Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vlaamsche Arbeid. Jaargang 1 (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vlaamsche Arbeid. Jaargang 1
Afbeelding van Vlaamsche Arbeid. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van Vlaamsche Arbeid. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.36 MB)

ebook (3.13 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vlaamsche Arbeid. Jaargang 1

(1905)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 59]
[p. 59]

Vlaamsche Arbeid

De Vroolijke Limburger door Lambrecht Lambrechts (Lier Taymans-Nezy). - Zooniet een teleurstelling, dan toch wel een merkelijke wijziging aan mijn vroegere, elders reeds uitgedrukte meening, (zie ‘Jong Dietschland’ nr 3-1904-05) nopens de beteekenis van Lambrecht Lambrechts' ‘Rond het Klavier’, brengt mij 's dichters bundel gedichten ‘De Vroolijke Limburger’, onder al te dagbladachtige hoofding en in een al te simpel-grijs pakje de levensbaan opgezonden.

Uit de eerste verzen van dezen werkelijk-rijk-begaafden dichter sprak eerst en vooral de vertolker van het oneindig-wijdsche gevoel dat uit de breed-uitdeinende muziek opgolft; in het weergeven dier diep-peilende gevoelens kwam hij soms tot de schoonste effekten levend dan in eenige mooie regels, - alhoewel zijn voelen niet intens genoeg bleek om tot een voldragen eenheid te rijpen, maar door al te wijd-uiteenspattende verscheidenheid van impressies en beelden, ergo vaak niets meer beoogen kon dan oppervlakkige emotie te verwekken.

Wanneer men na lezing van de beste brokken uit ‘Rond het Klavier’ even de prachtige reeks ‘Muziek en Woord’ van Hegenscheidt doormaakt, dan schijnen voor onze gepijnigde oogen Lambrecht Lambrechts verzen als grillig-gekleurde cinematographe-platen te scheemren, terwijl Hegenscheidts poëzie als een groen dal in blauwe stilte en gouden zonneschijn te rusten ligt, - en wordt het principieel verschil tusschen beider inspiratieverwerking klaar.

‘Rond het Klavier’ was dus het eerste talentvol bewegen langs een weg die, zooals uit later werk gebleken is, niet de rechte was, waarlangs het den schrijver zou gegeven zijn nog belangrijker proeven en dan eens echte meesterstukken te leveren.

De nu ingeslagen weg heeft het in zich den schrijver onmiddellijk te voeren, daar, waar hij eigenlijk zijn moest, en wel een der eersten aan te komen vermocht, m.a.w. - Lambrecht Lambrechts is de langverwachte volksdichter die het volk zal weten te roeren, uit de kolken der smakelooze en verderfelijke feuilleton-wereld te trekken om het tot een hoogere schoonheid op te leiden!

Lambrecht Lambrechts zal de zanger zijn die in onze dagen van bijna-uitsluitend-

[pagina 60]
[p. 60]

literair-aristocratisme ‘het paleis boven op de ongenaakbare rots verlatend, zingend zal afkomen in het dal, onze dorpen zal rondwandelen en zal komen neerzitten in onze hutten en hoeven’.

In gedichten als ‘Verzoend’, ‘De Krekel’, ‘Terugkeer naar de Kempen’, ‘De Bremmentuil’, ‘Broedergroet’, ‘De Zwanenzang van Brahms’, en meer andere, zal het volk zijn volkomene gading vinden en onze Vlaamsche Letterkunde eenige echte perels te meer tellen. Daarom zijn wij blijde met dien ‘Vroolijken Limburger’ zoo lang reeds verwacht; - daarom brengt ons de nieuwe bundel van dien jongen rijk-begaafden zanger geen teleurstelling maar duidt op een allergelukkigste kentering!

Lambrecht Lambrechts zal onze moderne Jan Van Beers worden d.i. een Van Beers, die wars van de vroeger alles-overdruipende sentimentaliteit, ook met graagte door de hedendaagsche fijnproevers zal gelezen worden.

J.E.

 

Kempische Vertelsels door Karel van den Oever (Duimpjesuitgave Delille Maldeghem). - Draagt het feit, dat de groote literaire criticus Willem Kloos met den warmsten lof aan 't schrijven ging over een simpel-uitgegeven Duimpjes-boekje van een in Noord-Nederland schier onbekenden jongen schrijver, draagt dit feit geen alleszins-verheugende literaire kritisch-historische beteekenis?

