringen ‘Om de Kunst’ (Pour l'Art) en de ‘Kon. Vereniging van Waterverfschilders’, elk jaar in aantal en belang, - vooral in esteties belang - toenemen, was ‘L.l.E.’, vooral ditmaal, niet zeer of zelfs maar gedeeltelik gelukkig in de keuze van haar uitgenodigden.
En zo acht ik het al dadelik een plicht van eerlikheid er op te wijzen, dat het werk van minstens een tiental jongeren, - onder dezen Buysse, Hazledine, Huklenbrok, Léo Jo, Georges le Brun, Maximilien Luce, Morrice, Robert Picard, Roussel, Emma Verwee, Louis Valtat, - mij ten dele te gewoon, te alledaags, ofschoon talentvol, ten dele te... ongaar, te onbezonnen, ofschoon.... would be-nieuw of would be-stout toeschijnt, om in een overzicht van het beste en belangwekkendste van een heel jaar te worden opgenomen.
Voor de toekomst belovend werk van een niet onbegaafd leerof volgeling van Claus, als Buysse, of abracadabrant ongenietbare, daarenboven foei-lelike, ongedane, nauweliks voor een schets te houden boulevard-gezichten van Valtat, op de eerste rang te kunnen ophangen, dat kan toch voorzeker het bestaan niet wettigen van een kring als ‘L.l.E.’.
Was dan de mogelikheid op voorhand uitgesloten, hier te lande slechts zeer enkele bekende vreemdelingen van allereerst of in elk geval voornaam gehalte, - een Sattler, een Klinger, een Vogeler of de gehele kleine groep van ‘die van Worpswede’, een Hans Schwaiger, een Axel Gallén, een Rudolf Jeltmar, een Andri, - onder de schilders, een Hellmer, een Therese Feodorowna Ries, een Luksch of een Lionardo Bistoffi onder de beeldhouwers, een Klimnet, een Fidus, een Sascha Schneider onder de tekenaars, een Fauser of een Seliger onder de beoefenaars van de gebruikskunst, aan deze tentoonstelling te doen deelnemen?
Was het wel nodig, neen, loonde het wel de moeite, niet minder dan 20 erg vervelende olie- en waterverfschilderijen van de in België dan toch reeds genoeg bekende Paul Signac van Parijs naar Brussel
| |
| |
te ontbieden? Deze gehele zending leert ons niets, maar niemendalle nieuws omtrent de maker van al deze dingen, en zij bevat - buiten enkele akwarellekjes, een viertal wellicht - biezonder weinig dat geschikt is, om een indruk van schoonheid, een artistieke indruk, te weeg te brengen. Signac is er, in de laatste tien jaren, weinig op vooruitgegaan. Nu als.... in illo tempore, toen hij door een schreeuwerige bent a priori-mensen als een soort van renovator werd uitgeroepen, brengt hij zijn stemmingen - indien hij werkelik zo iets in zich heeft - zo eenzijdig ten offer aan zijn gekende werkwijs, dat de toeschouwer - hoe ver hij zich ook van zijn week mag verwijderen - slechts in zeer zeldzame gevallen komt tot een ware viezie van genotgevend, ten minste het oog strelend mooi.
Ik acht het overigens bekend, dat Signac, - in het weergeven van de zuiverheid of de kracht van het licht - en evenzeer in het aanwenden ‘an und für sich’ van de toon-scheidings-metode, ver, zeer ver overtroffen is geworden door Claus, van Rijsselberghe en Heymans hier, door Toorop en Hart Nibbrig in het Noorden. Naast zelfs niet van het allerzuiverste werk van Claus, Heymans of Toorop, bestaan dingen als Signac's ‘Mont Saint Michel’ of ‘Le Golfe’ eenvoudig niet.
Evenmin heb ik vrede met Luce. Deze is vertegenwoordigd met twintig stuks, meestal kijkjes in het mijn- en fabriekleven en tamelik gewoon van tekening, zonder enige biezondere hoedanigheid van beweging, lelik en vals van kleur. Luce ziet de gehele wereld, buiten en binnen, morgen en avond, violet, aldoor en alleen violet. Waarlik, in een land, waar een Meunier ons, in tal van olie- en waterverfschilderijen, zo treffend over mijnen en ijzergieterijen verteld heeft, hoefde deze middelmatige Fransman zijn evangelie niet te komen verkondigen.
Ook wat de gebruikskunst betreft, vooral het biezondere vak van het mobileer, dienen de inrichters van tentoonstellingen zich van nu af strenger, kieskeuriger te betonen. Het is waarachtig niet genoeg, dat op een ‘étagère’ de naam staat van Henry van de Velde, opdat wij het nieuw of bewonderenswaardig vinden! De uitstallingstafels, welke deze in Duitsland zo uitbundig gevierde landgenoot ditmaal ten toon stelt, zijn zo banaal van lijn, zo onrustig van stand, zo onprakties tevens van verdeling, dat ik mij te vergeefs afvraag, wààr of het hem nu eigenlik zit, waar het estetiese er in verscholen steekt.
Het spijt mij, van een artiest als de Ostendenaar James Ensor te moeten getuigen, dat zijn inzending van geringer waarde is dan zijn werkelik goede dingen van vroeger. De schilderijen, welke hij ons ditmaal toont, zijn van een flepse, waterachtige, ik zou haast zeggen zieke tonalieteit. Het stoute doen en het wonderspelige licht van voorheen zoekt men hier te vergeefs.
| |
| |
Evenmin leren zijn etsen iets nieuws omtrent deze anders zo veelzijdige artiest. Nu, ook Claus en Heymans openbaren ons geen nieuwe ontdekkingen, - doch wát zij ons tonen, is de rijpe, murwe en gesmijdige vrucht van degelike, gewetensvolle arbeid.
Beiden hechten voor het minst evenveel waarde aan juistheid van lichteffekt en hoedanigheden van uitwendige vorm als Signac of welke van zijn Franse nalopers dan ook.
Hoe komt het nu, dat hùn water- en landgezichten altijd zo voortreffelik uit de verf zijn, een zo onstoffelike indruk maken, terwijl men, bij de pas genoemde, altijd maar alleen aan het procédé, aan stippels en noch eens stippels moet denken? Grotere lichtheid, edeler fijnheid, maagdeliker frisheid gaf wel nooit een schilder dan deze beiden, van wie de kunst bij heel veel en zelfs nabije overeenkomst, toch weer eigenzelvigs genoeg bevat, om recht te hebben op de faam van volstrekte oorspronkelikheid.
Van de eerste hangen hier slechts drie, van de andere een tiental werken en even zovele heel kleine, maar allerartistiekste indrukjes. Van gene acht ik het voortreffelikste Avondnevel, van deze de drie grotere stukken Lente, Ontwaking, Palingvissers op het IJs, Bos bij Houffalize en De Hoeve in 't Roze.
Dit zijn ware juwelen van naar het uiterlik dan wel moderne, maar in waarheid klassieke, bij uitstek gezonde in-Vlaamse landschapschildering, en zeker - met de inzending van Zuloaga, welke ik verder zal bespreken, het mooiste van het gehele salon.
De drie taferelen, welke Jan Delvin naar Brussel zond, schijnen te bewijzen, dat deze nauwgezette werker, na jarenlang ontevreden zoeken en rondtasten, er eindelik toegekomen is, eens de volle maat van zijn talent te geven. Zijn olieverf, Picadores, op zich zelf een uitstekend stuk werk, wordt noch overtroffen door de beide er naast hangende pasteltekeningen, Twee epizoden uit een Stierengevecht. Is de kleur in alle drie ongemeen krachtig en rijk, - in de tweede epizode is het weergegeven moment: de picador, door de bul zo in het nauw gedreven, dat zijn paard op de achterste benen rechtstaat en met de voorste rondklauwiert over de gehoornde kop van zijn vijand - zo dramaties en toch zo zonder enig pathos geïnsceneerd, dat men er - letterlik - stom van staat. Stier en ros zijn daarenboven heerlik van beweging en leven.
Leo Frédéric zond drie noch niet elders geziene werken, waaronder één grote tekening: De bloemen zingen. Een viertal kinderen, en buste gezien, bekroond en als behangen met bloemen van allerlei gedaante, - een bij deze schilder wel wat heel vaak terugkerend motief. Maar de gezichten zijn zo aandoenlik naïef, zo echt en waarachtig kindergezichtjes.... En de mondjes zingen zo leuk, zo hoorbaar bijna.... En er ligt zulk een hemel van reine zielevreugde in die mooie
| |
| |
ogen, dat men het wat burgelike van het simbolisme wat graag vergeet.
In Onder de bloeiende Appelboom doet het krachtige, diepe rood van het kleed der kleine wandelaarster heel mooi bij het wit en roze van de bloesems en bij het groen van weide en kantje.
Ook het landschap, Maanschijn, is zeer mooi. Klein van verhouding, omvat het een wijdstrekkend heuvelland, zich eindeloos verdiepend in een doorzichtig bad van heel fijn, zacht door witte schaapjeswolken heengezegen licht, een stille himne van landelike rust en vrede.
Laermans en Verhaeren, deze met Wild en Vruchten, gene met een landschap met fieguren, Op Weg naar Huis getieteld, tonen eens te meer, wat zij als koloristen vermogen. Hun richting, neen, hun uiterlik procédé mag onmodern, tradiesjoneel zijn zoveel het kan en wil; werken als deze beide zullen wel mooi worden gevonden, nadat heel veel van het gezocht en gewild moderne van heden voor eeuwig zal vergeten zijn.
Morren's olieverfschilderingen mogen hier, in dit meer stemmige licht, al beter doen dan onlangs te Antwerpen; er ontbreekt toch distinksie aan als geheel en zijn koloriet is mij te ruw, te hard, te ondoorschijnend. Zijn pastels zijn wel verdienstelik.
In de onlangs overleden Evenepoel zat stof voor een uitstekend en daarenboven in-Vlaams schilder, een in de aard van Stobbaerts of Verwee, een met een brutale blik op de realieteit van de dingen en met een verbazende ‘poot,’ een weergaloos talent om die dingen in mooie, krachtige kleuren weer te geven. Dat ware hij wellicht geworden, op voorwaarde - voortaan, bij langer leven, meer te kijken naar de natuur en minder..... naar Manet, onder de rechtstreekse invloed van wie de meeste van zijn nagelaten werken uitgevoerd zijn. Ofschoon wel wat ruw, wellicht gewild ruw van doen, is zijn Café d'Harcourt toch een niet onbeduidend brokwerk. Veel, veel beter echter Een Spanjaard te Parijs, een levensgroot en al de kenmerken van levenswaarheid vertonend portret, dat onlangs aangekocht werd voor het muzeum van Gent.
Van Zuidnederlandse zijde dienen nu noch genoemd Delville, met een peinture à l'oeuf, Liefde van Zielen; - Mevrouw Destrée-Danse met een twaalftal uiterst keurig gedane etsen, meest naar Ietaljaanse quatrocentisten; - Pirenne met degelik bewerkte landschappen.
Van het dertigtal vreemde uitgenodigden hebben slechts zeer weinigen recht op even onverwaardelike lof als de Spanjaard Ignacio Zuloaga, die, zo ik mij niet vergis, voor het allereerst in het vorig jaar aan een Belgiese tentoonstelling deelnam en wel met een van de zeven schilderijen, welke op dit ogenblik te Brussel te zien zijn, het reeds vóór maanden door de Staat aangekochte: Portretten van de Mayor van Riomoro en van zijn Vrouw.
| |
| |
De bijna algemene bijval, welke Zuloaga in ‘L.l.E.’ verwerft, is, dunkt mij, een feit van niet te overschatten betekenis. Het levert het bewijs, dat die zwenking, welke, zoals ik onlangs in deze zelfde kolommen naar aanleiding van ‘Pour l'Art,’ vaststelde, zich in de richting van zeer velen onder onze kunstenaars heeft voorgedaan, nu ook bij het betere en zelfs allerbeste publiek valt waar te nemen. Waar schier elkeen, in de pers evengoed als onder de vrienden van de kunst, hoog, zeer hoog oploopt met het werk van deze Spanjaard, daar mag men gerust zeggen, dat er in de algemene smaak een grote, grondige verandering heeft plaats gegrepen, namelik - puisqu'il faut l'appeler par son nom - dat men van zekere vooringenomenheid uit de laatste jaren tegen elke zogezegde nasjonale, tradiesjonele kunst al een heel eind is teruggekomen.
Noch door opvatting, noch door manier is het werk van Zuloaga wat men zo noemt up to date, nicht da gewesen, nieuw of modern.
Het vertoont niet het allergeringste spoor van eklekties streven, maar is - te gelijkertijd en beide in gelijke graad - spesifiek Spaans en bij uitstek trouw aan de overleveringen - mogen het nu ook de schitterendste van alle zijn - van de Spaanse school. Naar zijn werkwijs, de zo eenvoudige als logiese werkwijs, welke hier in deze zijn zeven schilderijen triomfeert, hoefde de meester - hij is een meester - noch lang noch ver te zoeken. Die werkwijs is haast zo oud als de kunst van zijn land zelf. Hij vond ze, pasklaar en daarenboven haast door drie eeuwen goed bevonden en bezegeld, in de meesterstukken van Velasquez, en wel, als ik het goed voor heb, het meest in Las Hilanderas en de te recht beroemde dwergenportretten als El Primo, Antonio de Engelsman, Sebastiano de Morra
De gehele ‘Art & Weise’, waarop hij het leven, de levende mens voorstelt, herinnert, even zeker als de algemene, sombere toon, ja, tot zelfs de verlichting van zijn taferelen, aan Velasquez.
Aan deze, en aan deze alleen herinnert de tegelijk brutale en fijne juistheid, - fijn, om de scherpheid van de blik, waarmee hier werd toegekeken, brutaal, om het ongegeneerde, het onmiddellik-reëele, waarmede hier werd weergegeven - waarmede hij zijn modellen of personen betrapt op het meest eigene, karakteristieke, aard en wezen, gewoonten en karakter veropenbarende moment in hun optreden of handelen.
Van deze woorden neem ik niets terug. Zowel het leven-van-binnen als het leven-van-buiten, zowel de inborst als de gedaante, komt onder deze trefzekere hand tot haar recht.
Zij leeft, deze Lolita, de danseres uit een of andere Nes te Sevilla of te Madrid, uitdagend van houding, nobel toch van lijn, koket gedrapeerd in haar gekleurde sjaal, het kleine hoedje guitig op één oor, u naogend met haar brutaalrode lichtekooi-lippen, overal.
| |
| |
En zie nu De Dwergin Dona Mercedès, wat een naar licht, - het ontstemmende licht van een gekwelde, kranke ziel, - ligt er in die verwonderd uitkijkende ogen, enigsins naar voor puilend uit dat gezwollen, misvormd, erbarmelik iediotengezicht.... De iediotie van Velasquez' El Bobo de Coria in een hogere, een meer tragiese graad.
Op het voor het Staatsmuzeum aangekochte stuk is wel wat af te dingen. Er komen in de anders door leven treffende aangezichten van die beide ‘vierkante’ boeren tonen voor, die ik niet voor echt kan verklaren, die mij minstens overdreven schijnen.
Maar hoe mooi is Een Corrida te Eibar in Guipuzcoa, mooi van tiepen en mooi van koloriet, een geheel, dat, ondanks al het bonte van de klederdrachten, aandoet met al de stemmige zachtheid van een heel oud tapijt.
Dit stuk riep mij de herinnering te binnen aan Velasquez' heel mooi Landschap met een Everjacht te Louden. Deze Corrida had de Belgische Staat moeten aan koopen.
Toorop en Nieuwenkamp onderscheiden zich het meest van Hollandse zijde.
De gesteendrukte plaat, De Zaaier en het grote stuk, De Zielen en de Sfinx vertegenwoordigen de wijsgerig-symbolistiese, vijf landschappen de realistiese kunstenaar, Moeder en Kinderen en een reeksje etsen de vertolker van stemmingen.
Is het grote schilderij misschien al wat raadselachtig, De Zaaier, ofschoon niets meer dan.... een litografietje, is een juweel. Zo innig mistiek, zo in-gevoeld religieus is, op de opzettelik vaaggehouden achtergrond, de gestalte van Jezus, de misterjeuze zaaier, die is uitgegaan om te zaaien in de zielen het woord van God; aangrijpend, op de voorgrond, de tegenstelling tussen degene in de ziel van welke het zaad reeds viel en wortel schoot, een ernstig, droef fieguur, naast die andere, in het binnenst van welke pas noch ‘het splijten, kiemen en groeien’ begonnen heeft.
Het geheel in een subtiele goudgele toon, vol aristokratiese voornaamheid.
Dat ik Toorops vol-lichtstudies waardeer, meen ik reeds hoger gezegd te hebben. Toch acht ik het, voor hem, een volstrekt overbodige moeite,.... zijn landschappen te stippelen.
Wij kennen al van vroeger werk van hem, dat - met de gewone middelen gedaan - in het opzicht van de lichtwedergeving niets te wensen liet.
Biezonder teer en fijn, onder zijn droge naaldetsjes, Lezend Kind, Rijnkanaal, Wintermorgenkrieken en Vijver in 't Bosch.
Zijn vrouwe-portret, getekend, vergeet niemand, die 't zag.
W.O.J. Nieuwenkamp zond etsen, die als houtsneden -, en houtsneden, die als kopergravuren zijn, waarmee ik geensins een gebrek,
| |
| |
maar veeleer een zeer aantrekkelike eigenaardigheid wil te kennen geven.
Ik ken - buiten hem - onder de gezamenlike kunstenaars-met-de-naald van de laatste tijd niemand, die zulk nauwgezet en uitvoerig werk zou kunnen leveren, zonder saai, prozaïes en ongenietbaar te worden. Van het impressionisme onzer modernen is niemand zo ver af als hij!
Hij legt er zich blijkbaar op toe, om geen biezonderheidje, hoe gering ook, voorbij te zien. En niet alleen waar hij een brug, een poort, een paar bomen teekent, ook waar hij ons een gezicht wil gunnen op een gehele stad, b.v. Monnikendam, doet hij zulks. Elk huisje is van zijn buren te onderscheiden; in elk ziet men duidelik deuren, vensters, en in die vensters ramen en gordijntjes.
Toch wordt dit werk niet kleingeestig, niet banaal, integendeel: er zit karakter in en stijl.
Iets heerliks is, een bijna geweldige indruk maakt Een oude Toren niet ver van Amsterdam, een meesterlik uitgevoerd blad, dat men nooit moe zou worden te zien.
Vergis ik mij - indien ik in het zeer belangwekkende werk van Nieuwenkamp de invloed merk van de Japanse prententekenaars én van Jan Toorop?
Kamerlingh Onnes zond vier akwarellen, waarvan drie getuigenis afleggen van een buitengewone virtuozieteit, die gelukkiglik niet ontaardt in chic en oppervlakkigheid.
Wat flessen en bokalen op een tafel, waarover de zon speelt, een halve meloen en wat perziken: met die sjovele gegevens weet deze kunstenaar, die overigens noch wel tot meer bekwaam is, te interesseren en bewondering af te dwingen. Die dingen zijn verbazend fris en mooi van toon, uitzonderlik juist van vizie en verlichting.
F.M. Melchers treedt op met een portret van Mevr. F.M.M. - een vijftal nummers van zijn sieklus De Lusthoven, en een keurig genre-toneeltje.
Twee van die lusttuinen bevallen mij zeer: De Tuin met de Ibissen en Aphrodite met de Pauw. Over beide ligt iets sprookjesachtigs.... Men denkt aan waranden, waarin men wel eens gewandeld heeft in een heel mooie droom.
Het portret is een werk van waarde. In violet kostuum, uiterst eenvoudig van maaksel, staat, in een zomergroen park met water, de jonge vrouw, rustend op een ebben stok. Sprekend komt, tussen de brede blonde krullen, het karakteristieke aangezicht met een zweem van melankolie te voorschijn.
Th. van Hoytema is vertegenwoordigd door schilder-, teken- en gesteendrukt werk. Vooral dit laatste - zes studies van dierleven - is merkwaardig. Onder meer trof mij Een Salamander, die, zonder
| |
| |
eigenlik gestieliezeerd te zijn, uitmunt door breedheid van stijl.
Van Isaak Israëls en Hart Nibbrig zag ik - ook in België - betere dingen dan wat zij nu zonden. Dit neemt niet weg, dat het gezicht van de eerste op Het Koningsplein te Amsterdam en Lente van de tweede in ieder opzicht verdienstelike dingen zijn. Er zit echter meer leven, fut en durf in Israëls' tekeningen, terwijl in Nibbrig's op kleine schaal uitgevoerde schilderijen het verkozen procédé wel wat te veel wordt opgemerkt. In zijn schilderijen van groter afmetingen, b.v. in zijn voortreffelik Zomer, is dit niet zo opvallend.
Wat betreft de toch wel aardige inzendingen van de Schot Walter Mac Adam, van Louis Rhead, met name zijn reeds van elders bekende litografiese platen Pauwen en Zwanen, en van Albert Simon Bussy, Gezichten op Monaco, meen ik te kunnen volstaan met een eenvoudig vermelden van hun namen.
Over de beeldhouwers sprak ik noch niet... Toch nemen Constantin Meunier, Paul Dubois, Hélène Cornette deel aan de tentoonstelling....
Niet zonder aarzeling en leedwezen moet ik het zeggen: Meunier, van wie ik enorm veel hou, is mij ditmaal tegengevallen. O! Niet zijn in-droeve tonelen uit het leven van mijn-en andere werkslaven; zijn Tête de Mineur, zijn Carrier, zijn Dokwerker, zijn In 't Veld, munten, ondanks kleine vorm-zwakheden, uit door dat gevoel van diepe, ware menselikheid, dat zeker wel het hoogste is in zijn werk.
Nu komen echter die gebreken al te zeer uit in de levensgrote portretten, welke de meester nu en dan boetseert.... Dat platte achterhoofd, dat smalle, lage voorhoofd, dat ruwe kinnebakken, welke zijn arbeiders-tiepen ook wel wat eentonig kenmerken, zij ontsieren nu - zeer ten onrechte - meer dan éen van zijn borstbeelden van geleerden, schrijvers, kunstenaars. De ogen van zijn Elysée Reclus en zijn Verhaeren zijn evenals het voorhoofd van Lemonnier, werkelik al te.... impressionisties, al te zeer slechts aangeduid, niet gedaan.
Mejuffer Cornette boezemde mij het meeste belang in. Haar Moeder Abdis, haar Dood Kindje, haar Neerslachtigheid zijn degelik uitgevoerd en mooi van gevoel beide.
Ook Julius Jourdain - een jongere - is goed vertegenwoordigd. Zijn Hanengevecht is meer dan een belofte. 't Is een werk!
Van Alexander Charpentier, de grote Franse penningsnijder, een tiental meesterlike specimens, o.a. een medalie met het hoofd van C. Meunier en zijn gekend Hommage à Zola.
Noch van Bourdelle, noch van Dejean moet ik veel hebben.
Talent hebben beiden, maar zij geven ons te weinig ernstigs, te veel liefs en lievigs! Hun kleine, geestig en met brio gedane postuurtjes en borstbeeldjes lijken te veel - keepsake.
In het vak van de gebruikskunst zou het onrechtvaardig zijn niet te vermelden het gesmeed ijzerwerk van A. de Beys, de juwelen van
| |
| |
mej. de Brouckere, het geslagen leder van August de Decker, de vazen, dozen en inktkokers van Paul Dubois, Dufrère en Geyger, de zeer eigenaardige mooie hangklok van Mej. Holbach, het geblazen glaswerk van Powell, de vazen en bloemenstanders van Joost Thooft en Labouchère, en de boekbanden van Paul Kersten.
Pol de Mont, Antwerpen.
|
|