Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 26 (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 26
Afbeelding van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 26Toon afbeelding van titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 26

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (22.21 MB)

Scans (91.11 MB)

XML (2.37 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/kunstgeschiedenis
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 26

(1977)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 286]
[p. 286]

wij huldigen / wij gedenken



illustratie

F.R. Boschvogel
Pausel. orde Pro Ecclesia et Pontifice

De letterkundige F.R. Boschvogel, pseudoniem van Frans Ramon, werd op 22 september 1902 te Aartrijke geboren. Tijdens zijn jeugd onderging hij de invloed van enkele rasvertellers: zijn moeder, onderpastoor Alfons Mervillie en zijn leraar Paul van Landuyt. Zij deden in hem de liefde voor geschiedenis en vertelkunst ontwaken. Pas in de twintiger jaren zou de gloed van het Vlaams romantisme hem naar een bezield schrijverschap drijven.

In 1922 behaalde F.R. Boschvogel het diploma van onderwijzer (Torhout) en in 1926 dit van regent (Antwerpen). In de periode 1922-1933 gaf hij achtereenvolgens les te Zedelgem en Aartrijke.

Daarna werd hij leraar geschiedenis aan de Rijksmiddelbare School te Diksmuide en Brugge (vanaf 1942).

In 1926 debuteerde hij, in samenwerking met Emiel van Hemeldonck, met een reisverhaal: ‘Van Toontje die naar Rome ging’. Pas in 1942 verscheen zijn eerste historische roman, ‘Willem van Loo’, die het volgende jaar door de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde met de Karel Barbierprijs bekroond werd. Het betekende de definitieve start van een literaire produktie, thans 60 à 70 boekwerken, die zowel historische romans, landelijke of gewone (volks-)romans, als specifieke jeugdboeken zou bevatten.

Vooral de historische romans, schonken F.R. Boschvogel naam en faam. Hoogtepunten waren ‘Het Hof der Drie Koningen’ (1946) en ‘Niet wanhopen, Maria-Christina’ (1948), die respektievelijk een periode uit de godsdienst-troebelen (midden 16de eeuw) en de Franse Revolutie (eind 18de eeuw) behandelen. Ook stelde hij de geromanceerde biografie van heel wat historische figuren te boek: Robrecht de Fries, Jan van Eyck, Karel de Goede, de H. Godelieve, Peter Benoit en andere. Een volk dat zijn Groten eert...

Niet minder belangrijk zijn de landelijke romans, waarin F.R. Boschvogel de gewone Houtlandse (keuter-)boer of dagloner op de voorgrond plaatst. Zijn deze romans meestal Pallieteriaans zonnig, toch klinkt er enige bekommernis om de ‘kleine man’ door; wat aan dit werk een sociale bewogenheid geeft. De voornaamste zijn: ‘De Beukenhage’ (1947), ‘Hoor die Rika fluiten’ (1967) en ‘Kom, Hermine’ (1968).

Ten slotte verraste F.R. Boschvogel ook onze jeugd op een pleiade degelijke boekwerken. Uit de bonte waaier pikken we graag het zesdelige ‘Boschvogel vertelt’ (1948-1951), dat voor duizenden Vlaamse jongens en meisjes een weldaad betekende. Zijn ‘Vlaenderen die leu’ (1951), een onvervalst Gulden Sporenboek, werd zelfs, onder de titel ‘Dirk van Haveskerke’, door de Vlaamse Televisie als jeugdfeuilleton verfilmd (1977). Vergeten we echter vooral niet, zijn trouwe medewerking aan de jeugdtijdschriften Zonneland, Zonnekind, Lenteweelde, Tamtam en Horizon!

Wie F.R. Boschvogel in een literaire stroming of klasse wenst onder te brengen, komt bij de zogenaamde Westvlaamse Traditie terecht. Net als Juul Leroy, Victor Huys, Stijn Streuvels, Omer K. de Laey, Edward Vermeulen en anderen, behoort hij tot deze groep van auteurs, die hun werk in grote mate ‘uit het volk, voor het volk’ schreven en daarbij een volkse verteltrant hanteerden. Hierover schreef criticus Paul Hardy: ‘Hij is een man die, aanknopend bij de traditie der grote vertellers uit dit gewest, erin slaagde zijn eigen vertelkunst op te tillen tot het peil der fraaie letteren. F.R. Boschvogel is bovendien, na Emiel van Hemeldonck, de grote vernieuwer geworden van de historische roman met volksnationale inslag. Dat is een verdienste, wellicht van literairhistorische betekenis, waar geheel Vlaanderen hem dank voor verschuldigd is. In het werk van F.R. Boschvogel ontmoeten elkaar de kunstenaar en de opvoeder van zijn volk en geen van beiden dient zich voor de andere te schamen.’

F.R. Boschvogel leverde ook op andere qebieden verdienstelijk werk. Een kleine keuze: redactielid van het tijdschrift ‘Vlaanderen’, medewerker aan het weekblad ‘De Thouroutenaar’. trouw publicist in de volksalmanak ‘'t Manneke uit de Mane’, strijdend Davidsfondser, voordrachtgever voor talrijke culturele verenigingen, toeristische gids in ‘zijn’ uitverkoren Brugge...

Kortom, met een onblusbare liefde, temperament en wilskracht, heeft F.R. Boschvogel, schrijvend en opvoedend, zijn gehele leven aan Vlaanderen gewijd. En daar zijn wij hem allen bijzonder dankbaar voor.

(Dorp 47, Aartrijke)

 

Herwig Verleyen

Walter F. Brems
Laureaat Ex-libris-prijs 1977

Geboren te Reet (Antwerpen) op 23 juli 1947. Koninklijke Academie te Antwerpen. Leraar aan de Academies te Sint-Niklaas en te Dendermonde. Lid van ‘'t Getij’ en de ‘Wase Kunstkring’. Behaalde de zilveren medaille op het Internationaal Salon van de Academie te Charleroi in 1970. Laureaat in 1971 van de ‘C.S.C. Prijs voor Schilderkunst’ te Sint-Niklaas en van de ‘Rotary prijs voor Graveerkunst’ te Brussel.

