Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vlaamsche Arbeid. Jaargang 16 (1926)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vlaamsche Arbeid. Jaargang 16
Afbeelding van Vlaamsche Arbeid. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van Vlaamsche Arbeid. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.41 MB)

Scans (110.04 MB)

ebook (5.95 MB)

XML (1.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vlaamsche Arbeid. Jaargang 16

(1926)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 496]
[p. 496]

Aan Karel van den Oever

Veel heb ik aan Karel van den Oever te danken, en 't is daarom dat het mij zulke deugd deed, toen ik hem dezen zomer in de aarts-vaderlijke abdij van Averbode, heb mogen huldigen in naam van ‘De Pelgrim’.

Hij heeft me dikwijls geholpen, en hij kost dit op een zeer bijzondere manier. Van in 't begin toen Vlaamsche Arbeid door hem en Jozef Muls gesticht werd, en ik daar kwam afgestesseld met een soort van verwarde en overhoope mystieke verzen; later met de Begijnhofsproken door Anton Thiry en mij vervaardigd; en zelfs laterder nog bij dingen die niet in Vl. Arbeid verschenen zijn, altijd wist hij gemeenden raad te geven. Als met een lichtenden vinger wees hij de gaten, de zieke en slappe plekken, maar hij deed dit steeds met een nerveuze, gewentensvolle theologisch-philosophisch-esthetisch-ethische knarselende argumentatie (die woorden gebruikte hij gaarne). Zijn oordeelen waren als kamwieltjes, die hun tandekens goed in elkaar pastten, en krik-krak, hard en zonder compassie kapot maalden, wat ze kosten kapot krijgen. Gelukkig kregen ze al eens iets niet kapot. Maar hij deed het niet cynisch, sadistisch lijk vele kritiekers dat doen. Zijn geweten liet niet toe iets te laten passeeren dat niet luisterde naar zijn begrip. Er was hart in zijn beoordeelingen, en ik had er wat aan. Hij holde mij soms uit, maar alleen van het vreemde, van het nuttelooze, het ongave, en hij liet mij niet zonder moed. Ik kon steeds zeggen, plezierig in mijn handen wrijvend, frisch en opgewekt: ‘Ik ga heelemaal opnieuw beginnen!’

Een kritieker die dat kan, die het kwade in uw werk kapot maalt, en die u toch jeugdig en lustig naar werken doet zijn, dat is er ne goede kritieker, die zijn er altijd te kort. Dat zijn de engelbewaarders van de kunst. En zoo was er Karel van den Oever ook eenen.

Felix Timmermans.

 

◆ ◆ ◆

[pagina 497]
[p. 497]

..... Al zij een kunstenaar dan nog zulk een ingewikkeld wezen, waarvan de roerselen niet alle te doorgronden zijn, Karel van den Oever's persoonlijkheid is eene zoo sterke dat zij zich zelve dadelijk uitwijst. Ze rijst voor ons op, onverbiddelijk als een brok graniet. ‘Catholique avant tout!’ Welja, en ook ‘Vlaming uit een stuk!’ En juist daardoor een diep en waarvoelend mensch en kunstenaar. Is het niet bemoedigend in een tijd van berekend schipperen en kleurlooze onverschilligheid eene stem te hooren vol durf en wijding? In een tijd als de onze, van verwarring en ontnuchterend materialisme, die de zoekenden naar zielsbevrediging nieuwe wegen opdrijft, is het dichterschap van Karel van den Oever eene voorlichting.

Hij ging zijns weegs in strakke richting van meet af aan, (vanaf ‘In Schemergloed der morgenverte’, 1898) met de hem eigene levensziening en nimmer rustende vlucht naar hooger, tot de Alverzoener zijn zoo forsch jagend hart stillegde. Dit was nu vóór enkele weken. Hij was dan ook geen ‘blossom blasted in the bud’, want hij mocht een rijpen bloei van zijn rijk talent beleven; en toch heeft Onze Lieve Heer voor ons, zijne vrienden, te vroegtijdig de zoo dikwerf geslaakte verzuchting van den begenadigden dichter verhoord:

‘Mijn God, roep langer nog uit deze vreemde streken
opdat ik mij een kruis op borst en voorhoofd teeken
en aan uw vaderhart met blijde kreten vlucht!’

Vrede zij met hem en zijne gedachtenis leve in ons. Voor eene persoonlijkheid als Karel van den Oever buigen ook andersdenkenden het hoofd.

