Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
West-Vlaanderen. Jaargang 11 (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van West-Vlaanderen. Jaargang 11
Afbeelding van West-Vlaanderen. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van West-Vlaanderen. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (33.50 MB)

Scans (137.50 MB)

ebook (38.34 MB)

XML (1.74 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/kunstgeschiedenis
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

West-Vlaanderen. Jaargang 11

(1962)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 174]
[p. 174]

Kunstenaars over hun sociale roeping

Lof van de sociale roman

Ter gelegenheid van een interview wordt een auteur regelmatig gevraagd of een schrijver een sociale verantwoordelijkheid heeft. We hebben steeds in positieve zin geantwoord omdat we overtuigd zijn dat de kunstenaar de sociale individualist bij uitstek is en moet zijn, die, door de behoefte gedreven zijn werk aan de gemeenschap mede te delen, bewijst met haar te zijn verbonden. Wie slechts voor zijn eigen vermaak schrijft doet beter zijn manuscript in zijn lade te laten rusten. Te vaak nochtans wordt eerder met minachting gesproken over de sociaal-gerichte auteurs omdat ze een te volks stramien ontwikkelen. Wie schrijft doet dit uit innerlijke noodzaak, om zich te bevrijden van dat wat hem zo diep beroert en beangstigt. Ieder auteur wil gelezen worden al dringt zijn literatuur niet steeds door tot de breedste lagen van het publiek omdat hij dit niet wil of omdat het publiek zelf tegenover het werk afkerig staat. Men besluite er niet uit dat wij een oplagecijfer als een juiste waardebepaling zouden beschouwen maar wie het leven zelf het volledigst tot literatuur kan scheppen maakt het meest kans blijvend te worden gelezen.

We staan vijandig tegenover alles wat naar de tendensroman georiënteerd is omdat moraliseren niet de taak van een romancier is. Een sociaal gegeven mag op zichzelf niet een doel zijn maar kan de ongewilde inspiratiebron zijn van de auteur, die zich goed bewust is, dat een roman schrijven in de eerste plaats betekent een kunstwerk scheppen. Toch maken inhoud en vorm één geheel uit en onder de vorm verstaan wij niet alleen de stilistiek maar ook de constructie, de levenswaarachtigheid en verstaanbaarheid van een werk. Wanneer een auteur een sociaal gegeven ontwikkelt volstaat dit soms om hem te veroordelen en toch mag een schrijver zich engageren, mag hij het recht verdedigen van de eenvoudigen, die gebukt gaan onder het onrecht van de machtswellustigen en moet dit niet als een syndicalistische publicatie worden afgewezen. Is Streuvels niet een onzer grootste auteurs van het proletariaat en verschenen, in Rusland alleen, niet minder dan één miljoen exemplaren van zijn Vlaschaard?

Men wordt geen sociaal auteur, men is dit als voorbestemd door de omstandigheden zelf, door de opgedane ervaringen, de persoonlijke visie, de ontvankelijkheid tegenover de noden van de verdrukten, wier partij men kiest, door het zich volledig uitleven in een wereld, die men tot de zijne heeft gemaakt. Soms is een sociaal auteur naar zijn onderwerp gedreven omdat het onderwerp zelf van zijn boeken hem uitkiest.

Toch beperkt de sociale roman zich niet tot wat we durven heten proletariërsproblematiek, dit zou te begrensd en te onvolledig zijn. Zij wier inspiratie wortelt in de voedingsbodem van ons volk zelf, begrijpen hun ware roeping en hebben ook voor de schitterendste uitstraling van onze letterkunde in binnen- en buitenland gezorgd. De erkenning door het buitenland van bij ons minder hoog gekwoteerde schrijvers is daarvan het onweerlegbaar bewijs. Sociaal is hij, die zichzelf blijft, trouw aan eigen aard en wezen. Het aan de wereld ontstegen mysticisme van Hadewijch alover de Breugheliaanse uitbundigheid in Pallieter van Felix Timmermans of de bodemverbondenheid van Streuvels Vlaschaard en het onverwoestbaar vitalisme van Walschaps Houtekiet zijn de eeuwige constanten van deze Vlaamse eigenheid.

Zó opgevat is de sociale roman het meest gelezen omdat de romancier het dichtst het leven van zijn volk, waartoe hij behoort, benadert. De tijd is voorbij dat de waarde van een boek kon herleid worden tot vruchtbare stijloefeningen of een onverstaanbaar geëxperimenteer. Sociaal in werk en levenshouding, luidt de opdracht voor hem. Wie nu nog denkt zich te kunnen verlustigen in een steriel individualisme, zondert zich van zijn volk af. Hij zal zich zelf veroordelen en meteen ook zijn werk.

 

FRED GERMONPREZ

Van komponist en luisteraar

Er bestaan, in de muziek en in de muziekwereld, talrijke problemen. Gestelde problemen zijn kwasi altijd van technische aard in onze klankenkunst, en nochtans... Inderdaad, er wordt geredetwist over Schönberg en dodecafonisme, over pluritonaliteit, en andere voorof-tegen moderne klankuitingen. Bijna immer wordt vergeten dat nieuwe werkmetodes louter gevolg zijn van tijdsevolutie. Hier komt gewoonlijk een eerste tweespalt tussen toondichter en luisteraar.

De toondichter neemt uit zijn technisch bezit wat nodig is tot konstruktie van een werk, dus eigentijdse middelen. Hij moet ze beheersen, hij zal zijn keuze zo richten dat zijn estetisch bedoelen ideëel kan benaderd of bereikt worden. Hij veroordeelt geen werkmethode, noch huidige noch andere. Voor hem is wat is; wat hij als klankmaterie gebruikt is werkmiddel, geen doel. De

[pagina 175]
[p. 175]

keuze zal zijn persoonlijkheid belichten en in reliëf brengen. Wàt hij zegt is een ander probleem - maar aanstonds meer daarover.

Eerst even overschakelen naar de luisteraar. Uiteraard is het voor deze altijd moeilijk het technisch nieuwe te doorstaan. Hij neemt zeer geredelijk aan wat geweest is, moeilijk, of niet zo vlug althans, wat is. Het zuiver aktuele kan hem verbijsteren. Na verbijsteren komt verovering, of langzaam begrijpen, of halsstarrig weigeren. Het is klaar dat het esthetisch aanvaarden aan de muziekluisteraar niet opgelegd wordt. Ook hij reageert met zijn eigen persoonlijkheid. Wel zal een opleiding in het klank-aanvoelen de luisteraar zeker vooruit helpen. Geen enkele stijlperiode is muzikaal-technisch te verwerpen of te verkiezen. Ze volgen elkaar op in een logische evolutie die we ononderbroken historisch kunnen vaststellen, en waarvan we de toekomst niet kunnen voorspellen.

Dit eerste probleem, uit de gezichtshoek van de komponist en muziekluisteraar belicht, handelde alleen over de door de tijd heen vooruitwentelende techniek. Komt dan het andere probleem.

De muziek is bovenal een van de schoonste uitingen van de mens zelf, zijn verstandsvermogen, zijn waardig mens-zijn, de onzichtbare inhoud die van hem het wezen maakt verheven boven alle levend wezen, weerglans van het Al. Benevens de beheersing van vakmanschap, bezit de muziek de weerspiegeling van het eigen-zijn, de persoonlijke inhoud van de mens-komponist. Hij heeft de bedrevenheid tot komponeren ontwikkeld, maar daarnevens draagt hij in zich de drang tot het zich uiten in klanken. Deze drang vindt haar oorsprong in de gave. En die gave komt uit de Oerbron. Het vermogen om zich te uiten zal aldus moeten gedragen worden niet door de komponist alleen, maar ook - vooral zelfs - door de mens met hoger streven, met de kracht van het zoekende groeien. Het is de weerschijn van innerlijkheid, zijn naar omhoog kijken, zijn betrachting, zijn ideaal. Geen enkel schrijvend musicus kan verbergen wat hij in zich draagt als mens. Op het ogenblik dat de klanken loskomen uit de materie van partituur en instrumenten of stemmen, voelt hij zijn eigen ik in de ruimte, voelt hij de betrachting van zijn geest, zijn mens-zijn: goed of slecht, onbenullig of hoogzoekend, vals of eerlijk, negatief of positief.

Zo staat de komponist-mens voor zijn toehoorder: als naakte geest. Hij kan omhoog tillen, hij kan banaal zijn, of helemaal aan lager wal geraakt. Dit zal het niveau zijn van zijn werk, en de meest schitterende vormgeving noch enig ander technisch-muzikaal element zal hier verdoezelen. Wanneer de toondichter zijn muziektaal als vertolkster naar hoger streven uitwerkt, dan wordt zijn beroep een roeping die uitnodigt tot muzikale adel. Het wordt de subjectieve leidraad, die de toehoorder - boven het technische uit - zal voeren naar beleven van hoogreikende mededeelzaamheid.

 

HERMAN ROELSTRAETE

De sociale rol van de kunstenaar

Lange tijd heeft het individualisme de kunstenaar geïsoleerd in zijn ivoren toren. Die negatieve levenshouding van talrijke artistengeneraties is ten slotte gestrand in zelfvergoding. Jacques Perk en Willem Kloos hebben de promotie van Übermensch geformuleerd in hun sonnetten:

 
De Godheid troont... diep in mijn trots gemoed;
 
Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten,

In de Zuidnederlandse literatuur denken we aan het verbaal labyrintisme van Karel van de Woestijne, zelfs aan Richard Minne:

 
...den troost van 't eigen lied, wanneer ik neergezeten
 
des avonds op den hogen berm een wijsje speel,
 
niet voor 't heelal en de eeuwigheid,
 
maar slechts voor 't heden.

Ondertussen had Henriette Roland Holst-van der Schalk in Nederland haar liederen van opstandigheid en liefde in dienst van de bevrijding van de arbeider gepubliceerd. In Vlaanderen werden de hymnen aan de arbeid en de felle strijdlyriek van René de Clercq gezongen en gedeklameerd. Ook de toneelhervormer Dr. J.O. de Gruyter had reeds in het begin van onze eeuw zijn orthodoxe opvattingen gepubliceerd: Toneel moet volkszaak worden, zaak van de gemeenschap. We moeten weten dat we spelen voor de massa, niet voor enige intellektuelen.

Na de oorlog 1914-18 zou het Vlaamse Volkstoneel, samen met de expressionistische dichters, als tolk van de volksziel optreden.

Wies Moens, die de Vader van de nieuwe richting wordt genoemd, heeft in zijn eerste bundels een volledige programmaverklaring van de nieuwe geest afgelegd:

[pagina 176]
[p. 176]
 
De oude gewaden zijn afgelegd...
 
... Tussen geringen staan en hun ogen richten
 
naarboven,...
 
Ik wil een snoeier zijn in de wijngaard
 
een werkman bij de druivenpersen.
 
Mijn woord in de mond van stamelaars,
 
mijn hand voor die liggen langs het pad...
 
... Moeder, mijn heilige,
 
geef uw gelaat aan de man
 
naar wie ik mikkend
 
mijn roer richt!...
 
... Het Woord wordt geboodschapt:
 
handen wenken over alle grenzen,
 
broeders erkennen mekaar...

Kunst en kunstenaar staan rechtstreeks in dienst van het volk. Grote kunstenaars hebben steeds bewust of onbewust de vreugden en het verdriet, zelfs de hunkeringen en de geest van hun tijd in hun werk weerspiegeld. De hoge bloei van de epiek en de tragedie in Griekenland is hoofdzakelijk hieraan te danken. Wanneer wij belangrijke perioden van onze literaire geschiedenis nagaan ontdekken we eveneens de sterke verbondenheid van kunstenaar en volk, zoals bv. in de oude volksliederen en de Geuzenlyriek.

Intuïtie en bewustzijn worden bij een artistieke schepping soms zo innig verstrengeld, dat de kunstenaar alle opzettelijkheid omzeilt en nog slechts de levensbeweging van volk en tijd ondergaat. In dit opzicht is het gemakkelijk het kaf van het koren te onderscheiden.

Een kunstenaar echter die de méns niet toespreekt of aangrijpt, zal spoedig stranden in hermetisme en zijn werk doemen tot vergetelheid. Daartegenover is de dienstbaarheid aan politieke en sociale toestanden, de tendenz in de kunst slechts interessant, zolang de aktualiteit ervan prikkelt.

Het zuiver sociaal aspect van de kunst echter blijft voor alle tijden één van haar belangrijkste kenmerken!

De nationale eigenschappen van ons volk zullen in het Europees kompleks worden erkend in verhouding tot de affirmatie van de volksziel in de kunst.

 

ANTOON VANDER PLAETSE

Getuigenis

Wanneer wij het hebben over sociale roeping, dan kan geheel het gamma van menselijke betrachtingen die in maatschappelijke zin toepaselijk zijn, onder deze benaming gerangschikt worden. En dit is heel wat! Ik geloof niet dat het veel zin heeft de kunstenaars in functie dààrvan te situeren. Integendeel. Alhoewel het natuurlijk zijn betekenis heeft, bewust of onbewust aan een bepaalde sociale roeping gevolg te geven. Alleen heeft dit niets te maken met de intrinsieke waarde van het kunstwerk zelf.

Kunstwerken, die de tijd heeft weerhouden, zijn nooit tot ons gekomen, om wille van hun sociale betekenis, ten andere deze laatste is zeer nauw verbonden met de tijdsgeest waarin het werk ontstond en met hem gaat ze ook verloren. Dus kan ze niet zó belangrijk zijn, aangezien het eigenlijke kunstwerk zich juist hierdoor van het zogezegde onderscheidt, dat het zich boven de tijd verheft.

De enige sociale roeping die uiteindelijk betekenis heeft kan dus alleen deze zijn die de boodschap tracht uit te drukken van datgene wat niet ondergeschikt is aan een bepaalde stijl of kuituur, aan een bepaald onderwerp of tijdverschijnsel: het transcendente, de eeuwigheid, datgene wat wij geneigd zijn het religieuze te noemen, maar dan dit waarin ieder kunstwerk religieus is en mysterie. Le plus grand mystère n'est pas que nous soyons jetés au hasard entre la profusion de la matière et celle des astres; c'est que, dans cette prison nous tirions de nous-mêmes des images assez puissantes pour nier notre néant. (Malraux). Met andere woorden: het mysterie van de goddelijke fakulteit in ons, waarvan ieder kunstwerk een afstraling tracht te zijn en waardoor wij de mens uit zijn barre betrekkelijkheid kunnen lichten om hem even op dit plan te brengen waar onze individuele verschillen plaats maken voor datgene waarin wij allen dezelfde zijn naar dat éne Beeld en Gelijkenis.

Onlangs werd mij nog gevraagd waarom ik mijn werk dan minder en minder tentoonstel, terwijl ik het als een dergelijke roeping beschouw. Ik geloof dat het juist daarom is. De habituele geest waarin een kunstenaar leeft is determinerend voor zijn werk. Ik ben tot de vaststelling gekomen dat wanneer men onder de schijnwerpers blijft staan er daar altijd iets van blijft hangen, ook in de geest en ook in de werkplaats. Wij kunnen dit niet volledig afwentelen. Het verschijnsel kunstkritiek alleen reeds (dat nog niet zo oud is), heeft zich zodanig ontwikkeld, dat het als het ware een autonome wetenschap geworden is, die voor zichzelf de behoefte van het kunstwerk schept, zodat zij aan de kunst in zekere zin een fakulteit heeft toegevoegd waaraan deze laatste zich gemakkelijk (en onmerkbaar!) gaat konditioneren.

Ik geloof niet dat het juist verloopt met de kunstenaar die door deze cirkel wordt opgezogen. Daarom tracht ik de kring verbroken te houden.

Een kunstwerk maakt men best niet voor zijn tijdgenoten. En dit is niet zo pretentieus als het klinkt. Ik meen zelfs dat het de sociale roeping van de kunstenaar inhoudt.

 

MARCEL NOTEBAERT


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Fred Germonprez

  • H. Roelstraete

  • Antoon van der Plaetse

  • Marcel Notebaert