De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 13
(1900)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 147]
| |
![]() | |
BoekbeoordelingenUit het Wonderland. Vertellingen uit de 1001 Nacht, voor de jeugd bewerkt door H.J. Krebbers, Geill. door W.A. J. Vaarzon Morel. Amsterdam, C.A.J. van Dishoeck.
Over de keuze, door de heer Krebbers in de beroemde Araabsche vertellingen gedaan, willen wij niet twisten. Die keuze haddeze of gene - uitgaande van eigen voorliefde - wellicht anders kunnen wensen; zoals zij nu is, kan zij geensins afgekeurd worden. De illustrasies van Vaarzon Morel overtreffen echter onze verwachting. Enigsins opgevat onder de invloed van zekere voortreffelike Engelse illustrators, zijn zij toch niet alleen zeer gelukkig van vinding en bijna meesterlik van samenstelling, maar geven zij - vooral - het karakter van de Oosterse sprookjes zeer goed weder. De platen op bl. 14, 74, in deel I, en vooral op bl. 67, 72, in II, zijn uitstekend geslaagd. Ook het omslag is werkelik aardig. De uitgever van Dishoeck wensen wij - als welverdiend loon voor zijn stout iniesjatief - ook hier in 't Zuiden ruime aftrek toe. | |
Die versunkene Glocke von Gerhard Hauptmann in Bildern von Heinrich Vogeler. Verlegt bei Fischer & Franke, Berlin, 1898
In het opstel, dat De Vl. S. in haar jgg. 1897 aan Vogeler wijdde, werd er vooral gewezen op het grote talent, waarmede de jonge kunstenaar de onnoozelste en schijnbaar meest versleten vertelselstoffen weet te verjongen, te ‘vernieuwen’, en zelfs voor de meest ongelovige moderne geest waarschijnlik en aantrekkelik te maken. ![]()
H. Vogeler
Illustrasie uit ‘Die Versunkene Glocke’ Van dit talent, dat zo uiterst weinigen op onze tijd bezitten, leveren verscheidene van deze tien tekeningen weer het bewijs. Naar mijn mening juist de beste! Ik noem: de Waterman die voor Rautendelein uit zijn put kruipt, dansende elfen op de weide, Heinrichs viezioen, Rautendelein's eenzaamheid. Van de andere, die niet zo onmiddellik sprookjesachtig, meer werkelik, meer stoffelik en gebeurlik zijn, is vooral éen voortreffelik: Rautendelein bij Heinrichs ziekbed. Het minst bevalt mij het satieries opgevatte, Mijnheer Pastoor bestijgt de berg. Dat is wel lang niet slecht; doch de kracht van Vogeler ligt niet in hekelende -, wél in ontroerde en op beurt ontroerende humor. Waar hij hekelt geeft hij aardig, degelik, - waar hij gevoel laat spreken, meesterlik werk. Voor bijna elke plaat vond Vogeler | |
[pagina 148]
| |
een of ander, bij het onderwerp passend dekoratief omlijstingetje: wat loofwerk, een rankje bloemen, niets meer, daarenboven zo eenvoudig mogelik behandeld, en toch telkens van een zeer treffend effekt. Een enkele keer zocht hij het motief
H. Vogeler
Illustrasie uit ‘Die Versunkene Glocke’ mooi, maar voor enkele hadden wij ze anders gewenst. Wij kunnen ons vergissen - natuurlik, maar zouden I en IX, om slechts deze te noemen, niet meer, veel meer doen, mits wat levendiger, bonter, rijker kleuren? ![]()
H. Vogeler Illustrasie uit ‘Die Versunkene Glocke’
illustreerd omslag enzijs - overigens - met de meeste zorg getrokken. De elf vellen zitten in een keurig gevan dit enkadrement wat dieper: op een van de platen zien wij Rautendelein en Heinrich zich aflossen binnen de omtrek van een grote klok. Een biezonder gelukkig gevonden en niet minder gelukkig uitgewerkt iedee. De kleur van de platen is zeker wel A propos van... mooie, recht artistieke dingen, wanneer verzamelt de jonge en lieve Worpsweder meester eens in een keurig boekje de vele, alleraardigste ex-librissen, die hij tekende? Hij voltooide er, die enig mooi zijn, en zeker zouden velen - alswij zelf - die gaarne bezitten. P.d.M. | |
Bode's Rembrandt
| |
[pagina 149]
| |
zijne scheppingen, is een der eigenaardige aantrekkelijkheden van het boek, wellicht het meest gedurfde en best gelukte waagstuk, dat nog ondernomen werd in kunstgeschiedenis. Het tegenwoordige deel loopt van 1637 tot 1647, een tiental jaren dus van den tijd der rijping tot de helft van 's kunstenaars loopbaan. Rembrandt, zooals andere groote meesters, heeft het onwaardeerbaar voorrecht genoten zich immer te volmaken, altijd meer en meer meester te worden van den borstel en er meer naar hartelust mee te tooveren: zoo Rubens, zoo Van Dijck, zoo Leys ten onzent, zoo Velasquez, zoo Tiziano, zoo Michel Angelo, die allen heengingen in hun volle macht, opgevoerd als de profeet en de aarde verlatende in den vurigen wagen hunner glorie. In die jaren verzorgt Rembrandt nog immer zijne penseeling om eene uitdrukking te gebruiken, die, men voelt het terwijl men ze neerschrijft, op hem niet past. Laten wij liever zeggen: in die jaren geeft hij ons zijne grootste stoutheden, zijn geheimzinnigst tooverspel met kleur en licht nog niet te bewonderen. Nu straalt de volle helderheid nog uit zijn doek, verblindend soms, verwarmend, weldoende immer en aangrijpend van den eersten slag. Het is de tijd van het Uitrukken van het korporaalschap van Frans Banning Cocq, van het portret van vrouw Elisabeth Jacobs Bas, van Jan Six' vrouw, van de Heilige Familie met de Engelen, van het Bezoek van Maria bij Elisabeth, van de Overspelige vrouw, van de Vrouw met den Waaier uit Buckinghams Palace, van Anslo en zijn vrouw, van tal zijner heerlijke landschappen. Het heele boek handelt over 86 stuks van nr 229 tot 314. Er loopen zeker ook wel stukken van minder waarde onder, maar in dit als in elk ander tijdstip van Rembrandt's leven komen de meesterwerken in dichte rei voor, vindt men altijd overvloedig stof tot bewonderen en verbazen, tot nadenken en genieten. Max Rooses. | |
Uitgaven der Gesellschaft für vervielfältigende Kunst, Weenen
Eerst in de rei en vooraan om zijne ongemeene waarde staat de groote kopergravuur naar Holbein, de Madonna van burgemeester Meyer. Ieder kent het meesterwerk, het belangrijkste, dat de Duitsche Renaissance schiep; ieder weet ook dat het bestaat in twee exemplaren, die jarenlang elkander den voorrang betwistten. Het eene hoort toe aan het Museum van Dresden en wordt daar als een heiligdom met enkele kleine kunstgewrochten bewaard in eene afzonderlijke zaal, als een kapel ingericht en een tegenhanger vormende van het heiligdom, waarin Rafaëls Madonna Sistina hulde wordt bewezen; het andere is eigendom van den Groothertog van Hessen en wordt bewonderd in eene kamer van zijn paleis te Darmstadt. Na lang getwist en nauwgezet onderzoek kwam men tot de nu algemeen gedeelde overtuiging, dat het stuk van Darmstadt het oorspronkelijke en dat van Dresden het werk is van een zeer behendigen kopist van eenigszins lateren tijd. Toen dit vastgesteld was brak de tijd aan een monumentale afbeelding van het meesterwerk te laten vervaardigen. De Geselschafft fur v. K. achtte zich geroepen die zware en eervolle taak op zich te nemen. Twaalf jaar geleden droeg zij het werk op aan den uitstekenden graveur professor Sonnenleiter, die er zich vol moed aan stelde. Lichamelijk lijden dwong hem echter weldra het neder te leggen; in zijne plaats en om zijn arbeid voort te zetten, werd toen eene rijkbegaafde kunstenares Doris Raab benoemd en dezer herschepping van het wereldberoemde tafereel ligt nu voor ons Het is een heerlijk stuk, met al de hulpmiddelen van het graveerijzer, hier eens krachtig diep gesneden, in strengen stijl, daar malsch en vrij behandeld, sprekend overal of liever zingend in hoogen helderen toon; een weergeving, waarvan men met volle recht en als hoogsten lof mag zeggen, dat | |
[pagina 150]
| |
het het weergegeven stuk waardig is. Een tweede plaatwerk werd terzelfder tijd door het Gezelschap verzonden, namelijk hare tweede Jahresmappe voor 1899. Sedert verleden jaar heeft de Weenerkring het stelsel aangenomen, in plaats van als vroeger kleinere kopersneden naar oude of moderne schilderijen te laten snijden, oorspronkelijke werken van levende meesters en van zeer verschillende bewerking te laten verschijnen in afleveringen van zes groote bladen elk. Ditmaal krijgen wij van Gustav Bamberger een grootsch landgezicht, het Huis aan de Brug, eene driekleurige oorspronkelijke lithographie; van Frederik Kallmorgen een anderen oorspronkelijken steendruk in zeven kleuren, frisch als een aquarelle, een landingsplaats aan de rivier voorstellende; van Wilhelm Laage een lichtspeling in een Lentemorgen, een houtsnee van wel vreemde en zeer eigenaardige, maar machtige werking; van Fel. baron von Myrbach, eene algraphie, de Laatste Zomer, een oud moederken op eene bank in open lucht gezeten en turende naar het helder zonnelicht, dat de vlakte overstroomt; een tweede algraphie van Cornelia Paczka, de Schikgodin, een aangrijpend vrouwenfiguur, veel zeggend in zijn sobere en sombere houding, en eindelijk eene groote ets van W. Waernle naar Segantini's de Engel des Levens, een beeld uit de geheimzinnige sprookjeswereld van een ongemeene, nieuwgevonden techniek, geschikt tot weergeving van het fantastisch opgevat en met verfijnde kunst gepenseeld schilderwerk. Als laatste aflevering van den jaargang 1899 behoort bij die Mappe een reeks bijdragen over de kunstenaars, die deze platen leverden, verrijkt met afbeeldingen van meerdere hunner werken en daarbij studies over meer andere kunstenaars, inzonderheid over den zeer merkwaardigen Franschen houtsnijder H. Rivière. De eerste aflevering voor 1900 is van zeer bijzonder belang voor ons. Zij is geheel geschreven door Pol de Mont en handelt uitsluitend over Belgische kunstenaars, inzonderheid als illustrateurs en graveurs beschouwd. Eerst wordt een overzicht geleverd van de Belgische illustratiekunst van 1830 tot op onze dagen; dan worden afzonderlijk behandeld Amedée Lynen, Armand Heins, Frans Hens, François Maréchal, James Ensor, Fernand Khnopff, een zestal, die door hunne verbazende verscheidenheid van elkander en hunne eigenaardige en soms hooge verdiensten een sprekend bewijs leveren van de uiteenloopende richtingen, die zich ten onzent doen gelden en van de ongemeene levenskracht, die onze kunst nog altijd bezit. Het besproken half dozijn maakt eene eerste reeks uit; den schrijver zal dus gelegenheid gegeven worden zoovele andere namen nog, waarop wij mogen roemen, met eere te vermelden. Hij zal zoodoende zich verdienstelijk maken om onze kunst, die hij in den vreemde doet kennen. Dat hij zijne taak met gloed en overtuiging heeft opgevat en met groote belezenheid heeft uitgevoerd, hoeft niet gezeid; dat het Gezelschap f.v. K. den tekst heeft laten illustreeren met een overvloed van uitstekend uitgevoerde weergevingen van werken der besproken landgenooten spreekt eveneens van zelf. Max Rooses. | |