Blijkt het niet dat langzamerhand de banden tusschen Noord- en Zuid-Nederlanders, hoe diep-verscheiden van aard die ook werkelijk zijn, sterker kunnen worden en de koude Hollanders de warmte der roode vlammen voelen die in onze Vlaamsche haarden flakkerlaaien?

‘Door dit boekje - aldus Willem Kloos in zijn laatste Nieuwe-Gids-Kroniek, - van hem toont hij een dier Vlaamsche schrijvers te zijn, die in Noord-Nederland verdienen gelezen te worden. Hij geeft hier een eigenlijk niet realistische, en toch weer wèl realistische, een met wezenlijken ondergrond van werklijkheid fantastische, een zus-gezien, de dagelijksche doening weergevende, zóó-beschouwd, visionnaire kunst. Edgar Allan Poe muntte uit in dàt soort werk, en ook Karel van den Oever met zijn half op het grijpbare, half op het psychische gerichten geest, zal, als hij door blijft gaan met dezelfde frischheid, die deze drie Kempische vertelsels onderscheidt, een schrijver worden, die naast de beste Vlaamsche zal kunnen staan.

Een echt meesterstukje van verbeeldingsvol zien van het werkelijke, waarin verbeelding en werkelijkheid, ofschoon zij één geheel vormen, toch scherp-onder-scheidbaar blijven voor den lezer, zoodat deze, met zijn moderne vooropstellingen, onderdoor alles toch steeds blijft weten, wat gezien moet heeten, en wát verbeeld, is het eerste vertelsel: ‘De Verdronkene Jonkvrouw’, een werkelijkheidssprookje,

[pagina 61]
[p. 61]

dat ten deele een realistisch gezicht op de natuur, ten deele een mooi gedicht te noemen is. Ik had in lang niet zoo'n vreemd-prachtig prozastuk gelezen, dat ten opperste verbeeldingsvol, toch, omdat wij zijn ontstaan psychologisch kunnen begrijpen, ons niet afstoot door de ‘onmogelijkheid’ van het geval.

De schrijver ziet hier naar een fontein, die uit een vijver opspuit, en terwijl hij daar zoo zit, en alles aandachtig waarneemt, ontwikkelt zich voor hem het wild door elkander opschietende water tot het beeld eener vrouw, die uit den vijver schijnt op te stijgen en met margarietjes speelt. Geleidelijk vormt zich het beeld uit het opstijgende water der fontein, en even geleidelijk verdwijnt het weder en blijft alleen het water over. En als de schrijver later eenige menschen uit den omtrekt spreekt, hoort hij dat in dien vijver eens een jonkvrouw is verdronken, en dat sindsdien haar beeld daar nog somtijds wordt gezien. Zeer beveel ik dit fraaigeziene stukje de-werklijkheid-niet-schendend verbeeldingsproza, dat toch volstrekt niet tegen onze twintigste-eeuwsche nuchterheid indruischt, aan in de oplettendheid van bloemlezing-verzamelaars, die een volledig denkbeeld willen geven aan de Noord-Nederlanders van de groote schoonheid, waartoe de Vlaamsche kunst van heden bij machte is.

In literair-historisch opzicht zijn deze drie sprookjes zeer merkwaardig om te vergelijken met de ‘Märchen’ van Brentano, dien genialen zonderling, die hoe goed ook geschreven, en hoe bekoorlijk ook vaak, toch, in vergelijking niet dat jongere broêrtje, voor den gewonen modernen smaak, wat te veel in de lucht hangen, en daarom den middelslag-lezer van heden niet zoo kunnen voldoen, als dit Vlaamsche Proza-gedicht.’

Hoe zouden we den schrijver van dit wonder boekje dan niet dankbaar zijn, nu het voor den Noord-Nederlander een openbaring te meer was van Vlaanderens literair kunnen en niet belangstellend uitzien naar het aangekondigde boek ‘Antwerpsche Vertelsels en Verhalen’?

Anderen hebben op eenige werkelijk-bestaande, te verbeteren gebreken gewezen - mij was het genoeg op de kritische historische beteekenis van dien sprookjesbundel een bijzonderen nadruk te leggen.

J.E.

 

Roeping door Leo Balet (uitgave Van der Vecht, Amsterdam).

Er verscheen in lang niet een roman die me zoo sterk te boeien wist als deze, Leo Balets eersteling, dien ik na herhaalde lezing nog te herlezen hoop.

‘Roeping’ schetst ons het in-botsing-komen en noodzakelijk-vaneen-gerukt-worden van twee zielen die echter voor elkander niet geschapen waren... Chef, een student heeft te Rolduc zijn laatste gymnasium-exaam afgelegd; wat hij verder

[pagina 62]
[p. 62]

doen zal weet hij nog niet heel klaar. Reeds lang voelde hij roeping voor het priesterschap, maar blijft vol ongrijpbare moeilijkheden. Onder 't verlof nu bloesemt zijn genegenheid voor Anna (een aangetrouwd nichtje, hart-vriendin van Chefs zuster) open tot liefde. Anna, al diep ongelukkig door zijn nu pas bespeurde neiging tot priester-worden, herleeft in de hoop van dien liefde-bloei en gebruikt alle mogelijke listen, al het innige en driftige harer liefde, om Chef voor goed van zijn besluit te doen afzien. In Chefs ziel ontstaat nu de strijd tusschen de bovennatuurlijke roeping en de natuurlijk-menschelijke liefde - eindelijk overwint zijne goddelijke roeping (die werkt op de ziel tegen het lichaam) en ligt het aller-menschelijkste gevoel: de Liefde overwonnen.

De Schrijver wars van alle romantisch-huilerig-idealiseeren heeft het leven in een katholiek milieu, vlak in d'oogen bekeken, en met fijne en lichte toetsen tot een diep-aangrijpende kunstbrok weten te verwerken.

Zooals ik reeds elders (zie ‘J.D.’ nr 4-1904-1905) schreef, is er van het boek ‘Roeping’ dat in sommige katholieke milieu's - Leo Ballet immers is een jeugdig R.K. priester (1878), op 't oogenblik kapelaan te Leiden - ergernis verwekte om eenige min goede détails en terstond tot den brandstapel verdoemd werd, geen goed genoeg te zeggen zóo om de haar-fijne psychologische uitbeelding der menschelijke toestanden dan om de nauwkeurig-stipte realiteitsweergeving.

‘Roeping’ is een specifiek-katholiek verhaal en een groot kunstwerk; - van de jonge katholieke literatuur die met zulke krachten den levensweg opgaat is voorwaar iets groots en machtigs te verwachten!

Moge onze welgemeende waardeering vergoeden wat bij eenige onzer katholieke critici aan welverdienden bijval ontbreekt en den jeugdigen kunstenaar aansporen moedig op den goed-ingeslagenen weg voort te gaan!

‘Roeping’ is de ‘Eline Vere’ onzer eigen katholieke literatuur-in-wording; zoo Leo Balet nu ook met de vruchtbaarheid van Louis Couperus iets gemeens heeft, dan zal hij worden voor onze literatuur - scriptum est - wat Couperus reeds zoolang voor de niet-katholieke blijkt te wezen: de grootste nederlandsche moderne romancier.

J.E.

 

Met een kort, wél-belangrijk voorwoord van Dr. Aug. Vermeylen werd dezes ‘Kritiek’ der Vlaamsche Beweging opnieuw een dezer dagen als propagandeschrift uitgegeven.

Wat reeds over tien jaar evangelisch-waar geschreven en even zooveel lange jaren ten voorbeelde van strijdende vlaamschgezindheid door velen gelezen en vooropgesteld werd, is in dit ‘Voorwoord’ op éene bijzondere meening veranderd. Alzoo

[pagina 63]
[p. 63]

Vermeylen: ‘Ik wensch alleen te bekennen dat mijne meening omtrent een punt gewijzigd is, ik geloof niet meer dat de staat-als-gezag in afzienbaren tijd ineenstorten zal en ik zou het betreuren als iemand door mijn opstel tot de overtuiging kwam dat wij ons b.v. waar 't de vervlaamsching van 't onderwijs geldt, van alle werking op parlementair gebied moesten onthouden’.

Deze latere meening van A. Vermeylen bedoelt die eenige bladzijden zijner brochuur, waarin voorkomt onder veel meer van zelfden zin-en-aard: ‘want men voelt dat de tegenwoordige staat vallen zal al kwam zelfs zijn revolutie zijn val verhaasten. Stort het huis morgen in wat worden uwe wetten? enz. enz.’

Hoe eerlijk en koen en menschelijk en meer practisch die rechtzinnige daad ook schijne, ze verwondert ten zeerste onzen vlaamschen beschouwingszin. Waarom nu die wegkentering van A. Vermeylen uit zulke zuivere Van Nu en Straks-anarchie tot de schaduw van een meer burgerlijk sociaal-democratisch programmetje?

Nu heel onze jeugd, naar den grooten geestelijken zin van zijn merkweerdig opstel, uit het politiek-vlaamschgezinde wegbeweegt in een ruimer-menschelijk Vlamingschap en het Parlementairisme almeerder ons het zwakste wapen toeschijnt ter ontvoogding van ons Volk - men vergelijke even Wettenstrijd en Hoogeschool-uitbreiding - is dit deelken verbrokkeling van Vermeylen's meening wél betreu-rensweerdig. De resultaten zijner nu verkneukelde kritiek kunnen niet anders dan onzeker vertroebelen door het negeerend optreden van haar maker; heel zijn opstel is alleszins verzwakt.

Men wete: tien jaar lang heeft de lezer Vermeylen's woorden niet ten heele kunnen opvatten naar zijn woordje vooraf - gewis niet zijne verandering over staat als gezag en Parlementairisme, dat twee essentieele, practische resultaten zijn der kritiek - en een twintigtal regels voorwoord blijken ons niet genoegzaam om zulk belangrijk wijzigen van strijdbeschouwing sterk-duidelijk en heel-aanschouwelijk te maken, hoe elk zinneken ook ijvere tot klare uitlegging en verweer. Zou Lode Baekelmans' artiekel in wijlen ‘Het Weekschrift voor Vlaanderen’ dien practisch-suggestieven invloed gehad hebben? Wanneer nog eene Kritiek der Vlaamsche Beweging?

Vl. A.

 

We doen een ernstig beroep op de broederlijke eensgezindheid en den genegen iever der jonge katholieke letterkundigen om toe te treden tot den Bond der literaire Jonge Katholieken van Vlaanderen. Secretariaat: Steenhouwersvest, 20, Antwerpen.

Deze Bond betracht de sterke groepeering aller verspreide jonge katholieke krachten van Vlaanderen - de verdediging hunner innigste zedelijke en stoffelijke

[pagina 64]
[p. 64]

belangen - het geregeld uitgeven van hun literaire Vlaamsche Arbeid - de middelenorganisatie tot een veelvertakte werking in geloof en kunst, enz.

Let op: midden Februari 4e Algemeene Vergadering der leden te Antwerpen. In ons volgend nummer zal uur en datum nader bepaald worden.

 

De Koninklijke Vlaamsche Academie schrijft voor de jaren 1906 tot en met 1912 een aantal prijsvragen uit over Letter- en Taalkunde, Geschiedenis, Middelnederlandsch, Onderwijs, Gewesttaal, Folklore, Vak- en Kunstwoorden en Kunstgeschiedenis.

De Academie bezorgde over deze verschillende prijsvragen, waaronder er verscheidene zeer gewichtige zijn, eene brochuur, die bereidwillig door den heer bestendigen secretaris Edward Gaillard, te Gent, gezonden wordt aan de belangstellenden, die ze zouden verlangen.

 

Ter bespreking ontvangen:

Havenlichtjes van Lode Bakelmans.

Mannenwetten van Gustaaf Vermeersch.

Alexander de Groote, roman door Jakob Wasserman, uit het Duitsch vertaald door J. Fabricius Jzn.

Arthur Imhoff, roman door Hans Land uit het Duitsch vertaald door J.F. Ternooy, Apèl.

Rembrandt, een boek voor jong Holland door C.H. Marius.

J. van den Vondel's ‘Verscheiden Gedichten’, 2 deelen met aanteekeningen van Mr J. van Lennep, opnieuw uitgegeven door J.H.W. Unger.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken