De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 14
(1901)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 209]
| |
![]() | |
Landschap-schilder P.J. Mak![]() BEHOORT tot de kleine groep kunstbegaafden, die zelden op voorgrond treden tegenover publiek, maar des-te-meer zich vertrouwd maken met het dichterlike van het landschap, waar zij bezieling zoeken tot arbeid. Alle kunst moet Poëzie uitdrukken - ook de schilderkunst. Dit zeggen zij niet, maar zó voelen zij het. Het komt, in 't algemeen gezegd, van-wege oneindigheids-verband, affiniteit van eindeloosheid. Want Poëzie, al maken wij nog zulke mooie bepalinkjes van 't geen zij is, vertegenwoordigt of weerspiegelt of symboliseert of is zelve de ongrijpbare en ontastbare, aan licht en schaduw gelijke, eindeloze achtergrond van de dingen, waarvan wij met onze uitwendige zinnen alleen het verschijnsel waarnemen. Zó is onze ervaring theoreties. Lees b.v. Kant's Kritik der Reinen Vernunft. Les is: over de meeste dingen hebben we geen oordeel, of wel een zeer gebrekkig. Lees Kritik der Urtheilskraft. Les is: over kunst kunnen we niet beslissen. Les van beide verheven werken: hun auteur was zelf dichter: dus onbeoordeelbaar. Prakties is onze dichterlike ervaring even weinig begrijpelik. Hetzelfde landschap, kanaal, weg, molen, huisje, boom, brug, sloot, dat ons in zijn onderdelen of als geheel het type van ondichterlike nuchterheid scheen, kan ons op eenmaal voorkomen als de Poëzie zelve. We zien het wel; maar kunnen we het verklaren? We denken meestal: het ligt aan ons. Zien we het honderdmaal lelik en ééns mooi dan generalizeren we en zeggen absoluut: het is mooi. Zien we het weer honderdmaal lelik, dan worden we uit blind vertrouwen in onze generalizasie zelf-bedriegers en houden vol: het is mooi. Niet aldus de schilder. Hij rekent zich-zelf en zijn stemming niet wech, maar heeft leren zien. Hij zegt: van hier is 't mooi; of van hier uit-de-hoogte: of van hier schuin-ter-zij. Standpunt of oogpunt, of hoe men 't noemen wil, is van 't meeste belang voor hem. Hij kent zo goed het verschuiven van lijnen en vormen bij elke stap; want hij let er | |
[pagina 210]
| |
op altijd; 't is het meest begrijpelike deel van de landschap-bespiedingskunst. Hieraan offert hij tijd; want hij weet, wat algemene belichting betreft, dat er veel kleinigheidjes of grootheidjes saamwerken, waardoor 't óndoenlik wordt 't faktoren-saamstel uit elkaar te cijferen. 't Uur van de dag of standpunt van de zon: meer of mindere atmosferiese gesluierdheid. Dampkringstoestand: vochtig, droog: meer of mindere beweeglikheid door wind of warmte. Jaargetijde: Winter met verre en koele klaarheid en strakke doorzichtigheid. Zomer, met vol omklede statigheid en aan verstijving grenzende stevigheid. Herfst, met bevredigde verlangens en rustige weelderigheid. Lente, met fosforescerende lichtglanzen van stofgoudachtige uitzaaiing en boei-ontbinding. We zeggen dan: door saamwerking van dergelike onweegbaarheden krijgt het landschap zijn dichterlik kasjet. Maar dit dichterlike zelve, wát is het? Niemand weet het; en gelukkig maar. Als we het wisten, zouden we het minder levendig gevoelen. En zonder levendige indruk-opnaam van 't geen we in studie vastleggen, wordt de landschap-schilderkunst, en alle kunst, ambacht, fabriek. Misschien is nu ook waar wat dikwels beweerd wordt: dat alleen de dichter het dichterlike weet op te merken; dat elk die kunst kan waarderen zelf meer of mindere kunstverwantschap in zich heeft. Maar wie 't levendigst gevoelt, is 't minst snel bevredigd. Of Mak het was, of ik het was, toen wij gedurende weken uit portefeuilles de zes à zevenhonderd studies in olieverf aan 't licht brachten en vastprikten ter beschouwing? Van tijd tot tijd zei ik: Daar hebt U stellig een schilderij naar gemaakt; en meestal raadde ik het. Als ik van m'n anderdaagse kunstbeschouwing thuis kwam, noteerde ik even het beste en hield zódoende vast. Ik merkte nu op drie perioden van werken. Van aanvang af ernstig werk, met zorg getekend; maar meer kleuren dan kleur. 't Oog blijkbaar nog niet genoeg geoefend, de duizenderlei overgangen van tintjes tot toontjes op te merken en uit te drukken. Dan een tweede periode en op-eens heel anders: wél naar de natuur maar met veel eigens er bij. Bos- en water- en boompartijen met sterke tegenstelling van licht en donker: fluwelig diep duister en echt uit de verf-zon: een zeldzaamheid bij schilders. Dan de derde en meest vruchtbare periode, tot-nu volgehouden. Trouwe weergave van het landschap buiten, meer lumienisme dan impressionisme: hoewel de schilder dikwels genoodzaakt is impressief het licht of het vliedende lichteffekt in herinnering te houden en thuis aan te smeren. Maar het licht over 't zuiver of valsch, krachtig of teer gekleurd landschap, in onweer of regen, wind of aandrijvende bui, ook wel bij grijze dag, effen voorjaarsblauw of gouden avondlicht of dampig morgenwaas of schuin-late ná-de-middag-gloed, of hoog- | |
[pagina 211]
| |
P.J. Mak
buiig weêr Naar een oorspronkelike houtskooltekening strak achter de dingen staande vóór-de-middag-zon, met weerspiegeling van 't onzichtbare donker boven-lucht-blauw; of met weerkaatsing van een molen-silhouët in 'n vliet, of van huizenrijen of van boomgroepen of van bruggen en vlondertjes, schepen en schuitjes - dit alles behoort tot het eigenlike wat Mak inspireert. Dan komen hierbij de bossen: vooral de Twikkelse. Hier vond de schilder menigmaal zijn gelukkigste ogenblikken; maar ook z'n moeilikste. Want het vliedende licht vast te houden, het altijd veranderende door twijg-of bladverschuiving, wolk-verschuiving, zonverschuiving; met al de geheimzinnigheden van half en heel duister, langer en dunner, of korter en dichter door-één-gewarrel van pad- en bosrand-schaduw of vijver- en poelspiegeling, met 'n stilstaand molenrad aan wechschemerende beek tussen bochtige oevers of vlak weiland eraan met grazend vee: of met laan langs boerderij met hoog zingende toontjes van pannerood dwars door uitwuivend beukeof eiketak-gedwarrel - het zijn bouwstoffen, waaruit de viezie oprijst van 'n nieuw landschap, het dichterlike. Zó heeft Mak het gezien, vóór hij buiten het overeenkomstige of er aan beantwoordende ging zoeken. En ook omgekeerd. Toen hij buiten veel gewerkt had, kwam de herinnerings-viezie gemakkeliker; en toen ontstonden de afgewerkte schilderijen waarvoor al de details met zorg waren bestudeerd. En ook de grotere studies deden dikwels dienst: meer gevoeld en artiestieker soms dan de nabootsing. Mak's schetsboeken wemelen van allerlei afzonderliks: een eigen- | |
[pagina 212]
| |
aardige plant, een eigenaardig blad, een eigenaardige tak. Van wilgen, ouwe holle, knoesterig gegroefd en knobbelig gekopt, de zeer uitvoerige schetsen. Dan noch de duizenderlei dingen en dinkies, die tot de tooi, de stoffaazje behoren van 'n landschap. Maar de boomstudies in olieverf boeiden mij meer. Kostelike iepen van de Schiedamse stadswallen, breed uitvoetend in mossige kleurvlekken: of 'n tweeling-beukstam in tere grijsheid tegen doorschijnend blad-fon; of de wilgen, grauwgroen en splinterig gebarsten oprijzend uit 'n plas tussen riet. Of groepsgewijs langs een weilandweg met aan weerskanten weidend vee. Of de berken, uitrafelend tegen de lucht hun ijl-groen over gewirwar van takjes of hun najaarsgoud boven de ruwe witkorstig verweerde onderstammen met de ravijnachtige hoogsels en diepsels. En dan de eiken in allerlei tijd van jaar; maar meest vol-zomer in donker groen de zware loof-partijen. Soms majestueus alleen, maar veel toch in groepen rond boerewoning; of op 'n dijk of langs een weg, of aan watertje met laag hel schitterend na-de-middaglicht door de afhangende takken over walkromming en weilandvlakking langs koebeesten. Zó waren er uit het Spoeling-distrikt vele studies. Soms was er éen, waarin de rechte lijn als dekoratief motief zich in 't eindeloze herhaalde tot effekt van grootsheid. Door boomgroepen, die zich langs wegen openden tot doorkijk, waasde een verre toren wech of 'n molen; of over de rievier tegen morgen-licht het silhouët van een stad; of molen na molen aan bebiesde oevers langs drijvende veeg-vuilheid over donker diep. Soms de rievier in koninklike alleenheid: met een hellinkje of de overblijfsels er van. Of een rievier-bocht met rijen huizen er langs, of met boothuisjes van stroo er aan; of met schuiten er in; of op polderwerkersterrein een polderwerkerskeet, zacht goudgeel met verhoogd kleur-accent door drogend wasgoed er om heen. Zó hebben de omstreken van Schiedam, Overschie, Rotterdam, Gouda, Maassluis, Leiden, tot menige boom-, water-, brug- en wolkenstudie geïnspireerd. Ook Tholen met schilderachtige scheepshellinkjes; ook Bergen in Noord-Holland; maar vooral het Zuidhollandse Kokanje, met z'n zachtblonde duinen, mooie huisjes, mooi meer en strand; met z'n boereplaatsen en weilanden, wegen en boomgroepen. Ook Steenwijk en z'n Woldberg leverden al vroeg stof en Drenthe in de buurt met Rolde en omstreken. In korten tijd reisde ik met de schilderstudies van Mak vóor mij het gehele land door aanschouwelik. Nu eens kwam ik aan de Broeksloot bij Voorburg, in 't Haagse Bosch en Scheveningse hout, dan weer in polder en veenstreken of op de zandgronden van 't Gooi, van de Veluwe, van Drenthe en de Gelderse Achterhoek. Bergen-op-Zoom, Ginneken, Zeist, de omstreken van Zutphen, Vorden, Doetichem gaven stof; en het aantal schilderijen door de schilder op allerlei eks- | |
[pagina *91]
| |
P.J. Mak
schemeravond, heide Naar een oorspronkelike houtskooltekening. | |
[pagina 213]
| |
P.J. Mak
eigen portret Naar een houtskooltekening poziesies in binnen- en buitenland ingezonden, België, Londen, Amerika en naar die studies gemaakt, is legio. Voor zó ver ik uit de stapel katalogi, die mij ten dienste staan, kan nagaan, stelde Mak reeds te Rotterdam in 1876, dus vijf-en-twintig jaar geleden, tentoon: Landschap uit de Omtrek van Steenwijk. In België kent men hem van tentoonstellingen te Antwerpen, Gent, Brussel, Bergen, Namen, Spa, Kortrijk. In ons land geen stad van betekenis, waar tentoonstellingen voorkomen, of Mak heeft er geëkspozeerd. Ik wil alleen Rotterdam noemen in 1879, omdat hij daar In het Bos inzond met het karakteristieke motto: | |
[pagina 214]
| |
Stil deinst met lachende oogen
Het zomeraangezicht.Ga naar voetnoot1)
Aan deze richting, aan dit dichterlike in zijn landschap, in zijn schilderij, is hij altijd trouw gebleven. De praktiese Amerikanen, met hun scherpe ogen, wisten het op te merken. Te Boston werd een van zijn inzendingen met goud bekroond en in België een van zijn schilderijen aangekocht voor 'n muzeum.
16 Mei 1901 J. Winkler Prins, te Apeldoorn. ![]() |