Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 17 (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 17
Afbeelding van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 17Toon afbeelding van titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 17

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/kunstgeschiedenis
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 17

(1968)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

vakliteratuur

Het is uiteraard een lastige opgave - of beter: een onmogelijke - om over elk opstel iéts te vertellen in een recensie, te meer, daar het boek globaal niet minder dan 45 stukjes bevat. Houden wij het dus maar bij het aanstippen van enkele bijzonder belangwekkende opstellen, zoals ‘Literatuur als esthetisch genot’, ‘De moderniteit van Streuvels’, ‘Spreken met Gerard Walschap’, het stuk over Julien Green, ‘Over het dichterschap van Saint-John Perse’ en vooral dan ‘Enkele uren met Cocteau’ (Welk is dat mysterie? Een onheil dat verweven is met het leven van elke mens, een ongeneeslijke kwaal, een onafscheidbare zieke vriend, die ons vergezelt op elke wandeling (...) Onder elk blad waarop de dichter schrijft wonen rupsen).

Van Itterbeek bezorgde ons met ‘Actuelen’ a.h.w. een bundel zoeklichten, gericht op ‘actuele’ persoonlijkheden uit de wereld van de literatuur; vanuit Van Itterbeeks hoek belicht, verkrijgen zij een heel aparte glans - soms een gloed - die ons verrast doet opkijken en ons op zoek doet gaan naar een of ander werk, dat, bijnà vergeten, ergens in een hoek van onze boekenkast zit.

 

A. Janssens de Bisthoven: Over Musea en Kulturele Centra, De kulturele infrastruktuur in West-Vlaanderen en te Brugge, 36 pag., 1968, uitgave Scherpereel, Brugge, 30 fr., p.r. nr. 924.29 t.n.v. de auteur, Sint-Jorisstraat, 12, Brugge.

 

Het probleem of de problemén van de culturele centra zijn ongetwijfeld aan de orde van de dag. Dr. A. Janssens de Bisthoven gaat in zijn brochure na hoe het ermee staat in West-Vlaanderen en Brugge in het bijzonder en zegt in zijn ‘Genesis’, dat hij een stelling zal verdedigen, die wel overeenstemt met de hogere officiële opvattingen, maar niet altijd met de plaatselijke zienswijze en toepassingen, omdat, aldus de schrijver, de zaak te Brugge a.h.w. vergiftigd is, daar deze niet zuiver op het sociaal en cultureel vlak werd gehouden. De auteur neemt beslist geen blad voor de mond en dat hij zijn zaak met gloed verdedigt, is zijn goed recht.

Het probleem is evenwel zó ingewikkeld en complex, dat 36 pagina's nauwelijks volstaan om de zaken heel even te belichten. Het ware bijzonder interessant, indien in een volgende brochure of boekdeel desnoods alle betrokken partijen aan het woord konden komen, in gemeen overleg de nodige conclusies trokken en deze dan ook, elk op zijn terrein, tot uitwerking en toepassing brachten. West-Vlaanderen en Brugge zouden er de rijpe vruchten van plukken.

[pagina 204]
[p. 204]

K.J. Geirlandt: De Musea en de Politiek der Plastische Kunsten, overdruk uit ‘Facetten van het cultureel leven in Vlaanderen’, uitg. Willemsfonds, Gent, 40 pag., 1967.

 

Zoals de titel het zelf aangeeft, behandelt de brochure van Dr. jur. Karel Geirlandt twee afzonderlijke, zeer actuele problemen: enerzijds de huidige museumcrisis in ons land, anderzijds de politiek op het stuk van de plastische kunsten. In het eerste deel schetst de auteur de actuele toestand in ons land: onze musea bezitten noch een representatieve, noch een eersterangs collectie van internationale moderne kunst; hun verzamelingen zij hoofdzakelijk nationaal of regionaal. Voeg daarbij de verouderde ‘opmaak’ van de musea, de onpraktische aankooptechniek en het gebrek aan geldmiddelen en men komt dadelijk tot wat schrijver noemt: het antimuseum. Onmiddellijk trekt Geirlandt dan op zoek naar de middelen om daaraan te verhelpen: een nieuwe aanpak van het museumprobleem. Hij zegt zeer rake dingen, die niet iederéén graag zal lezen, maar die o.i. moéten gezegd worden, wil men ooit komen tot de gewenste ver- en hernieuwing. Vanzelfsprekend wijdt de auteur een afzonderlijk hoofdstukje aan ‘de noodzaak van een museum voor moderne kunst’. Het deeltje over de politiek op het stuk van plastische kunsten, bevat enkele zeer interessante suggesties over de taak van de staat inzake een welbegrepen en doeltreffend kunstbeleid. Coördinatie, aanvullend optreden van de staat als het privé initiatief in gebreke blijft, onpartijdigheid, verantwoordelijkheid schenken aan werkelijk bevoegde personen... akkoord, akkoord... maar wàt een luxe in het land als het onze...

 

Kempenliederen, langspeelplaat, 231 fr., p.r. 42.50.43 van de Vlaamse Volkskunsbeweging, Markgravestraat, 17, Antwerpen.

 

T.g.v. de ‘Dagen van het Vlaamse Lied’ verscheen onlangs een gloednieuwe l.p. met mooie Kempenliederen. Acht gedichten van Jozef Simons werden getoonzet door A. Preud'homme, Flor Peeters, Jules Vyverman, Jos Mertens, Arthur Verhoeven, L. De Vocht en Raf Belmans. Daarbij werden dan nog 8 andere liederen opgenomen, alle uitgevoerd door het meisjeskoor van het St.-Jozefsinstituut van Kontich en het Borsbeekse koor ‘Ortolaan’, met orkest o.l.v. Gaston Nuyts.

Deze plaat zal beslist zeer welkom zijn bij de talrijke liefhebbers van liederen van eigen bodem.

 

Julien Van Remoortere

Plastische kunsten

Dr. Max Peter Maass, Das Apokalyptische in der Modernen Kunst, Endzeit oder Neuzeit, Versuch einer Deutung; Uitg. F. Bruckmann, München 1965; 284 blz., 51 illustraties.

 

Het leek ons passend in dit nummer over het symbolisme het merkwaardig boek te presenteren van de bekende kunstfilosoof uit Darmstadt, thans hoofdredacteur van een belangrijk dagblad. Het boek der openbaring is een bij uitstek symbolistisch boek en de apokalyptische idee is een der constanten van de symboliek in de kunst van alle tijden.

Dr. Maass bestudeert eerst de ontwikkeling der apocalyptische idee van 800 vóór Christus tot heden. Parallel daarmee schetst hij de behandeling van het Boek der Openbaring in de plastische kunsten doorheen de eeuwen. Wat de hedendaagse tijd betreft, bedoelt schrijver zich niet te beperken tot de bijbelse betekenis van het ‘Apokalyptische’. Hij neemt het begrip in een ruime zin: apocalyptisch gevoel draagt immers elk kunstwerk, dat hetzij de tragiek van de hedendaagse tijd inhoudt, begrepen als het einde van een tijdvak zoniet van de wereld, hetzij deze tijd als inzet opvat van een nieuwe wereld: ‘Endzeit oder Neuzeit’.

Het is in dit perspectief dat de auteur de gehele kunstontwikkeling overloopt vanaf de tijd van het idealisme en het symbolisme tot heden. Grote betekenis geeft hij in dit verband aan de profeten van de eeuwwende: James Ensor, Münch, Nolde en Alfred Kubin; het ‘vroege Menetekel’ heet hij hun optreden. Dragers van voorgevoelens en van visioenen ziet hij in het futurisme, Léger, de Chirico, Chagall, Marc, Meidner en E.L. Kirchner. Melancholie en protest vinden hun uitdrukking in het werk van Rouault, Egon Schiele, Carl Hofer, P. Picasso e.a.; het grote geloei was echter uitgegaan van de grote expressionisten: Barlach, Grosz, Dix, Beckmann, Kokoschka, Soutine. In het optreden der surrealisten ziet Dr. Maass pogingen om de demonen te bezweren. De tweede grote katastrofe heeft ook diepe weerklank gehad in de plastische kunst.

