| |
| |
| |
| |
Boekbeoordelingen
Jonas Lie. Dyre Rein. Eine Geschichte aus Urgroszvaters Hause. Berlin, Behr's Verlag (E. Boeck), Steglitzerstrasse 4
Een ongemeen boeiende, om een Hoogduits woord te gebruiken ‘bestrickende’ roman. Een zonderling zielkundig problema wordt er in gesteld. Een door overerving belast man offert zijn levensgeluk op aan de vrees, door het aangaan van een huwelik anderen, noch ongeboren nu, deelachtig te maken aan ‘de vloek’, waaronder hij gebukt gaat...
In zijn famielie bestond namelik de overlevering ‘von etwas, das in jedem siebenten Glied gesühnt werden müszte..’ En nu vraagt hij, die reeds toevallig ontdekt heeft, ‘wie etwas, das einem Nagel und dem Ansatz zu einem Finger glich; (ihm), als (er) ein Jahr alt war, aus dem Rücken operirt (worden)’; nu vraagt hij zich af, of er, van hem afwaarts, ‘noch ein oder noch zwei Glieder (sind) bis zur siebenten Generation?’
Ondanks al zijn liefde voor een hem van ganser harte wederbeminnend meisje, ondanks al zijn verlangen om mee te vieren ‘das Fest des Lebens’, pleegt hij zelfmoord.
Een somber, tragies boek, met iets, in de gehele nochtans veelzijdig afwisselende bandeling, dat doet denken aan het Noodlot van de Ouden.
| |
J. Barbey d'Aurévilly. Die Teuflischen. Uebersetzt von M. von Berthof. 2e Auflage Wiener Verlag, L. Rosner, Sep. Cto., 1900, Wien
De eerste volledige Duitse vertaling van de eerste reeks vertellingen - de enige, die de meester kon voltooien - welke Barbey d'Aurévilly onder de gezamenlike tietel Les Diaboliques wilde laten verschijnen.
Barbey behoort, met Louis Veuillot en Hugo, tot de bijna-onvertaalbaren onder de Franse schrijvers. Is het al geen lichte taak, het ingewikkelde, maar buitengewoon stevig in elkaar zittende, uiterst klankrijke, maar soms wel wat deklametoriese proza van deze drie in een Latijnsche taal, - in 't Ietaljaans b.v. over te brengen, om het nu, getrouw aan zin en ritme, beeld en wending, om te zetten in het Duits, moet eerst het echte duivelswerkje zijn.
Deze kunsttoer verrichtte von Berthof. Zijn vertaling is werkelik zo goed als een dergelike vertaling zijn kan.
Daarenboven - zij is volledig, en de taal - waarin zij uitgevoerd is, mag waarlik mooi heten. Er zit gang in! Zij leeft!
Het boek is versierd met een wedergaaf van Rajon's portret van Barbey en met ongelukkiglik niet goed geslaagde reproduksies van Rops' bekende platen.
| |
Hermann Bahr. Secession Wiener Verlag, 1900
In een reeks opstellen, welke blijkbaar vroeger afzonderlik in tijdschriften het licht zagen, krijgen wij hier een zeer aantrekkelik overzicht van de jongste strijd om de ‘vrije’ en ‘moderne’ kunst in de Oostenrijkse hoofdstad.
Tot het degelikste in Bahr's boek reken ik de opstellen over Olbrich, Klinger, Alfred Lichtwark, ‘Das Landhaus’ en ‘Der englische Stil’
Zeer belangwekkend zijn, voor ons, de bladzijden over Laermans, Meunier, Khnopff, Rops.
Bahr schrijft los, vinnig, kleurig, ofschoon niet erg artistiek. Ik zou 't willen noemen: reporter-stijl van het beste allooi.
| |
Sophus Michaëlis. Aebelö. Wiener Verlag 1900
Wat al schatten liggen er, voor ons, die de Noorse talen niet kennen, niet noch verborgen in de schriften van de moderne Zweden, Noren, Denen..
Sophus Michaëlis..., - wie van ons allen kende deze Deense romandichter?
| |
| |
Wij kennen J.P. Jacobsen, Edgren, en een paar anderen, - maar de naam van Michaëlis hadden wij, tot een gelukkig toeval ons is dit boek in de handspeelde, niet eens gedrukt gezien.
Toch is Michaëlis een waar dichter, - een van hetzelfde slach als de geniale Knut Hamsun, van wie wij reeds een paar werken hebben aanbevolen; een lieries verteller - als ik het zo eens zeggen mag - zonder weerga.
