Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 26
Toon afbeeldingen van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 26zoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (22,21 MB)

Scans (91,11 MB)

XML (2,37 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/kunstgeschiedenis
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 26

(1977)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 233]
[p. 233]

Poëtisch bericht

dertien

 
Samen lezen wij
 
de bomen
 
en het licht.
 
 
 
Ik hoor je ogen komen
 
aan het einde
 
van het blad.
 
 
 
Wij gaan
 
de dertien trappen op.
 
 
 
Schoon getal dat ik vertel
 
en zacht
 
zoals het kind
 
de moeder drinkt.
 
 
 
Ik hoor je komen
 
en de vogels
 
hebben haast geen vleugels meer.
 
Zo drijven ze geluidloos
 
door de lucht.
 
 
 
Heerlijk na de liefde
 
daalt de stilte in het gras
 
en zie ik me
 
alsof je voor het eerst
 
een spiegel was.
 
 
 
Pieter Aerts

brief

 
Je schrijft me van het water,
 
vriend,
 
en dat de stilte niet voorgoed
 
gebleven was
 
en dat de vogels doodgezongen
 
lagen in het gras.
 
 
 
Ik weet de waarheid wel,
 
mijn vriend,
 
ik heb de stilte net zo lang
 
gesproken als ik kon
 
en water is nog meer,
 
mijn vriend,
 
want rond de vissen
 
zwemmen fluisteringen aan.
 
 
 
En heerlijk kan het zijn
 
wanneer ik zeg:
 
haar borsten proeven naar het kind
 
 
 
en als ze weer de appel wordt
 
die uit de boomgaard rolt.
 
 
 
Ik geef mijn vingers als bewijs.
 
Meer is niet nodig
 
om ontroerd te zijn.
 
 
 
Pieter Aerts

ander groen

 
Sinds juni wonen bomen
 
in ons huis.
 
 
 
Sinds juli slapen vogels
 
naast ons hoofd
 
 
 
Zichtbaar door je vingers
 
tot september
 
blijft het bloedspoor
 
van de zon.
 
 
 
Je schuilt in de roep
 
van de regen,
 
 
 
je maakt je opschik
 
in de stilte van het hout.
 
 
 
Je bent een luisterroos,
 
een plooibaar geschenk,
 
 
 
je bent een woord
 
van ander groen.
 
 
 
Pieter Aerts

wat zilver was wordt zwart

 
Wat zilver was wordt zwart.
 
Het zand stuift op
 
in wervelende zuilen,
 
de kindervlaggen drijven
 
als felgekleurde meeuwen
 
op de golven,
 
de droomkastelen storten in elkaar
 
als plots de bliksem uit de wolken scheurt
 
en als een spookschip
 
door het krakend water snijdt.
 
 
 
Dan stort de regen neer als lood.
 
 
 
Gij sluit de luiken dicht.
 
O blinde moedertroost
 
voor die brandvlam
 
op mijn gezicht.
 
 
 
Pieter G. Buckinx

paarse pasen

 
Er hapert niets aan de wis en waarachtigheden
 
van mijn waarheid. Mijn woorden dreunen niet,
 
noch drummen voor een kaartje eerste rang. Ik
 
hoef mijn versvoeten niet te stampen, want in
 
elke regel zit een koppige specht verscholen.
 
Mijn poëzie ontmantelt zich gewillig, deint als
 
vanouds en herkenbaar in uw spreekklare monden.
 
 
 
Er is een woordenwikker in mijn hand gegleden.
 
Een bevende alchemist, een ziener die niet ziet
 
wat u denkt te weten. Zijn verlengde hand wikt
 
en beschikt: elk woord de nerf van een zin,
 
elke zin naar zijn betekenis aan het dolen.
 
Mijn poëzie is onrust barend oud, en rijmt als
 
de dagelijkse wisselval van uw berekenbare zonden
 
 
 
In het lood en zink van de avond
 
kapseist de vale bloesem van de zon.
 
Bij de blauwe televisieogen waken
 
generaties. Het trillend akrostikon
 
van een vaag-gonzend mannenkoor
 
kartelt achter een verre horizon,
 
en vrouwenkreet gaat in pijn teloor.
 