Willem Gijssels.

 

* * *

 

De twee meest indrukwekkende herinneringen die ik aan Karel van den Oever door mijn leven zal dragen zijn die van onze eerste en laatste ontmoeting. Wij hadden vaak lange ernstige gesprekken over menschen en dingen en over de dood. Bijna altijd waren wij van een totaal tegenovergestelde meening en toch begrepen wij volkomen van elkaar dat we juist die meening waren toe gedaan. We eerbiedigden elkaars overtuigingen, niet gedreven door uiterlijke beleefdheid, maar door een gevoel dat twee zielen aangrijpen kan die bewust zijn van elkaars aanwezigheid.

Men vond Karel soms te scherp en te streng in zijn oordeelen, maar verlangde hij niet daardoor juist te ‘dienen’.

Uit onze eerste ontmoeting was vriendschap gegroeid, en telkens we elkaar weer vonden wisten wij dat dit gevoel wat echter en wat dieper was geworden.

De eerste keer dat ik Karel zag was ik zoo wat veertien

[pagina 498]
[p. 498]

a vijftien jaar; ik begon toen te schrijven en in Vlaamsche Arbeid was al een gedicht van mij opgenomen. Dit maakte mij trotsch en beschaamd, gelukkig en ongelukkig tegelijk. Ik verlangde maar een ding nu, dat niemand van de redactie mij ooit mocht leeren kennen en mijn leeftijd ontdekken.

En op een dag belde bij ons een heer aan die vroeg om mij te spreken. Het was het eerste bezoek dat aan mij persoonlijk gebracht werd. De heer, was Karel van den Oever, redactielid van Vl. A., die kennis kwam maken. Ik was zoo verschrikkelijk onthutst en beschaamd dat ik vergat een houding aan te nemen. Ik had het gevoel een veroordeelde te zijn; ik stond op een voet voor mijn gast, terwijl een mijner handen achter mijn rug, zenuwachtig en stevig de andere voet omknelde.

Na iets dat leek op een verhoor, kwam een echt gemoedelijk gesprek en ik voelde mij spoedig op mijn gemak tegenover de gevreesde heer. Ik las hem voor wat ik geschreven had; hij luisterde, moedigde mij aan, gaf mij de raad Vondel te lezen en noodigde mij uit voortaan mee te werken aan Vlaamsche Arbeid. Toen Karel van den Oever vertrok, waren wij vrienden; ik wist dat ik in hem iemand gevonden had die mij met ernst beoordeelen zou en in wie ik vertrouwen mocht.

Eenige weken geleden, op 6 October kreeg ik het bezoek van Karel's broer. Met tranen in de oogen vertelde hij ons dat Karel heel ziek was en niet meer beter worden kon.

In de lente hadden wij aan zee samen gewandeld, gemoedelijke uren door gebracht bij een gemeenschappelijken vriend en allerlei herinneringen opgehaald uit de ballingsdagen te Baarn, waar ik met Karel en zijn familie maanden lang die droeve tijden deelde. Ik vond hem rijper en jonger geworden te gelijk en alsof hij nu tot zijn volle waarde was gekomen.

Ik kon de droeve mare niet gelooven. Ik haastte mij naar hem toe, maar toen ik zijn huis bereikte had God hem bij de hand genomen en hem weggevoerd naar het onbekende dat zoo ver lijkt en zoo na is misschien. Ik zag Karel voor de laatste maal, maar bij deze ontmoeting zag hij mij niet meer; hij was heengegaan en ik was te laat gekomen om hem vaarwel te zeggen. Dit was even een vlijmend verdriet, maar het aanschouwen van dit hoog ernstige gezicht lei in mij een onzegbare kalmte. De uitdrukking van tevredenheid die achter gebleven was na den uittocht der ziel was zoo rustgevend. Ik wist dat hij nu de veilige Haven had bereikt; dat hij Hem gevonden had, wien hij had gezocht.

 

Magda Peeters.

 

* * *

[pagina 499]
[p. 499]

Karel van den Oever, de op-en-top Sinjoor, was bij mij met het beeld van Antwerpen vergroeid.

Antwerpen zonder Karel heeft voor mij heel wat verloren.