Aebelö is bijna zo mooi als Hamsun's Pan, waaraan het mij herhaaldelik deed denken. Op een breed geborstelde, bijna al fresco uitgevoerde achtergrond, - een reeks landschappen, zo wonderfris en zonnig en weelderig, dat men zich in een tweede Paradijs verplaatst zou wanen, - staan, te voeten uit, ademend, trillend in hun levend, bloedvol vlees van krachtige, onverdorven natuurmensen, een drietal fieguren, een oud roofridder, Sten Basse, een jong goedsbewoner, Sölver, en de verrukkelik mooie dochter van Sten, Gro.
Het onderwerp is zo oud en afgezaagd als het maar kan: hoe de woeste durver, Sölver, de eenzelvig trotse Gro bij het baden verrast en kussen wil, hoe Sten hem voor die driestheid laat boeten en hoe Gro en Sölver toch elkaar vinden.
Maar wat heeft Michaëlis van deze stof gemaakt!
De geschiedenis van het langzaam tot elkaar komen en in elkaar vergroeien van Sölver en Gro is - onder zijn hand - geworden tot een van de meest oorspronkelike, door nieuwheid verrassende liefde-geschiedenissen.
Ook Michaëlis' voorstelling is die van een echt en groot dichter. Telkens vindt hij de eigenaardigste beelden, de treffendste vergelijkingen.
Hoe ver staat - als dichting - Aebelö boven Dahn, Ebers, Freytag..., bijna boven Fontane en Storm, twee ware meesters nochtans in het vak.
Het XVIIe hoofdstuk, o.a., hoe Gro, de slaapwandelaarster, Sölver bij nacht in zijn kerker bezoekt, en - verder - haar moeder-weelde in de hoofdstukken XXIII en volgende, zijn ware anthologie-juwelen.
Marie Herzfeld vertaalde dit boek met volmaakt talent.
| |
Vernon Lee. Schemen. Wiener Verlag 1900
Van de vier vertellingen, in Schemen opgenomen, bevallen mij slechts de twee eerste, Dionea en Oke of Okehurst. Beide, geheel in de trant van zekere tragiese novellen van Hoffmann, Kleist, Schiller, Barbey en Villiers de Lisle Adam, zijn in hoge maat aantrekkelik door de stof, met veel talent uitgewerkt en stevig van bouw. De twee laatste, Die verruchte Stimme en Amour dure, overigens veel zwakker van samenstelling, vermoeien als het ware, na - dat men de eerste genoot.
Hier, als voor 't boek van Barbey, vertaalde M. von Berthof.
| |
Fritz Lienhard. Burenlieder. Berlin, S.W. 46, Bernburgerstr. 3, Bei G.H. Meyer, Heimatverlag, 1900
Lienhardt is een Elzasser dichter, die ik voorzeker op geen meer geschikte wijze bij enig Nederlands lezer zou kunnen aanbevelen dan - door deze zijn hierboven genoemd bundeltje in handen te geven.
Of deze Burenlieder, zoals men in Duitse tijdschriften wel heeft kunnen lezen, wel zo door en door ‘die Art von Burenland und Burenvolk’ weerspiegelen, laat ik, niet zonder enige twijfel, in het midden. Dat zij echter getuigenis afleggen van een diepgevoelde simpatie voor de Zuid-Afrikaanse Nederduitse bevolking, en dat zij, op meer dan één bladzijde, een krachtige en oorspronkelike dichterbegaafdheid veropenbaren, zal wel ieder toegeven, die Reitermarsch, Buren-Patrouille, Schlachtbeginn, Der junge Bur, Lieder der Kaffermägde, Die Nelke, - naar mijn oordeel de beste stukken van de bundel - gelezen heeft.
Het verhalende, Hendriks Brautfahrt, acht ik veel minder gelukkig.
Van Lienhard's trant kan het volgende, later in Heimat verschenen, kranige stukje een gedacht geven.
| |
Dem Deutschen Kaiser
(Nach Cronjes Ergebung.)
Als ich ein Kind war, sah ich Deutschlands Macht!
Ich sah aus uns'res Wasgaus Waldverstecken
Franzosen flüchten aus der Wörther Schlacht.
Nun ward ich Mann und machte weit mein Feld,
O Kaiser, und ich sehe mit Erschrecken: -
Nicht mehr gebietet unser Wort der Welt!
| |
| |
Da unten kracht aus goldgeworb'nem Heer
Geschütz auf niederdeutsche Bauernscharen
Und kracht sie nieder, wie wenn's Wildbret wär':
Wir sehen zu! Wir sitzen in Papier!