 
 
In gestigmatiseerde gewaden gehuld
 
huiveren wij. Snerpende zwaailichten,
 
een heropflakkerend geloof. Ongeduld
 
deint ongerijmd in kille gedichten.
 
Een schuldige krekel in onze stem opgesteld:
 
een murmelende minuut. Wij zwichten
 
voor een naam in bloed gespeld.
 
 
 
Joris Denoo

herfst in de stad

 
Bomen ruisen in de deuren
 
vlammend hout
 
het wonder van de rust
 
wordt hier tot leegte
 
 
 
Verbannen op een stoel
 
zit ik de verre
 
populieren te beschrijven
 
 
 
Het rapenveld de bieten
 
het verstrooide rafelige
 
stro
 
 
 
De klank van klompen op
 
het laatste stukje kalseide
 
de zinken emmer schuurt
 
tegen de stilte aan
 
 
 
De mist die méér is dan
 
een grijze hinder
 
de herfst die méér is dan
 
een dood seizoen
 
 
 
Fernand Handtpoorter
[pagina 234]
[p. 234]

ik sta als grijs

 
Soms sta ik wat alleen
 
apart of achteraan
 
ik weet niet veel
 
met klein verlies te delen
 
 
 
De schaduwkant de tronk
 
in zijn verzuurde grond
 
de prikkeldraad de rond
 
zijn bast gewonden wonde
 
 
 
Beknot en nooit
 
verwonderlijk van bloei
 
in schijn berooid en rijk
 
ondanks de snoei
 
 
 
Tilt hij een teer
 
en mistig vergezicht
 
geworteld vers
 
getakt gedicht
 
 
 
Zijn rauwe bast vol
 
barsten scheuren
 
Ik sta als grijs
 
onder de kleuren
 
 
 
Fernand Handtpoorter

buren

 
Over de geschoren haag
 
tussen twee nette tuinen
 
die twee riante bungalows
 
omringen
 
 
 
populieren net niet rijp
 
net niet geveld
 
barst van berken glad en
 
blinkend
 
 
 
reuk van vreemde blauwe en
 
in toom gehouden coniferen
 
pret van twee paar
 
kinderen
 
 
 
staan buren avondlijk
 
krekels te omlijsten
 
de mollen in de tuinen
 
minderen
 
 
 
de vleermuizen dood
 
bij gebrek aan insekten
 
het onkruid met spray
 
verwijderd
 
 
 
de chinezen opgehouden
 
aan grenzen verre
 
van hen verre van hen
 
verwijderd
 
 
 
twee doden hangen
 
over de haag als over
 
een muur tussen twee
 
woestijnen
 
 
 
twee vleermuizen grijze
 
gelooid en tegen
 
de poort van de schuur
 
gespijkerd
 
 
 
Fernand Handtpoorter

laboratorium

 
Tegen lage wanden de glazen kast,
 
ruimte voor kan, pipet en bokaal,
 
steen en porcelein waar men spoelt en wast
 
en de rekken uit gepoetst metaal.
 
 
 
De brede tafel waar men ontleedt
 
gistende sappen uit troebel vocht:
 
ach! 't lijf is schraal, een waardeloos kleed
 
in 't paradijs voor een appel verkocht.
 
 
 
In felle lichtvonk glimt de mikroskoop
 
en 't oog van de laborant
 
neemt 't virus op. Ja! de verrader sloop
 
diep door de bossen en stak de hut in brand.
 
 
 
Gij wordt genummerd. Tussen een groen kaft
 
liggen dokumenten en dossier
 
over hart, maag en darm, en niet ongestraft
 
de atrofie van een bepaalde klier.
 
 
 
Meester, de kamer ruikt zuur en muf,
 
zet ramen in voor kiemvrije lucht die
 
binnenwaait eer ik totaal versuf
 
onder uw analyses en uw alchemie.
 
 
 
Gery Helderenberg

kapel

 
Op de heilige linie bouwt gij de kapel,
 
't koorvenster waarover de dag opgaat:
 
geen blinde als ik de kleuren tel
 
of oostwaarts keert hij 't gelaat.
 
 
 
Er belandt geen mens in 't ziekenhuis
 
of hij bekent het sakraal gebaar.
 
Metsel de absis niet lijk de zwarte kluis,
 
spreid een vlammenwaaier rond 't altaar.
 
 
 
Beveel de glazenier oranjerood,
 
goudgeel lijk van Goghs zonnebloem in de nacht
 
als ik de profundis hoor uit de bittere dood
 
en tegen de hoop 't mirakel verwacht.
 
 
 
De Tafel gerezen op de verhevenheid,
 
trappen langswaar men Golgotha bereikt,
 
Maria in zandsteen glimlacht als gij schreit
 
en de kruisval omdat gij ook driemaal bezwijkt.
 
 
 
Schets een torentje over dit bouwkomplex
 
verzuim niet in 't huis vol transparante waan
 
tegen de fratsen van de kwade heks
 
't biechthokje voor de kapelaan.
 
 
 
Gery Helderenberg

(Uit ‘Ontwerp voor een ziekenhuis, 1958)

plattegrond

 
Teken de plattegrond op een wijdopen plek,
 
sparrebossen leggen errond een groene krans,
 
soms hangt er een donker wolkendek,
 
soms staat de berm in brandende glans.
 
 
 
Er glooit een heuvel, er vloeit een beek.
 
Bereken de helling waar gij de stoep aanbouwt
 
want hier schopt de voet en 't oog wordt week
 
dat dit plein overschouwt.
 
 
 
Trek een cirkel over dit klein heelal
 
waarin de sterveling zich gevangen weet,
 
waaruit wie of wat hem bevrijden zal
 
als hij 's nachts de afstanden meet.
 
 
 
In dit landschap tussen wieg en graf
 
spant de bouwheer de gulden middaglijn.
 
Wie hier komt gaat trap op, trap af,
 
elke hoek breekt om met kwetsende pijn.
 
 
 
De compositie ligt, vast mozaiek,
 
vlak naast vlak snijdt gij de grond.
 
Met chinese inkt, zonder symboliek
 
sluit gij tegen de dood een geheim verbond.
 
 
 
Gery Helderenberg

wachtkamer

 
Vergeet niet het vervelendst uur
 
voor de definitieve proef.
 
Men dwaalt in verdroomde lektuur,
 
onrustig, getergd, mateloos droef.
 
 
 
Een gouden wolk wentelt rond de zon.
 
Een rem knarst. Een toegeklapte deur.
 
Aan deze ruimte ligt mijn horizon
 
afgesloten, zonder lijn, zonder kleur.
 
 
 
Men zegt niets. Elk wacht. Laat de muur
 
niet bloot lijk een hopeloos vlak.
 
Hang een landschap op, een oude gravuur
 
en achter 't venster een wiegende tak.
 
 
 
Men wacht altijd. Ieder leeft in de wacht.
 
Men telt voorop kalender en seizoen,
 
avond en dageraad, de slag te middernacht,
 
en wat na de laatste zoen?
 
 
 
In de woonkamer val ik overstuur.
 
Een meisje gilt: naar huis! naar huis!
 
De klok tikt voort, een uur, nog een uur:
 
wij zitten vast aan de koude plavuis.
 
 
 
Gery Helderenberg
[pagina 235]
[p. 235]

haikoe

 
416
 
Een gewone mus.
 
Toch zit je er een hele
 
Tijd naar te kijken.
 
 
 
453
 
De witte tuinbank
 
Staat wat vereenzaamd in de
 
Kille ochtendmist.
 
 
 
481
 
Uit de grijze lucht
 
Ruist de regen in het gras;
 
En de merel zingt.
 
 
 
633
 
De winter vergat
 
In mijn tuin wat sneeuwvlokken.
 
't Werden sneeuwklokjes.
 
 
 
698
 
Na de regenvlaag:
 
Aan de dikke peer bengelt
 
Een klare druppel.

senrioe

 
429
 
De oude dame
 
Wordt lelijker nu zij een
 
Sigaret opsteekt.
 
 
 
435
 
Mijn kiespijn, mijn angst,
 
Mijn geld: alles laat ik bij
 
Mijn tandarts achter.
 
 
 
506
 
Heerlijk als je een
 
Taalfout vindt in een brief van
 
Een taalgeleerde.
 
 
 
544
 
Door de open deur
 
Van de ochtend ruik ik nieuw
 
Leven: koffiegeur
 
 
 
647
 
Hoe zit het ook weer
 
Met dat verhaal over een
 
Ei en een zaadcel?
 
 
 
Bart Mesotten
 
uit ‘Dag, Pauwoog’ (Colibrant-uitgaven; in druk)

als een goudvis...

 
Als een goudvis
 
in zijn pronkbokaal,
 
zo zwem ik door het leven.
 
Net onder het oppervlak
 
verroer ik nauwelijks
 
mijn vinnen.
 
Ik hap naar lucht
 
en houd angstvallig
 
doorheen het bolle glas
 
de vervormde gezichten
 
van de anderen
 
in het oog.
 
Af en toe vorm ik een bel,
 
maar niet te groot;
 
voor en na waag ik het
 
een golfje te slaan,
 
maar niet te wild...
 
 
 
Zolang ik voorzichtig
 
onderwater blijf,
 
roeren de tronies
 
achter het glas
 
zich niet.
 
 
 
Roger Vanbrabant
 
Sporenloos het rijdt en toomloos
 
en wijdbeens, inwendig gevleugeld
 
mijn woord -
 
 
 
Dwars
 
door het veld van weleer
 
Recht
 
naar het morgenbosgeboomte
 
 
 
op het witte paardje Today
 
 
 
Met z'n vingers
 
rijdend het vlecht zich
 
een hangmat
 
Of het doet met z'n armen
 
een kruisgebed
 
Zijn handen? Zijn handen
 
zij verrichten
 
(het een en ander, niet veel)
 
 
 
Op het witte paardje Today
 
- en wolken lopen mee
 
er vliegen vogels overal over
 
water stroomt naar zee -
 
 
 
het zal
 
 
 
met afgemeten, gestelde vokalen
 
en konsonanten die stuiven uit
 
ach, ruitergeluk
 
in grenzenschendend ‘olé!’
 
 
 
de dodensprong moeten halen
 
 
 
spoorloos weg, en tomeloos
 
van Today
 
 
 
Roger Verkarre

sterven

 
Der Tod, das ist die kühle Nacht. (H. Heine)
 
 
 
Gevallen over de kale rand van de draaischijf,
 
denken: de koele arm van het kansspel
 
ging niet langer aan mij voorbij.
 
Naar het kansloze bestaan
 
gedragen door nog warme handen;
 
ademnood ademen op het glazen strand,
 
met in je diepste cel
 
de herinnering aan het warme ingewand
 
van de vis die je uitspoog.
 
Traag de uren meten aan je eigen verrotting
 
en vragen stellen, vragen:
 
wat de draaischijf,
 
wat de arm,
 
de warme buik,
 
het glazen strand?
 
 
 
Doch in de warmte van handen die droegen
 
smelten vragen tot weten:
 
diep in het kille glas
 
gloeien bloemen,
 
een nieuwe adem.
 
 
 
Joost Vanbrussel

oorlog

 
De zanger kwetst zich aan zijn eigen lied:
 
wie schrijft muziek op lijnen van de dood,
 
op prikkeldraad,
 
lijnen legers, lijnen lopen,
 
lijnen laarzen die eigen hart vertrappen?
 
 
 
Vissen uit het water, vogels in het water,
 
de wereld omgekeerd:
 
jezelf ondenkbaar denken
 
in dit doodwerkelijke leven.
 
Levensdrang in je diepste vlees
 
en toch niets geven om de dood,
 
de dood van de vis, de dood van de vogel,
 
jezelf.
 
 
 
Je eigen kinderen het leven niet gunnen
 
broze wieken in het water,
 
watervinnen in de lucht,
 
en met eigen handen de kogels weren;
 
uit de val van de angst rennen
 
naar het ontoegankelijke huis van je wensen,
 
huis zonder deur, zonder raam.
 
 
 
De zanger kwetst zich aan zijn eigen lied:
 
wie schrijft muziek op lijnen van de dood?
 
 
 
Joost Vanbrussel


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Petrus Paulus Rubens


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Pieter Aerts

  • Pieter G. Buckinx

  • Joris Denoo

  • Fernand Handtpoorter

  • Gery Helderenberg

  • Roger Vanbrabant

  • Roger Verkarre

  • Bart Mesotten

  • Joost Vanbrussel