¶ Knut Hamsun ✠ I ✠ Die Koenigin von Saba ✠ II ✠ Victoria. Die Geschichte einer Liebe ✠ Verlag von Albert Langen, Muenchen
Evenals Pan, evenals Goethe's Werther, evenals Manon Lescaut en misschien de voortreffelikste modellen van dit genre - is Victoria door en door lieries, ja, ofschoon niet in de vorm van de ikroman geschreven, klaarblijkelik een vrucht van innig persoonlik ervaren, zó geleefd, en zó opgebiecht. Zou Knut Hamsun zelf niet de geniale molenaarsjongen zijn, van wie hij zo uitnemend vertelt? Het andere deeltje bevat - buiten de novelle, Die Königin von Saba, alleen kortere schetsen. Geen enkele echter, die niet het uit- | |
[pagina 151]
| |
zonderlike talent van de terecht gevierde auteur volop waard is. | |
- Sommersonnenglueck. Neue Gedichte von Hans Benzmann. Mit Umschlagszeichnung von Orlik und sieben Zierleisten von Heise. Schuster und Loeffler. Berlin
Wel vertoont zijn arbeid vrij duidelike sporen van de invloed, door zekere hedendaagsen op de noch jonge woordkunstenaar geoefend; doch - eigenaardig genoeg - schijnt hij veel meer geleerd te hebben van een toondichter: Wagner, en van een dichter met kleuren: Böcklin, dan van zijn eigenlike vakgenoten. Reiter im Herbst b.v. doet aan als een schilderij van de voortreffelike schepper van Die Insel en van Der Tod. De geboren dichter, de man met eigen viezie en van zelf uit viezie en stemming ontstaande simboliek, is aan het woord in een groot aantal van de in Sommersonnenglück opgenomen brokken natuurlieriek, zo o.a. in Heidemärchen, waar de avond wordt tot een Prinz im Purpurkleide, der dem braunen Bettelweib dem Königspurper um den Leib legt; in Herbstimmungen, III, waar geht slit von Haus zu Haus die Nacht und bläst die Lichter aus; in Nähterin Nacht, waarin de volgende verzen wij troffen: Und sie stekt
Ins schwarze Sammetkissen des Himmels
Die silbernen Sternennadeln, enz.;
Zo noch in Sommersonnenglück, I, stroof 1, enz... Andere gedichten munten muziekaal meer uit dan plasties. Zo het bijna parnassiaans volmaakte In der Rosenlaube; Drei Liebeslieder, met de vooral welgeslaagde eerste stroof van I en II, Die Mondscheinsonate, la bien nommée; Abondsegen, enz. Dit laatste stukje schrijf ik hier af. Abendsegen.
Das ist des Abends Segen
Und seine stille That,
Dass Sturm und Kampf sich legen,
Wenn seine feuchten Schwingen
Hinschatten übern Pfad.
Das hat er vor dem Tage,
Dass er des Herzens Drang,
Dass Sorgen er und Plage
Besänftigt still mit mildem,
Mit süssum Schlafgesang, -
Dass er mit dichtem Schleier
Des Landmanns Pflug umhüllt,
Mit stiller Dankesfeier
Die hütten und die Herzen
Allüberall erfüllt...
Enkele Balladen ook zijn - zonder echter als modellen te kunnen doorgaan - verdienstelik: Parzifal en Vom Ritter der suchte. In een paar gedichten wendt de schrijver een beeld aan, dat reeds bij anderen dienst deed.
In Herbstakkorde: Langsam
Fällt wie eine feurige
Runde riesige Kohle
Die Sonne zischend, sprühend
Ins grünviolette Meer...
In Kreuzigung: (Den Wolken) entsinkt
Wie ein blutendes Herz
Die rote Sonne und gleitet
Langsam nieder in die schwarze Nebelurne der Nacht.
Een paar stukjes waren beter achterwege gebleven. Einer kranken Seele, bl. 114, is onbeduidend. Zoals al wat Schuster en Loeffler uitgeven is Sommersonneglück, als boekwerkelik keurig verzorgd. | |
Jugendschatz Deutscher Dichtungen, gesammelt von Felicie Ewalt. Mit Illustr. von Koloman Moser. Wien Verlag von R.V. Waldheim
| |
[pagina 152]
| |
stukken bevatten. Die werden nu - ook in de werken van de minder hoogstaanden - met zulk een fijne smaak gekozen en gerangschikt, dat de krietiek er door ontwapend wordt. De illustrator gaf blijken van een zeldzame veelzijdigheid Niet alleen vond hij bij stukken van de meest uiteenlopende genres uitnemend passende motieven, hij wist ook zijn stijl, als ik hef zo noemen mag, op gelukkige wijze te laten afwisselen. Het best van al slaagde hij in het märchenhafte, het sprookjesvak. Niet weinige van zijn prenten bij stukken van die-n-aard zijn ware juweeltjes. Een mooie band verhoogt de waarde van het geheel. | |
Rembrandt and his work, by Malcolm Bell. Small Colombier 8vo London, Bell & Sons, 1899
De platen - er zijn er ongeveer tachtig, waarvan acht in fotogravuur, - zijn meestendeels genomen naar de bijna volmaakte lichtdrukken van de firma Hanfstaengl. Dertig van deze platen geven elsen wederen werden opzettelik voor deze uitgaaf vervaardigd. Wijlen Gleeson White ontwierp de keurige band voor het werk. Het kostelik boek bevat achteraan een volledige lijst van al de tot 1899 bekende werken van de meester, - een lijst, waarin tot zelfs de datums, waarop deze werken tentoongesteld werden, medegedeeld worden. De studie van Malcolm Bell zelf is - zonder droog geleerd te zijn of op evenveel volledigheid aanspraak te maken als b.v. die van Bode of Michel - zeer verdienstelikGa naar voetnoot(1). | |
The English pre-Raphaelite painters. Their associates and successors. By Percy H. Bate. London, Bell & Sons, 1899
Het boek is versierd met 7 fotogravuren en 84 grote platen in halve toon. De fotogravuren stellen werken voor, welke men terecht als de meest karakteristieke scheppingen in de geheele groep mag beschouwen. Deze zijn: Cordelia, door Ford Madox Brown, Clara von Bork, door Sir Edward Burne-Jones, The two Gentleman of Verona, door W. Holman Hunt, Lorenzo and Isabella, door Sir J.E. Millais, The Day-Dream en The Beloved, door By D.G. Rossetti, en Medea, door Frederick Sandys. De andere platen stellen schilderijen voor van John Brett, A.R.A., Ford Madox Brown, Sir E. Burne-Jones, W.S. Burton, Charles Collins, James Collinson, Walter Crane, Evelyn de Morgan, Walter Howell Deverell, Arthur Hughes, W. Holman Hunt, J.W. Inchbold, Matthew J. Lawless, G.D. Leslie, R.A.J.F. Lewis, A. Macgregor, R.B. Martineau, Sir J.E. Millais, P.R.A., Gerald Moira, Henry Moore, R.A., Fairfax Murray, J.T. Nettleship, Sir Noel Paton, R.S.A., Val. C. Prinsep, R.A., W. Graham Robertson, Cayley Robinson, T.M. Rooke, D.G. Rossetti, Henry Ryland, Frederick Sandys, W. Bell Scott, Byam Shaw, Simeon Solomon, Spencer Stanhope, Mary S. Stillman, G.A. Storey, A.R.A., J.M. Strudwick, James Tissot, W.J. Webbe, Georgé Wilson, and W.L. WindusGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 153]
| |
Great masters in painting & sculpture. I. Bernardo Luini by G.C. Williamson. II. Velasquez by R.A.M. Stevenson. III. Andrea del Sarto by H. Guinness. IV. Luca Signorelli by Maud Cruttwel. V. Raphael by H. Struchey. VI. Carlo Crivelli by G. M'neil Rushoforth. VII. Correggio by Selwyn Brinton. London, George Bell & Sons. 1899-1900
Ieder deeltje, in een smaakvolle zeegroene stempelband, bevat, benevens al wat legende en geschiedenis omtrent leven en werkzaamheid van de behandelde meester wetenswaardigs opleveren en een meestal zeer vertrouwbare beoordeling van zijn gewrochten, een zo volledig mogelik, diplomaties opgesteld en voor alle kunstvrienden uiterst nuttig kataloog van de in de voornaamste muzea en andere verzamelingen bewaarde scheppingen, alsmede een bibliografie van geraadpleegde of te raadplegen geschriften. Elke band bevat tevens een 50 à 60 voortreffelik uitgevoerde platen, deels in fotogravuur, deels in zinkografie. Een zeer goed opgesteld index maakt het raadplegen gemakkelik. Een uitgaaf, welke geen vriend van de plastieke kunst mocht verzuimen, zich aan te schaffenGa naar voetnoot(1). | |
The Chiswick Shakespeare. Macbeth, Hamlet, Othello, Romeo and Juliet, The winter's tale, The tempest, King John. With an introduction and notes by John Dennis & illustrations by Byam Shaw. London, George Bill & Sons. 1899
Jammer is het, dat de tekeningen, welke de anders zo talentvolle Byam Shaw ervoor uitvoerde, van zulk uiteenlopend gehalte zijn. In elk deeltje schier komen, naast werkelik goed geslaagde, illustrasies voor, die het vermoeden wettigen, dat de kunstenaar ofwel door te veel produseren vermoeid geraakte, ofwel zich maar weinig moeite getroostte, om van de uitgekozen tonelen of personaazjes iets beter dan een oppervlakkige voorstelling te geven. De boekjes zien er anders, in hun keurig stempelbandje, zeer aantrekkelik uit en de druk doet de firma Bell werkelik alle eer aan. In ieder geval is de Chiswick Shakespeare in zijn biezonder handig formaat een welkome aanwinst voor elke liefhebbersbiblioteekGa naar voetnoot(1). | |
Bell's cathedral series
| |
Sir John Everett Millais. His art and influence. By A.L. Baldry. London, Bell & Sons. 1899
| |
Uitgaven der Société d'Edition Artistique
| |
[pagina 154]
| |
Brussel in de rue Neuve bezit, had zich reeds laten kennen door het uitgeven van tal van photogravuren en phototypiën in velerlei formaat, toen zij ook optrad op het gebied der uitgave van boeken en plaatwerken. Achter elkander verschenen Le Musée Gustave Moreau met 18 prachtige platen in heliogravuur van den schilder der tooverwereld, La Décoration du Foyer de l'Opéra comique en Histoire du Chateau de Versailles door Pierre de Nolhac. Dit was nog slechts een proefje. - Daarop werden aangekondigd Les Musées d'Europe en in de eerste plaats Le Musée de Louvre in zes deelen, met vijf honderd platen buiten den tekst, geschreven door den staf der geleerden aan het Museum van Parijs verbonden. De drie eerste afleveringen zijn verschenen en alhoewel de eigenlijke platenreeks nog maar eerst is begonnen en de afbeeldingen der gebouwen beter konden gelukt zijn, mogen wij uit de wetenschappelijke verhandelingen, die wij te lezen krijgen en uit de platen van de eerste aflevering der kunstvoorwerpen uit de Middeleeuwen en de Renaissance, die wij te zien krijgen, het beste verwachten van die reusachtige en glansende onderneming Daar bepaalde de Maatschappij hare werkzaamheid niet bij. Twee reeksen boekwerken vatte zij te gelijk aan. De eerste draagt den titel L'Art et les Artistes en daarin kwamen nu achtervolgens uit: Jules Breton, Nos peintres du Siècle en Camille Saint Saëns, Portraits el Souvenirs, twee boeken geschreven door mannen, die staan in de voorste rei der Fransche Kunstenaars en waarin zij handelen over hun vak en over hunne kunstbroeders; eene stof zoo aantrekkelijk mogelijk ook door den vorm waarin zij behandeld is. De andere reeks draagt voor titel Les Idées, les Faits et les OEuvres en zal zich op wat ruimer gebied bewegen. Het eerste boek André Hallays, En Flânant, een reeks artikelen over menschen en zaken van heinde en ver, is tintelend van geest en degelijk van kennis en laat ook van deze onderneming het beste verwachten. P.S. Sedert wij dit schreven zijn er haast week op week nieuwe werken door de ondernemende maatschappij uitgegeven: Marius Vachon, Puvis de Chavannes; Georges Lafenestre, Artistes el Amateurs; Gaston Paris, Poëmes et Legendes du Moyen-Age en het eerste deel eener vertaling van John Ruskin. Misschien zijn er weer reeds een aantal nieuwe verschenen vóór deze regels zijn afgedrukt. Ook een plaatwerk der Van Dijck-tentoonstelling te Antwerpen met tekst van P. Buschmann Jr is aangekondigd. Max Rooses. ![]() |
|