De naoorlogse tijd blijft beklemmend, angstwekkend, maar tevens draagt hij redenen tot hoop, vooral dan voor wie de dingen in een christelijk perspectief weet te plaatsen. Belangwekkend zijn de beschouwingen van de auteur over de actuele kunst o.m. in verband met de mens-God verhouding, die zeer belangrijk is, vermits onze tijd onbetwistbaar de stempel van Prometheus draagt; eveneens trof ons zijn behandeling van het menselijk gelaat in de hedendaagse kunst o.a. bij Francis Bacon, en over de zin der symbolen. Dit merkwaardig boek is dus niet in de eerste plaats esthetisch of kunstkritisch bedoeld, maar eerder kunstfilosofisch en cultuurhistorisch. Men vindt er een idee uitgewerkt, die in dit blad herhaaldelijk naar voren werd gebracht nl. de taak en functie van de kunstenaar, de moderne kunstenaar, tegenover het hedendaagse tijdsgebeuren. Een zeer diepzinnig boek, dat vooral ook nuttig kan zijn voor kunstenaars, die zich wensen te bevrijden van het onzinnig nalopen der artistieke modeverschijnselen, om aan hun kunst ware grootheid en zin te geven.

Uiterst belangwekkend is ook de chronologische tabel waarmede het boek sluit (per jaar de voornaamste historische gebeurtenissen en erbij aansluitende kunstwerken).

 

Zeugnisse der Angst in der modernen Kunst. Catalogus van de tentoonstelling der stad Darmstadt naar aanleiding van het ‘8. Darmstädter Gesprach’, samengesteld door Prof. Dr. H.-Gerhard Evers, 1963.

 

Het idee van deze tentoonstelling komt van Dr. Maass, die het voorstel deed aan de stad Darmstadt om in 1963 een internationale overzichtstentoonstelling te houden van de hedendaagse kunst rond het thema ‘Apokalyptische Kunst des 20. Jahrhundert’. Uit het gesprek van Dr. Maass met het stadsbestuur ontstond vooreerst hogervermeld boek, vervolgens een colloquium over ‘Angst und Hoffnung in unserer Zeit’, tenslotte een der meest indrukwekkende tentoonstellingen van de naoorlogse tijd.

Dr. Maass kreeg inderdaad vanwege het stadsbestuur een officiële opzoekingsopdracht om door reizen over gans Europa deze tentoonstelling voor te bereiden. Bij het initiatief werden figuren van wereldbetekenis betrokken, zoals Sandberg van Amsterdam, Haftmann van Gmund, Hofmann van Wenen, Jedlicka van Zürich, Russoli van Milaan e.a. Ook de cataloog van deze tentoonstelling is een monument van buitengewone documentaire waarde, niet alleen om de degelijke inleidingen (vnl. deze over ‘Angst en architectuur’ lijkt ons zeer origineel) maar ook om de prachtige reeks reprodukties van werken, verspreid over de ganse wereld; meer dan vijftig meesters zijn hier vertegenwoordigd, waaronder slechts één Vlaming, James Ensor, waarvoor Dr. Maass een buitengewone bewondering heeft.

Wij zijn het stadsbestuur van Darmstadt dankbaar omdat het ons toestond van deze rijke schat gebruik te maken voor de illustratie van ons artikel over het protest in de hedendaagse plastische kunst (‘Vlaanderen’, nov.-dec., 1967).

[pagina 205]
[p. 205]

Kontrasten 47/67. Schilderkunst in België. Cataloog. 1968.

 

Van 18 februari tot 12 mei ging in het Kon. Museum van Schone Kunsten van Antwerpen een grote retrospectieve tentoonstelling door over de schilderkunst in ons land sedert de oorlog.