Ik leerde hem kennen in de jaren 1010-1911, toen we samen, den Woensdag avond in de Provinciestraat, den Apologetischen Kring bezochten van Pater Perquy. Daar troffen we verder nog Aug. Van Cauwelaert, Jul. Grietens, soms ook Jozef Muls, nog anderen wier namen me nu niet te binnen schieten, ook een Duitscher, A. Rosbach, hevig voorstander van de lijkverbranding, die regelmatig, in een lange reeks spreekbeurten, uitpakte met een akelig menschengeraamte.

Na afloop der vergadering, ten tien uur, ging ik met Karel te voet naar huis en gewoonlijk, ten afscheid, dronken we in ‘'t Nachtlicht’ een pint gersten van zes cents. Daar heeft Karel me op een avond toevertrouwd dat hij in een vrouw slechts een wandelend geraamte zag en dan ook weinig voelde voor het zevende Sacrament.

Karel nam alles zwaar op. Ik kon hem niet overtuigen dat God de Vader ons, menschelijke insecten, op deze uitgedoofde planeet heeft gezet, zoo voor de grap, voor zijn plezier, zooals kinderen vogeltjes houden in een kooitje - en dat Hij van ons niets vroeg dan een beetje goeden wil in het onderhouden Zijner tien geboden.

Ik las hem daar ook mijn verzen voor. Karel vond ze niet kwaad, alleen te onversierd; ze zouden veel winnen, zei hij, ‘met een beetje droom en schoone woorden. Verzorg bovenal den vorm. Het komt er ten slotte weinig op aan wat ge te zeggen hebt, als ge het vers maar versiert en satureert van schoonheid. De inhoud is niets, de vorm is alles.’

 

* * *

 

Na den oorlog zag ik hem voor het eerst weer terug op het bureel van ‘Het Vlaamsche Land.’

Hij was veel veranderd en verouderd op die vijf jaar. Zijn kaal hoofd, groote bril en volle baard, waren oorzaak dat ik hem eerst niet herkende.

Hoewel ik, in kanonnierspak, er ook heelwat veranderd moet uitgezien hebben, trad hij dadelijk op me toe en zei, tamelijk heftig:

- ‘Gij zijt zeker ook een van die activistenvreters, dat ge me niet eens herkennen wilt!’

Nadat ik me had verontschuldigd en hem overtuigd dat ik in 't geheel geen activistenvreter was, kwam stilaan de oude vertrouwelijkheid terug.

Het viel me op dat hij nog zwaartillender was geworden, ook religieuzer, en zeker nog meer lichtgeraakt. Men moest op zijn tellen passen en hem met handschoenen aanpakken.

[pagina 500]
[p. 500]

Maar zijn theorieën over kunst en literatuur had hij omgekeerd. ‘De vorm heeft ten slotte geen belang’, zei hij, ‘als ge maar wat te zeggen hebt. De vorm is niets, de inhoud alles.’

Verre van mij dat ik deze herinneringen zou ophalen om den ‘jongleur de Dieu le Père’ te beschamen. Zij onderlijnen echter wél de evolutie die zich in hem had voltrokken. Een scheppend kunstenaar beoordeelt men niet naar zijn leer - zeker niet naar zijn toevallige uitspraken - wél naar zijn werk.

Anderen, beter dan ik, zullen van de schoonheid van dit werk getuigen.

Jozef Simons.

 

* * *

 

Wies Moens heeft in de drie laatste jaren haast geen vers meer gepubliceerd, - de gedichten van M. Gijsen komen moeizaam los en steeds met groote tusschenruimten, - Van Ostayen heeft sinds het verschijnen van zijn Bezette Stad, in 1921, geen bundel meer laten verschijnen; van de vier markantste figuren onder de expressionistische jongeren is alleen de vijf en veertiger Karel Van den Oever onverzwakt en met een verrassende voortvarendheid aan den arbeid gebleven. 't Is of hij voorgevoeld heeft dat hem slechts weinig jaren waren toegemeten. Heel van den Oever's kunst en leven heeft gestaan in de schaduw van de dood. Hij heeft gewrocht aan zijn taak met haar dwingend pijpen achter zich. En deze bewustheid is in de laatste periode van zijn leven tot een obsessie gesteigerd.

Van den Oever is geweest de man van het princiep. Als dichter en als criticus. Périsse le monde plutôt qu'un principe. Dat gaf aan zijn gedichten - uit de laatste jaren vooral - een starheid en een acuiteit die soms de formeele schoonheid verbrak, maar soms tot plots-verhevigde schoonheid steeg. Dat gaf hem als criticus een vaardigheid en een vinnigheid in den aanval en dikwijls een scherpte in het doorschouwen van het kunstwerk, die wel eens doorheen het werk den kunstenaar zelf verwondde. Onbewust was het laatste en zeker ongewild; en hij wist dat waar we zelf de vrijheid namen hem te zeggen wat we in zijn verzen of kritieken niet aanvaarden konden, juist gedreven werden door de behoefte om met volle overgave zijn werk te kunnen bewonderen.

Van den Oever heeft zich al van den aanvang af gevoeld als de eenzame bewaker van Vlaanderen's geestelijk erf en zijn scherpe waakzaamheid heeft daaraan nooit ongestraft laten tornen.

[pagina 501]
[p. 501]

Midden in den strijd en den koortsig-scheppenden drang van zijn dichterschap sloeg hem ‘de groote zeis’ ‘en wit en koud viel hij in onze armen’ (De Heilige Berg).

God heeft hem zijn loon niet onthouden.

Aug. Van Cauwelaert.

 

* * *

 

Al voel ik me wel een beetje vreemd in dezen kring van letterkundigen, toch wil ik met dank de gelegenheid aangrijpen mij door de gewaardeerde redaktie aangeboden om een woord - zeer kort - te zeggen als herdenking aan mijn goeden vriend Karel Van den Oever.

Wij hadden mekaar voor den eersten keer ontmoet bij een vriend van ons beiden: hartelijke kennismaking gevolgd van heen en weer gepraat over feiten en toestanden uit ons Vlaamsche leven, met als resultaat dat we mekaar goed begrijpen konden en van mekaar gingen houden.

Daarop volgden meer ontmoetingen vol gemoedelijkheid waarin de mensch zijn ziele gemakkelijk uitstort en zich heelemaal laat zien zooals hij is. Zulke uurtjes waren een oprecht genot bij Karel Van den Oever.

Ik weet het, velen hebben reeds over den dierbaren vriend geschreven en ik kan niets nieuws toevoegen bij al die huldeblijken, maar herhalen wil ik dan toch wat mij het meest getroffen heeft in hem.

Karel Van den Oever was in alles diep-oprecht.

Zijn roomschheid zat hem in merg en been, in zijn bloed, in zijn fijnste vezels: 't was zijn levensprincipe dat hij in geen enkel werk verloochenen zou, 't was een levensregel waar hij niet van afwijken kon, en dikwijls putte hij aan die bron om zijn scherp kritisch woord te vinden.

Zijn vlaamschheid was een deel van zijn leven, was met hem vergroeid. Hij had zijn overtuiging opgedaan door noeste en lange studie en niemand zou er hem nog van afbrengen: hij was een Vlaamsch-nationalist van het zuiverste gehalte. Hij durfde het schrijven, niet bedekt, maar voluit; hij durfde het zeggen tegenover gelijk wie. Nooit heeft bij hem zijn Vlaamsch-nationalisme in strijd gelegen met zijn katholiciteit. De waarheid kan niet overhoop liggen met de Waarheid. Hier ook kon hij vinnig zijn in zijn kritiek maar nooit was hij zoo scherp of hij wist toch den noodigen eerbied te bewaren voor de persoonlijkheid van zijn tegenstrevers.

Karel Van den Oever was zoo door-en-door Vlaamsch dat hij zelf zijn rol speelde in het politiek leven - heel bescheiden weliswaar - als hij overtuigd was dat hij daardoor iets doen kon ten bate van Vlaanderen.

[pagina 502]
[p. 502]

Geheel zijn wezen was goedheid, edelheid, liefde en trouw!

Daarom was hij dan ook zoo'n uitstekende vriend die aangenaam kon vertellen, die blij kon glimlachen in zijn fijnen baard, die met schitterende oogen u kon bezien, terwijl hij discusseerde over letterkunde of kunst of Vlaamschen strijd, die de waarheid vlak in 't gelaat durfde zeggen. Hij vleide niet, maar zijn vrienden wisten dat ze op hem steunen mochten!

En nu dat wij hem onzen afscheidsgroet hebben gebracht kunnen wij anders niet dan voor hem doen wat hij heel zeker van zijn vrienden verlangde: bidden opdat zijn glanzende ziel in hooge heerlijkheid moge leven!

Alb. Pil.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Albrecht Pil

  • August van Cauwelaert

  • Jozef Simons

  • Magda Peeters

  • Willem Gijssels

  • Felix Timmermans

  • over Karel van den Oever