Die wir in Bismarcks stolzer Schule waren,
Das, Kaiser, klag' ich dir!
| |
Arthur von Wallpach. Sonnenlieder im Jahresringe. Heidnische Gesänge aus Tirol. Berlin, S.W. Bernburgerstr. 3, G.H. Meyer (zonder jaartal)
Er steekt niet veel van een parnassien, van een vormenpurist in deze markige, ik zei bijna: knokige Tiroler.
Duitser in merg en been, trots als niet één op de hoge gaven van deze edelste en krachtigste van alle Ariese volkerenfamielies; kind van zijn tijd, bovendien, voelende, in elke druppel van zijn bloed, gloeiende hast tegen maatschappelike, staatkundige en geestelike dwingelandij in elke gedaante; ongemeen vatbaar voor al de heerlikheden van de natuur in zijn heerlik-schilderachtig geboorteland, zingt hij, om zo te zeggen: frisch von der Leber weg, rechtstreeks onder de invloed van de over hem vaardig geworden geesten, - versta: indrukken, en jubelt uit, in krachtig geritmeerde strofen, zijn lust in het leven of zijn haat tegen elk onrecht, of schildert, in breed en stout gekleurde taferelen, de weelde en rijkdom van woud en berg.
En - ofschoon geen parnassien, - veel meer een naar de volkstoon zoekend natuurdichter, vindt hij beelden, die treffen door juistheid of nieuwheid:
bl. 40: |
Die Sonnenjahre zerrinnen wie Wasser in meiner hand; |
bl. 67: |
Sehnsucht lockt wie Schalmein durch die Luft Vergilbtes Glück, das neu erblühen soll; |
bl. 100; |
Durch die grünen Scheiben greift Dämmerung mit milden Händen. |
Soms weet hij met een enkele trek een geheel viezioen te voorschijn te roepen:
Ein dunkler Fels im Flockenmeer
Ragt aufwärts Turm und Warte.
Schräg schlagt ein Balken brandrot Licht
Aus hoher Fensterscharte.
Elders noch:
En noch wel meer andere.
Tot de wezenlik heel goede stukken in deze Sonnenlieder mogen worden meegerekend Jul, Hartung, Lenzfrühe, Erster Mai, Bund, Ueber den Tiefen, Seiseralp, Verblühen, Metensumar, Anger, Friede, Germanensendung en Ueber dem Saatfeld jubelt die Lerche.
Wallpach's poëzie heeft al de eigenschappen van de Tiroler stam: goedrondheid, innig gevoel, hartstocht en stoere kracht.
| |
Verse von Mia Holm. Verlag van Albert Langen, München
Voor zoveel zij ons, uit wat er in Simplicissimus van het licht zag, bekend zijn, overtreffen de mede bij Langen verschenen Mutterlieder van deze dichteres in menig opzicht deze Verse
Wel bevat dit aardig uitgegeven boekje enkele betere, zelfs een klein aantal zuiver gevoelde liederen, - daaronder zeer goede, namelik Weiche Winde, Frühlingszauber, Ihr beide, Ich danke dir, Zweieinig, Schlafwandelnd, Das künft'ge Glück, Gedenkst du noch?; vele van de overige nummers zijn inderdaad al te.... embrionneer, al te noch-nauw-begonnen, te zeer een eerste vluchtige aantekening maar, geen ‘gemaakt’, volgroeid en voldragen gedicht kunstwerk.
Ziehier een enkel stukje:
Weiche Winde
Eisig rings die Welt, und eisig
Auch mein Herz, das gramerstarrte,
Ohne Thränen, ohne Lieder
Sitz ich regungslos und warte.
Singend kommen weiche Winde,
Streichen lösend hin und wieder,
Ströme blitzen, Thränen funklen,
Und die Schmerzen werden Lieder,
X....
| |
Leben Michelangelo's von Hermann Grimm. Jubiläumsausgabe. W. Spemann Berlin und Stuttgart - 1899-1900
Een boek over Michelangelo, in-folio, verschijnende in 40 rijkgeïllustreerde afleveringen van 16 bladz. en bezorgd door de welgekende uitgever van ‘Das Museum’, W. Spemann, - ziedaar stellig al wel zaaks genoeg, om ieder kunst- en boekenliefhebber te doen watertanden!
| |
| |
En de grootste verwachtingen, die men zich van zulk boek maken kan, worden ditmaal stellig niet te leur gesteld.