Over de waarde van deze tentoonstelling is reeds alles gezegd geworden. Het geheel biedt een mooi beeld van wat men de ‘officiële kunst in België na 1945’ zou kunnen noemen. De voornaamste artiesten, die zich in de naoorlogse periode in de gunst van officiële en semi-officiële instanties mochten verheugen, zijn hier samengebracht. Men hoeft er zich dan ook niet over te verwonderen dat de tentoonstelling o.i. in het teken staat van het cosmopolitisme; men vindt er praktisch geen enkele baanbreker, geen enkele pionier van de kunst tussen; louter epigonen, nalopers van kunstmodes, waarvan de meeste slechts heroplevingen zijn geweest van experimenten van vóór 1940; een maniërisme zonder internationale betekenis. Of meent u van wel?

Dit alles belet niet dat de cataloog uitzonderlijk luxueus en rijk is en goed geconcipieerd. Een grote overzichtelijke studie heeft men zeer wijselijk niet vooraan geplaats; Dr. Walther Vanbeselaere heeft zich beperkt tot een zakelijke inleiding, die vooral belangrijk is door wat er niet in gezegd wordt of tussen de regels door kan gelezen worden.

Van de 265 blz. zijn er 240 gewijd aan de afzonderlijke schilders; voor elk een (meestal gesofistikeerde) foto, een biografische nota, een voorstelling (ook meestal gesofistikeerd en dikwijls geschreven door elks criticus-manager) en één of meerdere reprodukties van werk. Dat alles in een verzorgde layout van L. Wuyts en P. Ibou. Voor de organisatoren niets dan lof, verdiende lof o.m. voor Dr. Vanbeselaere, Mevr. Gepts en dhr. Buyck.

 

P. Debrabandere, Geschiedenis van de beeldhouwkunst te Kortrijk. Verhandelingen uitgegeven door Leiegouw III, Kortrijk, 1968. (Uitg. met de steun van de Bank van Roeselare en West-Vlaanderen).

 

De Kortrijkse kunsthistoricus P. Debrabandere heeft reeds een ‘Geschiedenis van de schilderkunst te Kortrijk’ op zijn actief, die tenzeerste gewaardeerd wordt. Dit zal ook het geval zijn voor zijn nieuw werk, dat een schat van gegevens bevat over de beeldhouwkunst te Kortrijk in het verleden (200 blz., meer dan 60 illustraties).

Degelijke bronnenstudie ligt aan de basis van dit werk; het betrof een grotendeels nog onbekend terrein, zodat tal van merkwaardige ontdekkingen door de auteur konden gedaan worden. Zoals hij echter zelf vaststelt - en dat is een merkwaardige blijk van afwezigheid van alle chauvinisme - is Kortrijks beeldhouwkundig verleden niet zo heel belangrijk. Een grote figuur waarvoor men tot het einde van de negentiende eeuw dient te wachten: Godfried Devreese, die niet alleen roem verwierf als ontwerper van tal van standbeelden in een tijd, toen men het erg op de monumenten had gezien, maar die ongetwijfeld de grootste graveur van penningen en medaillons is geweest van ons land. Toch zijn er links en rechts enkele pareltjes van beeldhouwkunst te Kortrijk te vinden, die dateren van soms vele eeuwen terug en waarover de auteur gewetensvol alle naspeurbare gegevens heeft samengebracht. Een verdienstelijke bijdrage tot de kennis van ons kunstpatrimonium.

 

Catalogen uitgegeven door de Prov. Cultuurdienst van Limburg, Dr. Willemsstraat, Hasselt.

 

De provinciale Cultuurdienst van Limburg zet onverpoosd zijn tentoonstellingenreeks voort onder de leiding van dhr. Albert Dusar. Telkens verschijnt een mooie cataloog, die in brede kringen belangstelling verdient. De Retrospectieve Alfred Ost ging door in het Prov. Begijnhof te Hasselt van 10 februari tot 3 maart. Frans Mertens schreef voor de cataloog een biografie en een voorstelling van elk der tien groepen werken van Ost; de tentoonstelling was immers niet chronologisch, maar rangschikte de werken naar de tien themata, die Osts werk domineren: stedenschoon, landelijk leven, sociale thematiek, visionaire verbeelding, lyrisme, zelfuitbeelding, de vrouw, oproepen, religieuze thematiek, brute krachten.

Zeker is Ost een verheven en edel mens geweest, wat in zijn kunst sterk tot uiting komt, ook al mist dit werk soms wel afwerking en zelfbeheersing: de tekst van Frans Mertens heeft dezelfde hoedanigheden en misschien ook wel gebreken. In elk geval, Alfred Ost is een figuur die ten onrechte in de achtergrond gelaten werd, o.m. omdat hij precies alles miste wat voor erkenning door de officiële instanties nuttig is. Hij stond als een zelfstandig mens, vrij van gedachte, vrij van de actuele kunststromingen, vrij van alle kunstintriges en kapelletjes. Op dit punt is hij groot en overtreft tal van artiesten met ruimere bekendheid, die hun roem wisten te vestigen op kruiperigheid en onzelfstandigheid.

Wij vernemen dat Alfred Ost, dank zij de medewerking van het Ministerie van Cultuur, Dienst Volksopleiding, en van de Vlaamse Klub Kust, deze zomer ook te Oostende zal geëxposeerd worden. Dat maakt ons gelukkig.

 

De Retrospectieve Albert van Dyck (Prov. Begijnhof, 10 maart - 8 april). Het wekt verwondering dat een zo stil en eenzaam schilder, die reeds in 1951 in zijn veertigste jaar overleden is, een zo diep spoor heeft nagelaten in onze Vlaamse schilderkunst, vooral dan bij degenen, die nogal sceptisch stonden tegenover alle karpelsprongen, die in de naoorlogse tijd door tal van kunstenaars gemaakt werden. Albert van Dyck behoort tot een type van kunstenaars, dat, evenals Ost of Wolvens - en in mindere mate Rik Slabbinck - de moed heeft zichzelf te blijven, en toch, wegens de onloochenbaarheid van hun eerlijk kunstenaarsschap en van hun talent, eerbied weet af te dwingen.

Het is dus niet alleen uit sympathie voor het Kempens karakter van zijn werk, dat de prov. Limburg hem in evidentie heeft willen stellen. En men kan niet anders dan erkennen: Van Dyck doet het nog; wat niet kan gezegd worden van tal van schilders die hem reeds bij zijn leven als achterlijk beschouwden.

De cataloog is deels rijkelijk als presentatie, deels nogal primitief; maar dat tweede deel is niet het minst belangwekkend op documentair gebied.

Dr. Albert Smeets

 

Gerard Walschap: De Kunstenaar en zijn Volk, 54 pag., nr. 6 van de Horizonreeks van het Davidsfonds, Leuven, ingenaaid, ledenprijs: 30 fr., handelsprijs: 48 fr., 1967.

 

De auteur heeft dit werkje bedoeld als een ‘hulde aan Ernest Claes’. En het is lectuur geworden, die het hart verwarmt. Walschap werd in het najaar 1965 door het Davidsfonds aangezocht om de feestrede te houden bij de Claes-huldiging in het Congressenpaleis te Brussel. ‘Ik heb het gedaan,’ schrijft hij, ‘niet uit wederdienst, maar uit waardering en genegenheid voor hemzelf en zijn werk.’ Hij heeft daarbij zijn oude vriend Claes niet omwalmd met wierook, maar ‘gedachten uitgesproken, die ons beiden dierbaar zijn, die in deze dagen wel eens opnieuw mogen worden onder woorden gebracht en die fundamenteel rechtvaardigen wat hij is en wat hij heeft geschreven’.

Die gedachten - die als onderwerp voornamelijk de kunst en de verbondenheid van de kunstenaar met zijn roeping en zijn volk hebben - werden neergeschreven op een wijze, zoals Walschap alleen dat kan: spits, raak, diep menselijk; zij getuigen van een enorme eruditie en van een groot inzicht in de artistieke problemen. Zij staan aan de

[pagina 206]
[p. 206]

antipode van wat sommige nieuwlichters menen aan de openbaarheid te moeten prijsgeven.

‘Als hij (de kunstenaar) het volk involgt en achternaloopt,’ schrijft Walschap ergens, ‘is hij verloren, maar nog veel zekerder is hij verloren als hij het loslaat. Hij moet het voorgaan, hij mag het kastijden, maar als hij het contact ermee verliest, verdort hij in hoogmoed en filisterij.’

Alleen al die éne zin maakt het boekje het lezen en het overwegen overwaard - en het bevat veel van die zinnen.

 

Prof. Dr. José Aerts: Stijn Streuvels tussen historiciteit en mythe, 7 pag., uitgave van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent.

 

Op 12 juli werd in het kasteel Beauvoorde te Wulveringem een openbare vergadering gehouden van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Bij die gelegenheid sprak Prof. Dr. J. Aerts een merkwaardige rede uit, n.a.v. het feit dat Streuvels zestig jaar lid is van de Academie. Deze spreekbeurt werd gedrukt en onder vorm van een kleine brochure uitgegeven, onder de titel ‘Streuvels tussen historiciteit en mythe’.

Behoudens de aanzet en het slot - ouderwetse tierlantijntjes en uitdrukkingen als ‘Hooggeschatte Streuvels’, en wij vragen ons hierbij af of de Achtbare Academie het niet gepast zou achten daarin een beetje meer eigentijds te worden? - is de rede een uiterst lezenswaardig stuk kritiek. Prof. Dr. Aerts wil betogen ‘dat in het werk van Streuvels voor onze eigentijdse ogen twee werelden zich van elkaar aan het afscheiden zijn: de wereld van de historiciteit - met haar eigen taal en stijl, stof en inkleding - en de wereld van de mythe, die er geleidelijk sterker uit opdaagt en waarin wij de oergegevens van onze menselijke existentie terug ontdekken in hun wezenlijke samenhang en hun menselijk-onoplosbare zin’.

De brochure wordt verlucht met een mooie Streuvelsfoto van Gianni Tortoli.

 

Schatten van de Universiteitsbibliotheek, 56 pag. plus 10 pag. ill., waaronder verscheidene in kleur, uitg. Rijksuniversiteit te Gent, Centrale Bibliotheek, 1967.

 

K.G. van Acker zegt in zijn toelichting, dat deze uitgave slechts een greep brengt uit het vele, dat in de Gentse Universiteitsbibliotheek bewaard wordt, bedoeld om de rijkdom en de verscheidenheid van haar bezit aan te tonen, en dat het nuttig zou zijn in de toekomst nog meer merkwaardige bezittingen aan het publiek kenbaar te maken. Hiermee kunnen wij volledig akkoord gaan. De uitgave is gedrukt op prachtig papier en werd opgevat in catalogusvorm: nummer en titel van elk stuk, datering, materiële beschrijving, oorsprong en wederwaardigheden. Er zijn vier grote onderverdelingen: handschriften, wiegedrukken, boekbanden en boeken gedrukt na 1500.

Wij kunnen de samenstellers en uitgevers hartelijk gelukwensen met dit initiatief: ook dàt is cultuurwerk!

j.v.r.

