Kunstnieuws
Tentoonstelling in ‘Het Kunstverbond’, Arembergstraat
Ik wenste wel, dat de tentoonstelling van schilderijen, etsen en tekeningen, welke van 4. tot 11. Nov. in de gewone ekspoziesie-zaal van het Antwerps Kunstverbond, alias Cercle artistique, geopend was, het voorteken mocht wezen van een voor-goed-herleven niet alleen van de afdeling voor beeldende kunsten op zich zelf, maar van deze al te lang op de achtergrond geschoven instelling in haar geheel. Ik ben niet bang, mij te vergissen, indien ik tegen elke andere mening in de bewering vooruitzet, dat, sedert minstens tien volle jaren, geen enkele van de door de leden van Het Verbond ingerichte tentoonstellingen geschikt was, om van smaak en kunnen van die heren een ook maar enigsins gunstige gedachte te geven.
Geen wonder, overigens! Terwijl de besten onder de kunstenaars van meer gevorderde leeftijd de afdeling al meer en meer de rug toekeerden en vriendelik voor de eer bedankten, hun werk te zien uitgestald naast dat van enige broddelaars zonder talent en van enige liefhebbers zonder betekenis, kon geen enkele van de meer begaafde aankomelingen er toe besluiten, zich als lid van die blijkbaar doodgebloeide vereniging te laten opschrijven.
Wat in de laatste paar jaren gebeurd is, schijnt voor Het Verbond en ten allerminste voor de afdeling, waarvan wij spreken, betere dagen te voorspellen. Dank aan het schrandere beleid van enkelen, die het met de instelling wél menen, schijnen de liefhebbende broddelaars uit de afdeling voor plastieke kunst verdreven of uit eigen schaamte verhuisd, en heden stel ik met vreugde vast, dat mannen van werkelike verdienste, als Jaak Rosseels, Frans Lamorinière, Frans van Leemputten, Euzjeen Joors, Edmond van Hove, Frans Lauwers, H. Luyten, Jozuë Dupont en anderen, er terug deel van maken.
De tentoonstelling, waarover ik het heb, en die in het geheel 36 werken, waaronder geen enkel beeldhouwwerk, - bevatte, gaf nu, ik erken het geredelik, geen enkel stuk te aanschouwen, waarvoor een ernstig beoordelaar in lichtelaaie bewondering kan ontvlammen; doch, in haar geheel bekeken, was zij verre van waardeloos en tevens leverde zij maarzeer weinige nummers op, welke maar beter... nooit en nergens waren vertoond geworden.
Rosseels zond zes landschappen, - indrukken, zonder veel diepte, maar getuigend van de onverwelkbare frisheid van het talent van deze meer dan 70-jarige. Van Lamorinière, van wie de werktrant zo hemelsbreed met die van de voorgaande verschilt, waren er twee kleine landschappen, waarvan één, In 't Berkenbosje, het oog aandeed als fluweel. Frans van Leemputten bracht er een belangwekkende kooltekening heen en drie schilderijen, - tonelen uit het Kempense buitenleven, - waarvan Na de Jaarmarkt wel het kleinste, maar tevens het mooiste is: een stukje vol atmosfeer, fijn van toets en van levendige opmerking getuigend. Joors was er met twee kleine stillevens, Oesters en dan Oranje-appels, beide, als meesterlik schilderwerk, misschien wel het verdienstelikst van alle. Van Hove, die zeker nicer dan ééns krachtiger en rijker werk tentoonstelde, was vertegenwoordigd met een vrij karakteristiek portret en een lieve, maar wat al te dikwels reeds getoonde Mater Salvatoris. Jan Rosier, die blijkbaar, noch altijd te worstelen heeft met zijn neiging tot bleke, zoete, suikerachtige tinten, leverde een verdienstelik damesportret, enige aardige kinderkopjes, - welgeslaagde studiën van engelen - en vooral een flinke, krachtiger gedane studie voor het portret van een geestelike. In die richting wenste ik de noch jonge schilder te zien voortwerken. Ook