Het is gewoon een meesterstuk van moderne boekdrukkunst. De platen in lichtdruk op zink (autotiepie) zijn verbazend van nauwkeurigheid en zuiverheid in de afdruk. Eenieder die weet, wat het drukken is van zulke plaat, die uit millioenen mikroskopiese stippeltjes bestaat, zal de hier bekomen uitslag op prijs stellen. En ook in opzicht van kunst, kan men geen vollediger en getrouwer weergaven verlangen. We aarzelen niet te zeggen dat deze afdrukken even scherp en getrouw zijn als de zo oneindig veel duurdere koolfoto's of heliogravuren van de beste firma's.
Op 't koevert rijst de slanke en krachtige fieguur op van de David uit de Akademie van San Marco - als de heraut, die al de herlikheden aankondigt, die verder volgen zullen. - En daar trekken ze inderdaad voorbij, in een bonte stoet, de madonna's, de engelen, de heiligen, de sibillen, de profeten - al die gestalten van onvergankelike mooiheid - al die schepselen van zijn verheven genie, die hij in kleuren deed opleven op de wanden der Sikstijnse Kapel - of die hij met zijn ijzer uit het blanke marmer sloeg... Een verblindende, bedwelmende optocht is het, een ononderbroken schakel van louter parelen van kunst, waar we nooit te veel, nooit genoeg van genoten hebben!
Want een zeldzaam genot is het wel, hier met éen blik te omvatten de werken van hem, Michelangelo, die troont, héél hoog, naast de vijf, zes grootste meesters der wereldkunst....
Het werk zelf echter, de tekst, is lang geen nieuwigheid. Het is een herdruk van de bekende studie van Herman Grimm - die zeker geen verdere aanbeveling behoeft! Zoals de auteur het zelf opmerkt in zijn voorrede, heeft er op gebied van kunststudie en - vulgarizasie een totale omwenteling plaats gehad sedert veertig jaar - toen dit boek voor 't eerst gedrukt werd. Een reis naar Rome was in die tijd noch een lange, pijnlike tocht - en wat bestond er toen wel in zake van kunstreproduksie? De ontzaglike vooruitgang op dat gebied in betrekkelik korte tijd gedaan, springt al dadelik in 't oog wanneer men de eerste en de laatste uitgave van dit werk naast elkaar legt. - En 't pleit ook wel voor de deugdelikheid van 't boek, dat, na 'n halve eeuw bijna, onder zulke schitterende vorm noch herleven kan!
Van de 40 afleveringen zijn er tot heden slechts de helft verschenen. We hopen dus wel later noch op deze uitgave terug te komen, om een kompleet overzicht van tekst en platen te geven. Van heden af echter durven we het boek ten sterkste aanbevelen. Het werk is trouwens betrekkelik zeer goedkoop: twee mark per veertiendaagse aflevering. Dus ook in ieder's bereik!
| |
Künstler-Monographien. In Verbindung mit Andern herausgegeben van H. Knackfuss. XLII Bändchen. Franz Stuck, von Otto Julius Bierbaum. Mit 157 Abbildungen nach gemälden Zeichnungen und Radierungen. Bielefeld & Leipzig, Verlag von Velhagen & Klasing. 1899
Het verheugt ons, dat in deze reeds zo dikwels besproken reeks, ook onder de modernen meer en meer kunstenaars van eerste gehalte behandeld worden.
Een tijd lang hadden de minderen en middelmatigen inderdaad wel een te groot aandeel in de kolleksie - maar nu in de laatste tijd namen als Lenbach, Munkacsy, Klinger en Stuck vooruitgezet werden - is onze simpathie voor deze uitgave meer en meer onvermengd geworden.
De naam van Stuck alleen, in verband met die van Otto Julius Bierbaum - welke laatste stellig geen vreemdeling meer is voor de lezers van De Vlaamse School, daar hij reeds aan dit tijdschrift medewerkte - deze beide namen maken alle verdere aanbeveling stellig wel overbodig. Een zeldzaam genoegen is het, de zo karakteristieke tekeningen, etsen, ja beeldhouwwerken van de eerste voorbij te zien trekken, begeleid door de degelike tekst van de tweede.
Voor een keurige uitvoering heeft de firma Velhagen en Klasing, als naar gewoonte, gezorgd.
| |
| |
Biezonder aantrekkelik zijn de reproduksies van tekeningen en etsen. Waar schilderijen noodzakelik steeds een groot deel van hun waarde verliezen - behouden de reproduksies van kunstwerken ‘in lijn’ veel meer van 't oorspronkelik charme. Er zijn er overigens 'n heleboel: 't boekje is veel dikker dan de meeste andere - en alwie enig belang in deze zo interessante kolleksie stelt, dient het stellig aan te kopen.
