Gevalletje
BINNENIN, nog terwijl hij zoo traag mogelijk de deur dicht deed, - zijn wandelstok hing hem tusschen twee vingers van de rechterhand, - was men home, sweet home gaan zingen; men begeleidde zich zelf op het klavier.
Hij bleef toeven op de trapplaats en blikte neer op het tapijtje. Het stof, dat er op lag, was van dezelfde kleur als het dikdradig weefsel en hij hield zich overtuigd, dat het niet weggewischt kon worden, ten spijt van alle zucht naar reinheid....
Om hem heen stegen drie hooge, smalle muren op, wit en kaal. Het kwam hem voor, dat het hier naar kalk rook, een gruwelijke lucht, en de zwarte klauwen en vegen stonden onbeschaamd op het beduimelde wit van de pasgebouwde woning.
Door het groote, nieuwe venster zonder gordijnen, onder aan de eerst af te dalen trap, viel zijn blik, dwars door onsappig, blind licht, in een kleine tuin met wat armelijke groenigheid erin, en waar ontelbare, hoekige kruimels harde kalk door den mageren grond heengluurden. Een jong boompje, nee, een oud, verschrompeld, vermoeid en knoestig appelboompje, dat nooit of nimmer vrucht gedragen had aan zijn drie, vier benauwd rekhalzende takjes, sleepte er zijn berustend leven voort; wie weet, hoe vaak al werd het verplant, telkens in zoo'n tuintje achter nieuwe huizen, waarvan de muren bestreken zijn met onbeschilderd gips en droog-zuigend aanvoelen.
- Een halve glimlach krulde om zijn onbekommerde lippen, toen hij afsteeg.
Home, sweet home, lied, burgerlijke gezelligheid en gevoelerigheid, mooi. Op den duur, onder in den gang, - het stuk vorderde -, zette hij zijn voetstappen in de maat van den prachtigen deun. Hij schreef het toe aan het nog nooit gâgeslagen gevoel, dat iemand aangrijpt bij het hooren van tonen, hoe nietswaardig en leeg ook.... Het herinnert aan de groote dichters.
Het stuk vorderde met bortelingen van klanken. Het leek hem, die geloof hechtte aan zijn helwakker-zijn, of er zwevende droomerij in de zomerlucht was gevallen. Ten slotte sloegen hem zware gulpen van suizend bloed door het lijf en was het hem, of zijn hart week uiteen viel en onder veel licht open lag te bonzen. - Dadelijk zouden snikken opwellen als bellen uit een groot, diep water.... Zijn zinnen dreven ontredderd rond....
Hij legde de hand rustig op de knop van de buitendeur, het gemoed vol onbegrijpelijk wee; hij verroerde zich niet en hij begreep toen, dat er van dit geval te scheiden viel....
Het spel was afgeloopen.
Frans Buyens, te Antwerpen.
23 Oogst 1900.