Kunst in beeld

Een reeks die bijzonder warm mag aanbevolen worden aan kunstliefhebbers die houden van prachtige boeken en minder gesteld zijn op diepgaande, wetenschappelijke uitleg, is de reeks Kunst in beeld, waardoor de uitgeverij Elsevier, Amsterdam-Brussel andermaal de aandacht op zich vestigt. Deze kijk-reeks zal verschijnen in 18 delen en zal handelen over Europa in de oertijd, Kreta en Hellas, Athene en Rome, Het Oude Egypte, Het Byzantijnse Rijk, De Opkomst van het Avondland, De Hoge Middeleeuwen, De Late Middeleeuwen, De Renaissance, Barok en Rococco, De Negentiende Eeuw, De Volken van het Oude Oosten, Het Indische Cultuurgebied, Het Verre Oosten, Het Oude Amerika, De Wereld van de Islam, Afrika en Oceanië. Elk deel beslaat 264 blz., bevat een korte maar essentiële inleidende tekst, verder een 300-tal illustraties waarvan er meer dan 150 in kleurendruk zijn, tenslotte overzichtskaarten en tijdstafels betreffende het behandelde gebied. Wie zich deze reeks aanschaft heeft bijgevolg benevens een soort kunstgalerij, een bijzonder boeiend compendium. Na ‘Kunst der Wereld’ (14 dln), ‘Kunst van Europa’ (18 dln), die sterk wetenschappelijk zijn, hoewel eveneens rijkelijk geïllustreerd, na ‘Kunst aller Tijden’ (2 dln) dat een bijzonder bruikbaar naslagwerk mag genoemd worden, dat voor iedere kunstliefhebber uitstekende diensten kan bewijzen vanwege het overvloedige materiaal en de syntetische overzichtelijkheid, is de reeks ‘Kunst in Beeld’ een ware kijk-reeks geworden, waardoor iedere kunstliefhebber zal worden aangetrokken en die hij herhaaldelijk zal ter hand nemen.

De zopas verschenen drie delen geven een voorsmaak van wat de reeks in haar geheel zal worden. Allereerst is er het gratiswerk: De Kunst in de loop der eeuwen door Hans H. Hoffstädter. Een wandeling doorheen de kunst van alle tijden en volkeren a.d.h. van enkele kenmerkende meesterwerken. Een summiere inleiding waarin de eminente schrijver zijn werkwijze toelicht en bij ieder werk een indringende begeleidende tekst. Vervolgens is er het deel Het Oude Amerika door Ferdinand Anton en Frederick J. Dockstader. De herontdekking van de Indianenkunst is pas gebeurd bij de aanvang van de twintigste eeuw o.a. dank zij kunstenaars als Picasso, Klee, Moore, Lipchitz e.a. Door de waardering van de Westerse kunstenaars voor het Oude Amerika, is nu pas ernstig werk gemaakt met opgravingen en onderzoekingen. De inleider betoogt, en het illustratiemateriaal bewijst het, dat de Oud-Amerikaanse kunsten evenveel van elkaar afwijkende aspekten vertonen als de talen zelf van de onderscheiden volksgroepen. Dit zowel wat de vorm als de techniek betreft. De kunstenaar was een dienaar van de gemeenschap. Hij werkte anoniem en zijn produkten waren bestemd voor de eredienst. De kunstenaars zaten allen beklemd in ‘de dwangbuis van een religie’ waardoor hun wereld volkomen verschilde van die van de hedendaagse mens. De gereproduceerde werken zijn nagenoeg alle, benevens gruwelijk - vandaar hun aantrekkingskracht op het opkomend ekspressionisme - net als de meeste Indianengodsdiensten, ook monumentaal. Dit laatste schrijft de auteur toe aan het feit dat de prestaties van de kunstenaar ingegeven werden door de uitdaging van de natuur. De kunsten in Mexico, Panama, Columbia en Peru worden vervolgens a.d.h. van reprodukties besproken.

Tenslotte handelt de bekende F.J. Dockstader over de kunst van de Indiaanse stammen, kunst die dan weer door middel van illustratiemateriaal wordt voorgesteld. Het geheel is een bijzonder boeiend kijkboek, dat op overtuigende wijze de eigenheid en waarde van de Oud-Amerikaanse kunst aantoont.