P.B.
| |
The Chiswick Shakespeare, illustrated by Byam Shaw, with introduction and glossaries by John Dennis. London, George Bell & Sons, Yorkstreet, Covent Garden
De vier laatst verschenen deeltjes van deze uitgaaf brengen ons King Lear, A Midsummer-Night's Dream, Twefth Night, en King Richard II.
Met genoegen stellen wij vast, dat voor het voorbehoud, vroeger door ons op de illustrasies gemaakt, nu veel minder reden bestaat.
Byam Shaw heeft zijn manier in zo ver gewijzigd, dat hij, zonder aan het van eerst af aangenomen karakter van zijn verluchtingen te verzaken, de fieguren vollediger uitwerkt en er krachtiger uitsprong aan verleent.
Wij aarzelen niet, de tekeningen van de beide eerstgenoemde deeltjes de beste te noemen, die tot nu toe in de reeks werden opgenomen.
Vooral A Midsummer-Night's Dream is mooi geïllustreerd, door en door Engels en getrouw shakesperiaans.
| |
Great masters in painting and sculpture. Donatello, ‘il maestro di chi sanno’, by Hope Rea. London, G. Bell & Sons, 1900
Al het goede, onlangs in De Vl. S. gezegd van de zeven eerste delen van deze uitgaaf, is ook toepasselik op dit achtste.
In het toch wel eng afgemeten kader van 87 bladzijden geeft Hope Rea, de reeds gunstig gekende schrijver van Tuscan Artists: their Thought and Work, een volledig, knap afgerond beeld van de ontwikkeling en de werken van de grote beeldhouwer van Gattammelata en Het Mirakel van St Antonius van Padua.
Het boek is opgeluisterd met éen fotogravuur en 38 andere wedergaven.
Enkele van deze laatste zijn echter wel wal zwart uitgevallen.
X....
| |
Lectures on the National Gallery, J.P. Richter
In een in- en uitwendig zeer verzorgd werkje heeft de Heer Paul Richter, de bekende Lecturer over oude en meer bepaald over Italiaans primitive kunst, bij Longmans Green en Co 59 Paternoster Row London een drietal lezingen doen verschijnen die hij in Feb. 1898 in de Royal Institution te Londen gehouden heeft.
De eerste lezing handelt hoofdzakelik over de grote Trecenti, over Cimabue en Margaritone, over Duccio di Buoinsegna, over werken uit de school van Giotto over Fra Angelico da Fiesole, een der epigonen van de grote Florentijnse Trecento school, over Ugolino da Siena, en anderen, in het kort over de meesters, die noch werkten onder de invloed van de zogenaamd Byzantijnse kunst.
De tweede lezing, in het boek het tweede hoofdstuk, spreekt over het ontstaan van de beroemde Venesiaanse school, over de twee Bellinis, Jacopo de vader en Giovanni de zoon, over de betrekkingen van de laatste met Andrea Mantegna, vooral in verband met beider voorstellingen van Jezus in Gethsémané (beide in de National Gallery aanwezig) die bij afwijking in de houding van de figuren in de behandeling toch enige punten van overeenkomst tonen.
En eindelik de derde over Sandro Botticelli en zijn school, over de hoogachting waarin deze bij zijn tijdgenoten stond, over de vergetelheid van de latere geslachten, die later, vooral sedert het ontwaken van het zogenaamd Prerafaelitisme in Engeland, weer plaats zou maken voor een bijna afgodiese verering, getuige bijv. het oordeel van Narcisse in Zola's Rome over het werk van deze meester in de Sikstijnse kapel.
Paul Richter is meer kunstkennergeleerde dan literateur. De stijl van het overigens interessante werk is zwaar en hard, hoewel de inhoud een grondige zaakkennis verraadt. De klei- | |
| |
nere en grotere illustrasiën, die het werk versieren zijn over het algemeen uitnemend geslaagd, vooral het Portret van de Doge Loredano door Bellini, De Droom van het Tornooi door Botticelli, de Madonna en het Kind door Giuliano de San Gallo en het kleine beeldje de Aanbidding der Wijzen door Filippino Lippi. Anderen daarentegen bijv.: van de Fresco's van Botticelli in de Sikstijnse kapel te Rome, zijn enigsins vaag en niet scherp genoeg afgedrukt, waarschijnlik omdat de reproduksies op wat te kleine schaal zijn genomen.
A.W.S.v.L.
|
|