Nam deel aan talrijke gezamelijke salons ook in het buitenland. Opmerkelijke individuele tentoonstellingen. Beheerder gedurende enkele jaren van de galerij graph-x te Sint-Niklaas.

‘Het is eerder zeldzaam dat men nog eens een jong kunstenaar ontdekt die beschikt over een buitengewone verbeeldings- én uitbeeldingskracht.

Uiterst gevoelig voor wat er op de wereld en in de mens omgaat en begaafd met een verbluffend technisch kunnen, is Walter F. Brems inderdaad aardig op weg om de pikturale seismograaf te worden van zijn tijd. Dat hij bij het behandelen van zijn teder bewerkte abstrakte achtergronden en de verfijnd realistische weergave van zijn schedelen schelpen-, zijn bloemen- en vlinder-, zijn gelaats- en gebarensymboliek dankbaar gebruik maakt van de eeuwenoude

illustratie

[pagina 287]
[p. 287]

én moderne verworvenheden der plastische kunst, verhoogt nog de waarde van dit werk... Voorwaar een begenadigd artiest, niet alleen rijk aan schoonmenselijke ideeën, maar die ze ook schoonpikturaal kan meedelen.’ (Anton Vlaskop, 1971)

‘Walter Brems is bezig met de stilte. Zijn werken zijn zovele oefeningen rondom de leegte. Stilte betekent uw geest en zintuigen volledig nodig hebben om te begrijpen met hoe weinig het essentiële zich voltrekt. Het scheppen van Walter Brems is een grafisch-pikturale meditatie omtrent het verschijnen van de dingen en de mens binnen de leegte. Verschijnen in zijn meest fragiele, bijna niet aanraakbare vormen; een brosse schelp, een skelet, een ontvleesd blad. Het is een meditatie die soms een teer en irreëel dromen lijkt te worden, maar die telkens gered wordt van een romantische overgevoeligheid door een aristokratisch evenwicht.

Walter Brems ontwerpt zijn komposities zoals een schaakspeler zijn zetten bedenkt: het is een passie van het intellekt die in haar resultaten voor de buitenstaander de afwikkeling lijkt te zijn van een vreemde, niet direkt afleesbare lijn der dingen. Hij schikt zijn gegevens met de gekultiveerde verfijning waarmee men in Japan bloemen schikt: het worden tekens, symbolen. Het spel van schelp en vogel, van bloem en blad wordt het bestel der dingen. Hierbinnen is de mens soms aanwezig als element met dezelfde afmetingen, dikwijls naakt, nooit ingrijpend. Ofwel staat hij er buiten: dan smelt hij met zijn warme adem een opening op de bevroren ruiten van deze vreemde, onderkoelde wereld en kijkt naar binnen met grote ogen: verwonderd als een kind, nieuwsgierig als een volwassene, gelaten als een oude man.’ (Begijnhoflaan 40, Dendermonde)

 

Daniel Anthuenis

Jo Briels
Letterkundige Rotaryprijs Lier

Jo Briels, bijna vierenveertig, zit al een kwart-eeuw in het onderwijs, schaaft momenteel aan de eerstejaars van de Antwerpse oefenschool Pius X. Kreeg destijds zelf les van Leopold Vermeiren, vader van de Rode Ridder. En is het dan te verwonderen dat Briels, in groeiende bewondering voor Vermeiren, ook de lust tot schrijven kreeg.

Het werd bij Jo Briels een eerder late roeping. De jongen uit het Antwerpse Schipperskwartier schreef een verhaal in die mysterieuze wijk, doopte dat ‘Avontuur in onderaards Antwerpen’ en dat werd in 1965 uitgegeven als Vlaams Filmpje. De zoveelste Vlaamse schrijver die via Averbode begon! Misschien zou het goed zijn, dat ooit 'ns iemand, met heel veel dokumentatie en heel veel tijd,

illustratie

een overzicht kon maken van alle Vlaamse schrijvers die, in de loop van vele jaren, hun eerste auteursstappen hebben gezet langs de gulle sluizen van Averbode...

Sinds dat jaar 1965 is Jo Briels blijven schrijven, gelukkig maar. Ten slotte heeft dit kleine Vlaamse land nooit degelijke jeugdschrijvers genoeg. Zij zijn het toch, die de leesmikroob aan de leesgrage jeugd doorgeven. En door die mikroob vergroot het leger van volwassen potentiële lezers in dit land, dat nog steeds bijna 50 t.h. ‘boekheidenen’ telt.

Jo Briels schrijft een pittig, spannend jeugdverhaal maar verbergt het niet, dat hij even graag schrijft voor de allerkleinsten van het leespubliek, de beginnende lezertjes. Het is zelfs zo, dat hij kregelig kan worden wanneer hier of daar wel eens geringschattend wordt gesproken over ‘literatuur voor beginnertjes’. Er is een tijd geweest dat onze Vlaamse jeugdschrijvers moeilijk ingang vonden in de kringen van de zogenaamde ‘auteurs voor volwassenen’. Die tijd is goddank voorbij. De Vlaamse schrijvers voor de jeugd worden au sérieux genomen en dat was hoogdringend nodig. Nu is het echter ook waar, dat in de rangen van de jeugdschrijvers hier en daar wel eens de literatuur voor beginnertjes ondergewaardeerd wordt. Tegen deze pretentieuze strekking verzet Jo Briels zich terecht.

Het is onbegonnen werk een overzicht te geven van alles wat deze Antwerpse onderwijzer in de loop van een dik dozijn jaren bijeenschreef. Uit dat kleine wereldje van onze Vlaamse jeugdschrijvers is hij niet meer weg te denken. Een van die opvoeders die niet alleen het eigen gekozen vak maar ook het schrijven als een ernstige, heilige taak opnemen. En die ernst lijkt ons de beste waarborg voor de leefbaarheid van onze Vlaamse jeugdliteratuur.

(Lange Elzenstraat 55, 2000 Antwerpen)

 

Gaston Claes

Lode Conté (ps. van Rik van Gaal)
SABAM-medaille en diploma

Lode Conté is gepensioneerde onderwijzer. In 1931 behaalde hij de akte van bekwaamheid tot het ambt van bibliothecaris. ‘Schreef frisse en boeiende verhalen voor kinderen’, luidt het oordeel over zijn werk in het Lectuurrepertorium. De titel van zijn eerste boekje voorspelde zijn levensweg ‘Leute en leed’. Ondanks de crisis van de jaren dertig verschenen er toen veel kinderboeken. Ze werden geschreven uit liefde tot het kind en opbouwende kritiek moedigde auteurs en uitgevers tot volharding aan. Lode Conté schreef zestien werkjes onder zijn naam en zes onder pseudoniem. Illustrators verlevendigden zijn teksten: Nelly Degouy, Désiré Acket, Edmond Van Offel, Georges Van Raemdonck, Stef Vanstiphout.

Hoe recenseerde Hendrik Van Tichelen jeugdboeken van Conté? ‘Van nul tot zes’ (1932): ‘Ook een nieuweling, menen we, maar een die treffend de gaaf van opmerken en van schrijven heeft en daarbij heel wat humor bezit’. ‘Blonde haren, blauwe kijkers’ (1933): ‘Zo werd dit boekje tot een van de beste getuigenissen van kinderleven, die we in de jongste jaren hebben meegemaakt’.

‘Miss Poes’ (1937) vond hij een zéér goed boekje.

Hoe beoordeelde Leo Roelants latere jeugdboeken van Lode? ‘De boerenjongen van Bruegel’ (1951): ‘Met dit boek heeft de schrijver ons bizonder aangenaam verrast. Het is of hij geheel opnieuw van wal gestoken is met een bijna vlekkeloze taal, die de Vlaamse tinten niet schuwt, maar steeds Nederlands is en bovendien plastisch vermogen bezit’. ‘Dwellan en de mammoet’ (1970), boek over Neandertalmensen: ‘Conté evoceert met succes het primitieve, harde leven, de nog weinig ontwikkelde spraak, de aanhoudende strijd

illustratie

[pagina 288]
[p. 288]

om het leven, voor voedsel tegen vijanden’.

In dienst van het kind vergrijsd, blijft Conté de schrijftafel trouw. Van hem wachten nog jeugdboeken op uitgave. Wij wensen aan ons geëerd medelid nog vele jaren literaire activiteit.

(Schijfstraat 93, 2020 Antwerpen)

Kunstschilder Roger De Backer tachtig jaar

Op 30 april 1897 werd Roger de Backer te Machelen a/Leie geboren. Het gemeentebestuur van Waregem liet die gedenkwaardige dag niet onopgemerkt voorbijgaan, te meer omdat de kunstschilder sinds 1946 ononderbroken in haar midden woonde en werkte. Op 15 mei II. werd hem op het gemeentehuis een warme hulde gebracht.

Het is geen gemakkelijke taak het leven en het werk van Roger de Backer te schetsen. Evenals zijn vader diende hij geneesheer te worden, doch afgeschrikt door de dissectie schakelde hij na enige jaren studie over naar de Hogere Nijverheidsschool te Gent. Daar behaalde hij het diploma van technisch ingenieur in de weefkunde en in het ontwerpen van textiele versieringen. Voortaan mocht en kon hij zich geheel aan de schilderkunst wijden. Onder leiding van de luminist Modest Huys werkte hij zich op tot kunstschilder, doch naderhand zocht hij zijn eigen weg. Gevoelig geworden voor de schoonheid en de expressie van de natuur, konden de nieuwe artistieke stromingen geen vat op hem krijgen. Hij stelde zich tot taak verder in de open natuur te trekken. Maar in tegenstelling tot het impressionisme beklemde hij opnieuw de contouren, verrijkte hij zijn palet en streek hij met penseel of mes de gewenste toonwaarden in brede toetsen op het doek uit. Zo wist hij de ontroering te vertolken, die hij bij het aanschouwen van een bepaald onderwerp onderging. Zijn voornaamste inspiratiebron was en is de Leie en het Leieland.

Roger de Backer mag ongetwijfeld worden beschouwd als één van de knapste en laatste vertolkers van de poëzie van de Leiestreek, die hij met een gans persoonlijke visie in haar eigen en kenmerkende schoonheid op doek brengt, hetzij als zuiver natuurbeeld, hetzij als streek waar de vlassers werken en zwoegen. Regelmatige en veelvuldige exposities hebben de verspreiding van zijn werk in openbare en in privéverzamelingen, zowel in binnen- als in buitenland sterk in de hand gewerkt. Zijn levenstaak werd in 1972 als het ware bekroond toen de Minister van Nederlandse Kultuur zich ten huize van de kunstenaar begaf en hem persoonlijk het ereteken van ridder in de Orde van Leopold II overhandigde.

 

H. Büschler, lic. kunstgeschiedenis

illustratie

Frans Deschoemaeker

Eerste Prijs Nationale Poëziewedstrijd Brugge 1976 / Tweede Prijs Stichting Boulevard voor het Kort Verhaal 1976

 

‘Geboren op 8 september 1954. Het teken van de Maagd waarborgde een grote opmerkzaamheid, gekoppeld aan een kritische houding en een sterke vrijheidsdrang. Opgegroeid te Bavikhove, dat stille rotdorp in de bocht van de Leie, waar de romantiek van vlaskapellen en stekelbaarsjes-vangen-in-de-sloten al lang uit het landschap verdwenen is. Een jeugd met beurtelings gelukkige en ongelukkige ervaringen, plus de onvermijdelijke frustraties die nadien met een helse ontlading van energie dienden opgevangen en geneutraliseerd. Deze ontvoogdingsstrijd gaat nog steeds door. Gaat waarschijnlijk door tot het bittere einde...’, zo stelt Frans Deschoemaeker zichzelf voor. Glimlachend; een glimlach die inpalmt en tegelijk afstand schept. Waarin iets van de kwetsbaarheid doorschemert die men ook in zijn gedichten vindt.

Het besef dat de vernietigende krachten in onze samenleving hun werk doen en de mens meer en meer vervreemden van zijn oorspronkelijke vitaliteit en de gaven van Moeder Natuur, is de voornaamste drijfveer voor zijn poëzie. Zij moet gezien worden als een romantische vlucht uit het alledaagse, als kultus van de schoonheid. Poëzie heeft niet zoveel met de werkelijkheid te zien, ze heeft meer weg van een elegant gedragen masker, een pose die de dichter aanneemt om te overleven:

 

Onmiskenbaar reeds; mist om hekpalen en ooft. Het beukenblad al roder in zijn val naar de verrotting.

Wij schrijven herfst.

Wij smeden woorden tot een praalgraf aan elkaar.

 

Schrijven over het werk van Frans Deschoemaeker is moeilijk, want hij publiceerde nog steeds niet die debuutbundel die als verwijzingspunt het werk van een kritikus aanzienlijk zou vergemakkelijken. Wat hij reeds liet verschijnen ligt verspreid over een aantal literaire tijdschriften en bloemlezingen, maar het is voldoende om hem onder de belangrijkste dichters van de jongste generatie te rangschikken.

Frans Deschoemaeker, een dichter die niet in het wilde weg, integendeel heel zuinigjes publiceert, maar desondanks op geregelde tijdstippen een prijs wegkaapt. Drang naar perfektie haalt het op publikatie-ijver. En dat is maar goed zo. Op onze vraag wanneer zijn reeds zo vaak aangekondigde bundel nu eindelijk zal verschijnen, glimlacht hij met de sierlijkheid van een sfinks. Hij heeft nog heel wat in petto.

(Vierkeerstraat 136, 8752 Harelbeke-Bavikhove)

 

D.B.

Danny Everaert

Toneelpremie West-Vlaanderen...

 

Toen Danny Everaert onlangs werd onderscheiden in de Provinciale Prijskamp voor Dramatische Kunst was dit eigenlijk - dit mag zeker eens onderstreept! - de vierde keer in successie... 1963 - 67 - 71 - 76.



illustratie

Onze groep ‘De Karel van Mander-Ghesellen’ van Meulebeke bracht in 1969 één van die stukken ‘Als een grote, gele vlinder’ (premie 67), volgens het verslag van de jury ‘een merkwaardig goede uitwerking van een actueel thema... de angstpsychose van de vrouw die weet dat zij, net als haar zusters, aan kanker zal sterven en de terugslag daarvan op haar omgeving. ‘Blaffende Honden’ (premie 71) werd tevens aangemoedigd door het Centrum voor Nederlandse Dramaturgie in Amsterdam die het werk typeerde als ‘een wonderlijk stuk, een soort Lodew. de Boer- Pinterlonesco-achtige verbeelding van een huwelijk... een luguber, wreed, absurd verhaal van een mislukte carrière, een haat-liefde verhouding door de jaren heen opgebouwd en het eeuwige conflict

[pagina 289]
[p. 289]

van de kinderlijke baatzucht’.

‘Vergeet mij niet’ (premie 76) is een documentair spel over ‘een volksvrouw in de klauwen van de justitie’, een geval uit de repressiejaren. Wij menen dat dit stuk een nieuw geluid kan betekenen in het repertoire van het amateurtoneel maar vreemd genoeg lijkt een repressieonderwerp na dertig jaar nog altijd ‘gevaarlijk’ te zijn! Alsof we alleen toneel zouden spelen over dingen die ons niet echt ‘aangaan’!

Wij wensen onze vriend de moed om verder te doen in dit moeilijke genre waar men zo dikwijls een ‘gaaf’ werk verwacht, hoewel elk ‘nieuw stuk’ eerder als een ‘werk-stuk’ moet gezien dat pas na de vuurproef van de opvoering zijn voltooiing kan krijgen.

(Ter Straeten 11, St.-Andries-Brugge)

 

Ivan Van Parijs, voorzitter ‘Karel van Mander-Ghesellen’.

Piet Gilles 70

Piet Gilles weet dat zijn talent het middel, zijn enige middel, is om uitdrukking te geven aan wat hem vervult, het middel om het eigen bestaan zin te verlenen en misschien - dat is de hoop die iedere kunstenaar koestert - om door die expressie aan de innerlijke eenzaamheid te ontsnappen in een communicatie met de wereld en de mensen om hem heen.

Maar hij is een rasschilder en hij weet óók dat men niet naar dat resuitaat kan zoeken, alleen naar de zuiverheid van datgene wat het resultaat - misschien -

illustratie

mogelijk maakt. M.a.w. het object van zijn inspanningen is niet de tot stand koming van een communicatie, maar de kwaliteit van de expressie zelf, de eerlijkheid, de perfectie van het kunstwerk. Daarin alleen kan hij zijn rechtvaardiging zoeken, en daaraan alleen kan de waarde van zijn kunstenaarschap worden afgemeten.

Naar die maatstaf behoort Piet Gilles naar mijn mening tot de, niet al te talrijke, authentieke en waardevolle kunstenaars. Men voelt in zijn werk de paradoxale nederigheid die de dwingende, en ik zou eigenlijk willen zeggen hoogmoedige kracht van het onontkoombare kunstenaarschap is, - en hoogmoedig interpreteer ik dan, met Multatuli, als ‘hoge moed’. Die nederigheid beantwoordt aan het instinctieve talent van Gilles; hij onderwerpt zich aan wat hem innerlijk domineert, volstrekt en met de moeilijk misleidbare zuiverheid der intuïtie; hij is het tegendeel van een cerebraal schilder. Maar evenmin is er bij hem sprake van een romantische gevoelsovertrokkenheid, een pathetische zelfontlading, narcisme.

De kracht van zijn werk ligt naar mijn gevoel in het subtiel evenwicht dat uit een door leed en ervaring doordrenkte menselijkheid resulteert en dat de kunstwerken die daarvan doortrokken zijn omhult met die ontroerende macht van de stilte die het onbedrieglijk kenmerk is van het waarachtige.

(St.-Maartensdal 1174, Leuven)

 

Pierre H. Dubois in ‘Piet Gilles - Huldeboek’

Kunstschilder Philippe Lebeau
Buitenlandse Gouden en Zilveren Medailles in 1976 en 1977

Met zijn tentoonstelling in ‘Galerie Bernheim’ te Parijs in 1976, behaalde de 33-jarige Tongerse kunstschilder Philippe Lebeau de Zilveren Medaille van de ‘Grand Prix Humanitaire de France’.

Die expositie betekende meteen zijn definitieve doorbraak in het buitenland. In 1976 wordt hij bovendien laureaat van de ‘Palme d'Or des Beaux Arts de Monaco’. Hij werd dit jaar te Parijs vereerd met de Gouden Medaille van de ‘Promotion Reine Fabiola’. In 1977 bekomt hij insgelijks de Gouden Medaille van de ‘Académie des Sciences Humanistes des Etats Unis du Mexique et de la République Dominicaine’.

In groep exposeerde hij in 1977 achtereenvolgens in de ‘Galerie Rive Gauche’ te Luik, in de ‘Galerie Al Marsam Al Horr’ te Koeweit (onder de auspiciën van de ‘Conseil National de Culture, Arts et Lettres’), in ‘Arts sans Frontières’ te Luik en in ‘Galerie Présences’ te Brussel.

Werk van hem werd in 1977 geselecteerd voor het ‘Festival International de Peinture’ in Saint-Germain-des-Prés. Op elk van genoemde tentoonstellingen maakte hij deel uit van een gezelschap van nationaal - respectievelijk internationaal - bekende kunstenaars. Momenteel bereidt hij een expositie van zijn werken voor in het ‘Lyceum Kennedy’ te New York. Een kunstboek aan hem gewijd, waaraan steller van dit artikel zijn medewerking verleent, wordt te Parijs voorbereid.

Leven en werk zijn voor Phllippe Lebeau één. Zijn schilderijen horen in een droomwereld thuis. De personen en objecten, die hun identiteit blijven bewaren, worden in een nieuwe relatie geplaatst die bevreemding wekt. Hij transponeert de voorstelling tot droomelement, die haar schepper tot haar gevangene maakt. De figuren worden vaak van

illustratie

binnenuit overwoekerd door een vegetatie, een microcosmos, die de gezichten en de stoffen aanvreet en verteert. Lebeau inventariseert niet. Veeleer dan het vast te stellen, daagt hij het bestaan uit, gaat hij een tweegevecht aan. Zijn werk is niet enkel verleidelijk, het is fascinerend; het is niet enkel behendig, maar fantastisch, magisch, irreëel; het is niet enkel klassiek, maar hiëratisch, ascetisch. Het zit vol mysterie. Het vindt zijn uitgangspunt in het fantastische. De affiniteiten met het surrealisme, vooral in het werk van de laatste jaren, zijn zeer gering. Kleur en materie maakt hij onderdanig aan de wil tot mysterie, verwondering, verrukking, eenzaamheid, angst. Achter het luchtige, schijnbaarachteloze gebaar, gaat een diepe ernst schuil. Deze ernst verleent zijn doeken hun blijvend karakter.

 

(Romeinse kassei 40, 3700 Tongeren)

 

Bert Willems

Julien Librecht
Provinciale Prijs Oost-Vlaanderen voor Letterkunde

Julien Librecht (geb. 9-08-1936 te Vlierzele), woonachtig en onderwijzend te Aalst, is een bescheiden maar reeds vaak bekroond auteur: laureaat letterkundige prijs van Brussel (1957), vermelding in de Scaldianaprijs voor poëzie te Rupelmonde, laureaat van de poëzieprijs van Tielt (1968) en 3x de letterkundige prijs van de Provincie Oost-Vlaanderen (2x voor het jeugdboek, 1967 en 1969, 1x voor de roman, 1971). Deze bekroningen dankt hij aan zijn veelzijdig en authentiek talent. J. Librecht maakte zich immers op meerdere terreinen van het literaire leven verdienstelijk. Behalve een toneelstuk ‘Kloppen om hulp’ (1964) schreef hij poëzie, jeugdboeken en een roman, die alle getuigen van een sterke sociale bewogenheid. Zijn werk is een

[pagina 290]
[p. 290]


illustratie

pleidooi voor vrede en menselijkheid en omgekeerd een aanklacht tegen oorlog en geweld. ‘In de greep der Indianen’ (1970) is ‘een bijdrage tot de vrede, want de vrede begint bij het kind’, verklaart hij in de inleiding. Twee blanke jongens verwonden op pelsdierenjacht een jonge Indiaan. Tijdens hun gevangenschap ontwaken wederzijdse gevoelens van vriendschap en behulpzaamheid. In het andere jeugdboek ‘Than de Vietnamees’ (1971) worden Than en zijn vader verplicht zich bij de Vietcongs aan te sluiten, zogezegd voor hun veiligheid en welzijn, maar uit hun ervaringen leren ze de zinloosheid van de oorlog ontdekken. In de veel geprezen roman ‘De zwarte zielen’ is een arme Spaanse visser, Juan, de hoofdfiguur. Na een verblijf in België als gastarbeider droomt hij in zijn eigen land van een stuk veiligheid en geluk, maar dat is teveel gevraagd voor ‘een kleine man’. De roman is een indrukwekkend pleidooi voor elementaire rechtvaardigheid en voorliefde en een aanklacht zowel tegen de wreedheid en afgunst van de mens als van de wereld waarin hij leeft. Uiteraard geeft J. Librecht het diepste van zijn wezen vooral prijs in zijn dichtbundels ‘Poseidonspel’ (1959) en ‘Septembernachten’. Hij rekent af met alle (schijn)waarden en in een intense beleving van de stilte hunkert hij naar ècht leven en naar de uitbouw van een eigen wereld, waarin een niet weg te denken constante vormt: de innige verbondenheid met de natuur ‘Gedichten staan opnieuw in 't mooiste van de tijd, rondom de bloesems, in de adem van de morgen’, zo eindigt ‘Septembernachten’. Voor Julien Librecht is pas de mooiste tijd van zijn leven aangebroken. Er moeten nog heelwat bloesems openbloeien.

(Parklaan 139/14, 9300 Aalst)

 

Rudolf Van de Perre

André Penninck
Laureaat Jos Vancraeyenestprijs

De rechtstreekse aanleiding tot dit huldeblijk zijn ditmaal bekroningen te Ieper en te Meulebeke: in 1976 Nord - Promotion - Loisir & Stad Ieper, in 1977 tweede laureaat en de Ereprijs Jos Vancraeyenest van de kunstkring Kutena te Meulebeke rond het thema het dier, met name voor schilderijen waarop dravers en vluchters goed in de verf waren gezet.

André Penninck (ts. Vlaanderen, nrs. 101 en 116) beschouwt zichzelf als ‘amateur’ met de voor- en nadelen aan die status verbonden. Schilderen is voor hem geen broodwinning. De deur van zijn atelier kan rustig een tijdlang gesloten blijven en de kreatieve verpozing elders gezocht. Voor- en nadelen zijn dus verweven met het wezen zelf van de werkzame evasie. Wie als artiest niet professioneel onder druk staat, ervaart voorzeker minder nijpend de slopende drang naar zelfverwerkelijking. Dit rustiger regiem dreigt echter de genius wat te laten soezen waar hij beter wakker zou blijven en bedacht op beter presteren! Een bevreemdende situatie, die typisch moderne tweespalt tussen de amateur en de professioneel, met het onverkwikkelijk fiskaal byzantinisme vandien. Want liefhebber of niet, het talent is in de kern altijd geladen met de explosieve wilskracht om iets te maken wat niemand anders vermag. Als het dan, in prijskampen en dergelijke, op onvermijdelijke vergelijking aankomt, kan het gebeuren dat de amateur zijn professionele vakgenoot zoniet overklast dan toch waardig van repliek dient. Strikt artistiek heeft het onderscheid bijgevolg weinig zin. Uiteindelijk primeert alleen de kwaliteit, de rest is biografische franje.

Bij André Penninck kan men de artistieke kwaliteit meten aan het ietwat strak geformuleerd impressionisme dat hij

illustratie

op de Brugse akademie heeft zien demonstreren en dat hij naderhand met soepeler hand is gaan vertalen. De momentopname verkreeg daardoor een bredere inhoud die vooral in het landschap aanspreekt, zowel door de soms sonore soms juichende ordonnantie van het palet als door de ondertoon van poëzie die zich afwendt van de eigentijdse drukte om tijdelijk verpozing te vinden.

(Diksmuideheirweg 100, St.-Andries)

 

Gaby Gyselen

Kunstschilder Achiel Platteau
Gaverprijs van het publiek 1977

Achiel Platteau werd geboren te Kortrijk op 24 maart 1919, hij volgde teken- en schilderlessen te Moeskroen, Kortrijk en Brussel, behaalde in 1939 het gouden eremetaal en vestigde zich te Rollegem. Tijdens de oorlogsjaren had hij zich ontpopt als een geliefd portretschilder, uiteindelijk droeg het heuvelend landschap zijn voorliefde weg, zijn werk kreeg verscheidene

illustratie

onderscheidingen, en laatst de Gaverprijs van het publiek 77, voor het geheel van zijn oeuvre, zijn landschappen, begijnhoven en uitzonderlijke kerkinterieurs.

Zijn vriend wijlen George Leroy, beeldhouwer en letterkundige schreef over zijn werk het volgende: ‘Het landschap is een attraktief thema zowel voor kunstenaar als kunstgenieter en licht ontaardt het gegeven bij onpersoonlijke kunstenaars tot cliché. Enkel kreatieve naturen zoals een Achiel Platteau die de zuivere picturale waarden wisten op te tillen tot het niveau der eigenheid en persoonlijkheid wisten te ontsnappen aan deze vervlakking. Het werk van Platteau bezit een volkomen eigen autentiek uiterlijk gezicht en innerlijk gelaat (...). Vormelijk kenmerkt het werk zich door een gedurfde en toch, waar het hoefde, verfijnde en precieze meszetting gepaard aan een ambachtelijke vaardigheid (...). Achiel Platteau bezit daarenboven een uiterst rijk en divers palet van neventinten en tonaliteiten (...). Thematisch is zijn werk beperkt tot kombinaties

[pagina 291]
[p. 291]

van aarde, lucht, wolken, bomen, hoeven en begijnhoven, maar ook sfeervolle kerkinterieurs parels in de schilderkunst. Ondanks deze gewenste beperking in thema's boeit en bloeit het werk van diversiteit en bladschikking (...). Het innerlijk gelaat van Platteau's werk heet rust, stilte, verademing, over het oeuvre van Achiel Platteau hangt een sluier van weemoed, een introvertheid gericht op het verleden.

Het ras der sfeerschilders is niet uitgestorven, neen het blijft voortbestaan (...) ook te midden denderende hijskranen (...) omdat de sloophamers der twintigste eeuw wel het oor, het oog en het gezicht kunnen kwetsen, maar nog niet raakten aan het innerlijk gelaat de ziel van sommige bevoorrechten. Achiel Platteau is de heraut der stilte. Zijn werken zijn als balsems op de huid van dit geteisterd en gelittekend mensdom.’

(Tombroekstraat 57, 8548 Rollegem-Kortrijk)

Laurent Reypens

Laureaat J. Bernaerts- en Gaverprijs voor Schilderkunst 1976 - Schilderprijs Rubensjaar 1977

 

In 1976 kreeg hij de Jules Bernaertsprijs voor een zelfportret en was laureaat van de Gaverprijs voor zijn volledig aktueel oeuvre. Daarbij voegde zich nog onlangs de Schilderprijs van het Rubensjaar 77, uitgeschreven door de afdeling Schilderen Sierwerken van het Technicum (Londenstraat, Antwerpen) en van St.-Lucas (Antwerpen).

Een oeuvre dat momenteel vooral uit enorme kleurige atelierzichten bestaat, werk dat evolueerde uit: dode vogeltjes, strooierige vogelnestjes, breekbare eieren, een tros paddestoelen, fleurige kersen, doodgewoon gevouwen doeken, vleugeluitslaande libelinsekten, smakelijke keien en andere stil(le)levens, die hij abstraheert op het paneel en daardoor in een beperkt bevreemdende sfeer afzondert.

Kortom, gewoon realistische dingetjes, die ergens een symboliek meedragen,

illustratie

maar die in elk geval ragfijn - bijna pijnlijk gedetailleerd - k(l)eurig geborsteld zijn.

‘Iets persoonlijks maken, dat is belangrijk’ zegt Laurent, die inderdaad naar een originele vormgeving zoekt voor zijn dagelijkse dingetjes. ‘Ik volg geen bepaalde weg, schilder wat ik graag zie’, eenvoudig maar doelbewust.

Hij zoekt ook naar een specifieke sfeer, een eigen adem. Ook in zijn beschilderingen (Schildert bv. op een oude kastdeur enz.). Het werk van Reypens is intiem, intimistisch, zoals de jonge man zelf, zoals zijn regelmatig opdringende zelfportretten. Zelfs in zijn atelierzichten van 1 op 1 m is er die innigheid.

Dit is ook technisch opvallend sterk werk, zuiver figuratief, maar niet traditionalistisch. Het is nieuw en Reypens eksperimenteert er zelfs in met de materie.

Hij is een man die leeft voor het schilderen en zich laat inspireren door een woord, een boek, een titel, die hem treft. Veel en ademloos hard werken, doet de rest wel bij Laurent Reypens. Atelier: Kapelstraat 1c, Hulshout.

 

Pierre Anthonissen

Lambert Swerts 70



illustratie

Geboren op 13 april 1907, is Lambert Swerts bij verschijnen van dit stukje al volop bezig aan zijn vijftiende Lustrum! Hij heeft zo ontzettend veel geschreven en gepubliceerd dat wij het in dit artikeltje niet over hem willen hebben als literator. Wie dat wél zouden wensen, kunnen we verwijzen naar het boek ‘Leven en Werk van Lambert Swerts’, dat naar aanleiding van zijn jongste verjaardag werd uitgebracht. Daarin werd zijn veelzijdigheid en zijn activiteit door een aantal personaliteiten en vrienden belicht. De helft van die 120 bladzijden, onder redaktie van Monda De Munck tot stand gekomen, wordt in beslag genomen door zijn bibliografie en die is sedert het verschijnen van dat boek alweer een el langer geworden!...

Hij woont al sedert een eeuw te Antwerpen maar hij is Limburger gebleven, met zijn hart en zijn liefde gehecht aan zijn volk.

Een rare vogel, eigenlijk! Die van alles is geweest en van alles heeft gedaan.

Een idealist die sedert zijn vroege jeugd (hij was 12 jaar toen hij zijn eerste verhaaltje schreef ‘en 't was ernaar’, zegt hij!) een dienaar van de mensen is geweest. Hoe hij dat deed, wil hij niet gezegd hebben, want hij loopt niet met zichzelf te koop. Eén zaak was en bleef hem heilig: vriendschap.

Mijn kennismaking met hem dateert van 22 oktober 1942, toen hij mij een hele hoop wijze raad schreef waarom ik hem vroeg naar aanleiding van mijn eerste eenakter. Toen reeds voelde ik een hartelijke vriendschap uit zijn brief opstijgen en ik ben er hem altijd dankbaar voor gebleven. Ik heb er derhalve verre van spijt van gehad hem naderhand persoonlijk te leren kennen.

Voor hoevelen hij een vriend is, weet ik niet, maar dat het altijd geméénd is, staat vast. Zélf heeft hij tijdens zijn lang en vruchtbaar leven wel ervaren wat het betekent, in goede en kwade tijden, echte vriendschap te kennen.

Langsom zijn sociale bewogenheid, steunend op een diep-religieuze ondergrond, straalt zijn werk van laag tot hoog vriendschap uit. De jongste brief die ik van hem bezit, sluit aan bij de eerste: ongevraagde maar dankbaar aanvaarde hulp bij bron-aanduidingen over Limburgers ‘van vroeger’. En zoals hij voor ons was, zo meen ik hem te zijn voor iedereen die met hem in aanraking komt: een vriend-recht-voor-de-vuist en zonder kompromissen.

Op het zuiver-menselijk vlak ligt daarin zijn lof. Zoals die voor de kunstenaar in zijn werk ligt.

(Dambruggestraat 59, Antwerpen)

 

Paul Leenders

Karel Vertommen 70

De naam Karel Vertommen zal wel voorgoed geassocieerd blijven bij zijn ballade ‘Het Galgelied’ en zijn strijdgedicht ‘Op U Vlaanderen blijf ik hopen’. Als balladedichter is Karel Vertommen ongeevenaard gebleven in ons taalgebied.

Hij schreef echter ook rake puntdichten die zonder moeite kunnen worden toegepast op onze huidige tijd:

Zij hadden de overspelige vrouw bijna geworgd, / maar Hij kwam in het zand hun zonden hun verwijten. / Zij hebben dan op alle banen voor asfalt gezorgd, / om met een rustig hart hun droeve plicht te kwijten. (1934)

Karel Vertommen werd geboren te Kontich op 25 januari 1907. Te Leuven studeerde hij Wijsbegeerte en Letteren.

[pagina 292]
[p. 292]


illustratie

Hij was redacteur van De Vlaamse Linie en van De Tafelronde, en medestichter van het tijdschrift Volk en Jong-Kultuurleven, tijdschrift van de vereniging Kunstenaars voor de Jeugd. Na sinds 1963 het ondervoorzitterschap te hebben waargenomen, werd hij in juli 1977 erevoorzitter van deze vereniging.

Van al de bundels die Karel Vertommen schreef (Peillood, Brood, Uut herten vri, Het Veer, e.a.) blijft ‘Balladen en Gedichten’ zijn brevier. Hoewel meestal verhalend en beschrijvend, is zijn werk poëzie met een hart, met innigheid en ontroering neergeschreven, gedichten waaruit de mens Vertommen naar voor treedt, de minzame, de overtuigd-kristelijke, de vader van een prachtig gezin. Het is dan ook vanzelfsprekend dat onze Vlaamse toondichters door zijn werk werden geïnspireerd.

Tussen '41 en '48 verscheen onder zijn redactie een reeks ‘Keurbladzijden uit de Nederlandse Letterkunde’, bestaande uit 36 delen, waarvan hij er zelf vier schreef, nl. over Jacob van Maerlant, Ernest Van der Hallen, Het Wereldlijk en Geestelijk Lied in de Middeleeuwen, Legenden en Exempelen.

Hij was tevens een voortreffelijk vertaler van Hermann Claudius, Tolstoï, Peter Dorfler, Stefan Andres, Gudmundsson en andere. Dat Karel Vertommen nog niet is uitgeschreven, bewijst zijn nieuwe bundel ‘Dovenetel’ die in het voorjaar '78 bij uitgeverij Roggeman te Schellebelle zal verschijnen, geïllustreerd door de graficus Roland de Winter.

In '57 schreef Dirk Vansina in Jong Kultuurleven: ‘... die dit leest, eert een van de schoonste dichters van uw volk op de enige wijze die een scheppend kunstenaar waardig is: sterkt uzelf aan de krachtwekkende bron van zijn werk!’ Dit is ook onze wens bij zijn zeventigste verjaardag.

(Strijdhoflaan 93, 2600 Berchem-Antw.)

 

Christina Guirlande

Remi Vanhoutte 65

1977 Diploma Zilveren Medaille - Graad van officier schilderkunst C.E.A.E. Kunst in Europa - Brussel

 

Remi Vanhoutte uit Sint-Lodewijk-Deerlijk, door zijn beroep van kindsbeen af vertrouwd met verfkwast en kleur, is niet blijven stilstaan bij zijn alledaagse stielse gedoe, de zuivere opportuniteit, het nuttige, maar is met zijn kunnen uitgestegen in de hogere regionen van de kunst.

Een menigvuldigheid van eenvoudige dingen rondom ons, door zovelen achteloos voorbijgegaan, heeft zijn gemoed geroerd, zijn geest aangesproken, zijn verbeelding bevrucht en een nieuwe geboorte voorbereid. Zo zien wij zijn bloemekes bloeien, gestyleerd, boeiende eenvoud, blijvende herinneringen. Zijn landschappen houden de beloftevolle lente, de zingende zon bij ons. Zijn Leiezichten brengen de koelte aan de bron, zijn stralend licht neuriet het lied van het leven. De natuur op zijn geheel brengt hij stuk voor stuk naar binnen.

Hij legt de landklok stil en nodigt ons uit een week-end te herprenten. Hij treedt ons tegemoet om samen de kermisboom te plukken, kinderlijk uitbundig om de vele verrassingen, tempel-stil op de drempel van een droom, blozend blij om de gunst van de muze en haar gulle gaven. De schilderijen van Remi Vanhoutte zijn het medium waarlangs hij zijn visie op de werkelijkheid bij ons brengt. Zij zijn een prikkel om zijn gevoelens, elk van uit een eigen standpunt, te benaderen. Ze bieden ons de gelegenheid zijn schepping persoonlijk te herscheppen en te beleven. In zo verre hij daarin slaagt beantwoordt hij ten volle aan de voorwaarde van een verregaande dialoog, op zoek naar waardevolle schoonheid, een dialoog die waarderend de een de andere verrijkt. Zo is en blijft zijn kunst: hedendaagse kunst, met een dienende daad, waardoor én gever én krijger zich mateloos verheugen om de weelde van de gave en de rijkdom van

illustratie

het geschenk. Een sprankeltje kleur, een tikkeltje eenvoud, een krachtige zegging, een plastische opwelling kan dit een dialoog tot stand brengen, In de waardering voor deze kunstenaar dient men ook mevrouw Remi Vanhoutte te betrekken, de eerste enthousiaste supporter, de fijngevoelige vrouwelijke aanwezigheid, de bezielende stuwkracht, de intieme intuïtie, de ware adem, de zoen op het werk. Als Remi schildert, als zijn zoon naar het palet grijpt, dan is het omdat moeder daar is. Ook dit moet gezegd worden. Een vrome wens: dat zijn tableaus hun weg mogen vinden, gedragen op de wind, als gelukszwaluwen, boden van de eeuwige lente; dat een huiskamer er stemmiger bij worde, een woord nog wijzer, een lied nog liederijker, een karakter nog soepeler, een leven het leven waard.

(Kerkstraat 242, 8740 Deerlijk)

 

Ivo Vanyvezele

In Memoriam
Broeder Arnold van den Eeckhout

De knappe koorleider van de Waterscheise Heivinken overleed geen maand voor hij vijftig werd en zijn koor zou in 1978 vijftig jaar bestaan vieren. Met zijn jongens had hij sedert 1953 meer dan duizend optredens op zijn actief, 90 radioen 21 TV-uitzendingen, 30 buitenlandse toernees, een tiental opnamen op plaat en talrijke onderscheidingen. (O.a. eremetaal Pro Musica, Schubertpenning, Gouden Plaat, Unesco-eremetaal, Eerste Prijs Hogere Categorie Neerpelt.) Over hem getuigt René Swartenbroeckx, zo'n jarenlange medewerker:

‘Van ieder die aktief betrokken was bij het leven en werk der Heivinken werd steeds het uiterste gevraagd... Naast zijn hoogstaande muzikale gaven waren in hem haast alle gevoelsemoties aanwezig: ontroering om pure schoonheid, impulsieve gramschap wanneer een van de zestig even verstrooid de blik liet afdwalen of wanneer na herhaald pogen hij de “ziel” der melodie niet uit de stemmen hoorde stralen. Maar even spontaan en jongensachtig was zijn vrolijkheid en goede luim. Hij leerde zijn jongens door zang en muziek zelfvertrouwen en zelfbewustzijn... Je zou kunnen zeggen dat het koor der Heivinken nu pas echt op de drempel stond van de echte doorbraak. Rijk aan stemmen, rijk aan talenten, een zo uitgebreid en gevariëerd repertorium dat het iedereen kon bekoren, een koor dat vooral een hecht blok vormde door vriendschap, vertrouwen en heel veel liefde voor muziek en zang. Een koor dat iedere dirigent zich als een ideaal zou wensen.’ Heel Limburg hoopt dat met zijn heengaan de Heivinken toch zullen blijven bestaan, maar het zal zeer moeilijk zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Petrus Paulus Rubens


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Herwig Verleyen

  • Daniël Anthuenis

  • Gaston Claes

  • Pierre H. Dubois

  • Rudolf van de Perre

  • Paul Leenders

  • Christina Guirlande

  • over F.R. Boschvogel

  • over Jo Briels

  • over Lode Conté

  • over Frans Deschoemaeker

  • over Julien Librecht

  • over Lambert Swerts

  • over Karel Vertommen