Hetzelfde mag gezegd worden van het volgende deel De late Middeleeuwen door Hans H. Hoffstädter. Hij bakent zijn terrein als volgt af: ‘Gezien in het kader van de maatschappelijke samenleving stelt men het begin (van de late middeleeuwen) op de intrede van de burgerij in de culturele ontwikkeling. Als eindpunt ervan beschouwt men het herleven van de persoonlijke zelfbewustheid en de nieuwe kijk op de wereld van de renaissance.’ Tijdens deze periode namen alle standen deel aan de ontwikkeling van de beschaving waardoor er een beeld van grote veelzijdigheid ontstond. Het boek heeft vnl. de nadruk gelegd op de hoogtepunten van de kunst in een periode die ruim drie eeuwen omsluit. Er is allereerst de bouwkunst, de gotiek uiteraard die vnl. tot uiting komt in de gotische katedraal. Dit bouwwerk was volgens die tijd ‘een weergave van de hemel en niet alleen een symbool ervan. Het heeft trouwens een soort “zwevend karakter” o.a. door het in elkaar overvloeien van de tegengesteld werkende, dalende en opstijgende krachtlijnen, waarin het hele

[pagina 207]
[p. 207]

bouwsel zich schijnt samen te trekken. De beeldhouwkunst in deze periode wilde de heilige dingen stoffelijk voorstellen en breidde het aantal voorwerpen in de beeldhouwkunst aanzienlijk uit. Door de toename van het persoonlijk gebed ontstonden meer en meer afzonderlijke beelden. Tevens kwamen verplaatsbare altaren met beweegbare zijluiken in zwang, waardoor de uitbeelding kon worden gevarieerd en aan de gelegenheid aangepast. Het altaar was a.h.w. de kerk in het klein: architektuur in de samenstelling van het geheel en in de vormgeving, beeldhouwkunst in het snijwerk en op de randen, schilderkunst op de beweegbare en afneembare luiken en op de predella (voetstuk). Omstreeks het midden van de 14e eeuw maakte Peter Parler, wat voor hem ook de grote meester van Naumberg had gedaan, beelden die eigenlijk portretten zijn. Het zijn onbetwistbare hoogtepunten in deze rijke eeuw. De afbeeldingen in dit boek bewijzen het ten overvloede. De schilderkunst tenslotte, die vroeger sterk gebonden was aan de muurschilderingen en de miniatuurkunst, werd stilaan daaruit bevrijd. Giotto plaatste als eerste zijn figuren in een kompositie. Opvallend in deze schilderkunst is hoe de schilder de dingen nauwkeurig heeft gadegeslagen, een drang naar het zakelijke waarin de Vlaamse Primitieven de onbetwiste meesters zijn. Kunsthistorisch blijkt deze periode, zoals overigens uit de overvloedige illustraties blijkt een tijd van rijke kreativiteit te zijn geweest.

 

Willy Spillebeen

 

Nieuw Vlaanderen, tweemaandelijks jongerentijdschrift, jaarabonnement: 50 fr., p.r. 40.82.60 t.n.v. ‘Nieuw Vlaanderen’, Brouwersstraat, 74, De Panne.

 

Plaatsgebrek heeft ons tot nog toe belet even het zoeklicht te richten op het - wellicht jongste? - tijdschrift van ons land, dat ‘Nieuw Vlaanderen’ heet en dat momenteel vier nummers rijk is. Dit van leven sprankelend periodiek voldoet inderdaad aan een dwingende nood, want een ruim verspreid Vlaams-Nationaal, radicaal, onafhankelijk jongerentijdschrift waren we niet rijk. In een prettige opmaak brengt het - vaak uiterst rake! - artikels over heden en verleden van de Vlaamse beweging. Vatten wij maar alles samen in één zin: wie van ‘Nieuw Vlaanderen’ niet houdt, heeft hoogdringend een verjongingskuur vandoen.

In 6 maanden tijd werden 3.223 abonnementen geboek. Om de 5.000 te bereiken, lanceert de redactie momenteel een abonnementenslag: de nrs. 4, 5 en 6 (tweede helft van de huidige jg.) kunnen verkregen worden mits betaling van 20 fr. Een goede raad: wees erbij!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken