Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 47 (1998)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 47
Afbeelding van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 47Toon afbeelding van titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 47

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/kunstgeschiedenis
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 47

(1998)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 219]
[p. 219]

In en om de kunst

Homilie tijdens de uitvaartdienst van Cyriel Coupé (Anton van Wilderode)
Sint-Niklaas, O.-L.-Vrouwekerk, 20 juni 1998.
Herman-Emiel Mertens

‘Dit mag men weten: ik ben niemands knecht. Al word ik tot de droesem uitgedregd, ik wacht nog altijd op de ene regel waarin ik roei van de verkeerde plecht.’

 

Goede vriend Cyriel,

Anton,

 

‘Ik ben niemands knecht.’ Vandaag klinkt ons dit vers als jouw geestelijke testament, - een fiere terugblik op jouw boeiende bestaan -, dat ons, de nu treurenden, stemt tot diepe erkentelijkheid. Niemands knecht: noch als mens, noch als priester, noch als kunstenaar, want volop jezelf in dit voortdurende mens-worden, in die levenslange priesterlijke dienst, in die dagelijkse ont-

 
Hij wandelt nu wel in een milder licht
 
dat hem beschijnt en dat zijn stappen richt
 
een vrede tegemoet die wij niet kennen.
 
in een gezegend ander vergezicht.


illustratie

Met waardering, dankbaarheid en liefde denken wij terug aan

 

Priester Cyriel Coupé Dichter Anton van Wilderode

 

Doctor honorts causa K.U. Leuven Lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde

 

Moerbeke-Waas, 28 juni 1918

Sint-Niklaas, 15 juni 1998

 

De familie Coupé dankt U voor uw vriendschap, medeleven en gebed.

plooiing van je artistieke talent.

Niemands knecht: maar wel ‘vrij en willig’ onverdroten dienstbaar aan je Vlaamse volk, aan je kerk, aan je kunstenaarschap. Geen overheden naar de ogen kijkend, rechtop, zonder berekening je eigen weg gaand. Hoe wonder ook, beginselvastheid parend aan verdraagzaamheid. Geen fanaticus of vechtersbaas, maar wel een man uit één stuk. Steeds heb jij onverbloemd verwoord wat jij als waarheid hebt ervaren. Van jezelf kon jij in goeden moede getuigen:

 
‘Ik ben niet zozeer uit op een gevecht
 
maar wat niet goed is, vrienden, noem ik slecht
 
en wat mijn tegenstanders ook beweren
 
ik ga, zolang ik leef, mijn eigen weg.’

Je eigen weg: de weg van je Vlaamse volk naar zijn ontvoogding, de weg van je christelijk geloofsengagement ‘hou en trouw’, de weg van je nooit te stillen poëtische drang. Voor jou geen separate, ver uit elkaar liggende wegen, maar drie in elkaar verstrengelde banen naar een bekoorlijk en een voor tallozen aanstekelijk geluk.

 
De luister van uw huis heb ik bemind
 
van toen mijn levensloop begon, een kind
 
dat onder uw gewelven als een hemel
 
de helm gevoelde van de zomerwind.
 
 
 
Poedersneeuw
 
Ik schreef wat boeken. Zag wat buitenlanden.
 
Studeerde graag en kreeg meer dan genoeg.
 
Loop door mijn dorp sinds ik er weer belandde
 
als een die thuis kwam en niets anders vroeg
 
dan mogen ademen bij zijn verwanten.
 
 
 
Het oudste geluk
 
Verslonden in mijn werk mocht ik er leiden
 
het ingetogen leven van de dichter.
 
 
 
Vergilius, Georgica IV, 564
 
Er is een liever land dat ik niet ken
 
waar ik verwacht en uitgenodigd ben
 
maar niet. zolang ik leven mag, kan komen
 
tenzij somtijds met poëzie en pen.
 
 
 
Buitengaats

Je was een door en door Vlaamse dichter, bezorgd om de culturele zelfwording en morele gaafheid van het volk dat je zo dierbaar was. Tot steun en troost van velen was je een overtuigde flamingant. Een Vlaamsnationalist, een volks-nationalist. Dromend van een politiek zelfstandig Vlaanderen. Je eigen leuze loog er niet om:

 
‘Volk word staat, word Vlaamse staat
 
om als volk te leven.’

Wat is niet jouw aandeel geweest in de jaarlijke IJzerbedevaarten, in de Vlaams-nationale zangfeesten, in tal van 11 julivieringen? In de meerzinnigheid des woords: een leeuwenaandeel. Jouw bindteksten op de IJzerbedevaarten: hoe raak, hoe onvergetelijk. Nee, ook daar was je niemands knecht. Daar sprak je ‘vrij en willig’ als tolk van verongelijkten en stemlozen, doden en levenden. Hun onrecht raakte diep je hart. ‘Sunt lacrimae rerum et mentem mortalia tangunt.’ Als sterk sociaal voelend mens, als volksverbonden Vlaming heb jij de waarheid van dit Vergilius'-vers ervaren: ‘Er zijn tranen voor onze medemensen en hun lotgevallen treffen ons.’ Vandaar je onversaagde, vastberaden roep:

 
‘En nog zal Vlaandren élke kruistocht voeren
 
wanneer zijn heiligst recht wordt aangerand:
 
Kruis van Jeruzalem, altaarkruis van de Boeren,
 
verminkte zerken op de weg naar Oeren.
 
en hier Diksmuides kruis, “in 't hert geplant”!’

Hoe heb jij als flamingant én pacifist, vanuit een evangelische bewogenheid, je niet ingezet voor de meest hopeloze zaak waarvoor overtuigde Vlamingen en authentieke christenen kunnen opkomen in dit corrupte Belgenland van wraak en haat: de opruiming van de sociale nasleep van die onrechtvaardige, want anti-Vlaamse, naoorlogse repressie? Amnestie was voor jou goddank geen vies woord, maar een gepaste vertaling van het ideaal van verzoening en rechtvaardigheid dat je koesterde als mens, als Vlaming, als christen.

Je Vlaams én kerkelijk engagement kon je ook jarenlang, dag na dag, waarmaken als leraar en opvoeder in het Klein-Seminarie

[pagina 220]
[p. 220]

van deze stad. Je enige officiële priestertaak. Maar je roeping voluit. Je was ervoor in de wieg gelegd. Je hebt je erin kunnen uitleven. Bevoorrechte leerlingen die door jouw kunstzin aangestoken en door jouw doceertalent verleid, zich met volle teugen konden laven aan zoveel schone letteren: Latijnse, Griekse, Nederlandse.

Jij ‘Vlaamse Vergilius’ was een geboren en getogen Waaslander, maar lonkend naar verre buitenlanden die je mocht bereizen. Onbevangen was je zoektocht naar de antieke wortels van de cultuur van ons avondland: het oude Hellas en het Rome van weleer. Niet alleen de leerlingen in je lessen liet je ervan genieten, ook het brede Vlaamse publiek via radio en televisie, via voordrachten van de Noordzee tot aan de Maas, via publicaties. Dankzij vertalingen werd je zelfs buitengaats beluisterd en geapprecieerd.

Als een tweede Adam heb jij als dichter de aarde met al wat erop leeft, een naam gegeven. Zoals jij de wezens noemde, zo zouden ze naar Gods intentie ook heten (vgl. Gen. 2, 18-20). Dankzij je gevoeligheid van harte, je onstuitbare verbeeldingskracht en je verbazingwekkende taalvermogen ben je er dikwijls in geslaagd de diepere zin te onthullen van de ruisende moerbeitoppen, van de poedersneeuw, van het dorp zonder ouders, de adem van je eigen aarde, het land der mensen, de overoever. De diepere zin of beter de goddelijke waarde.

Niet zonder reden noemden de oude Grieken hun dichters ‘theologen’.

Door velen is je poëzie en essayistisch werk hoog aangeslagen. Natuurlijk niet door allen. Dat is normaal. Ieder oeuvre heeft zijn grenzen en tekorten. Geen enkele dichter valt in eenieders smaak. Sommige critici waren al eens minder lovend, om niet te zeggen kwetsend. Maar anderzijds was er het vleiende en toch kritische oordeel van de velen die je kunstenaarsziel ontwaarden in ook je gelegenheidsgedichten en je geëngageerde poëzie. Waarom zouden ook deze genres niet mooi kunnen zijn, van hoog esthetisch gehalte - zij zijn bijwijlen zo intens doorleefd.

Negatieve en oppervlakkige kritiek heeft je soms zeer gedaan, vooral wanneer je voelde dat deze ingegeven was veeleer door ergernis om je Vlaams-christelijke overtuiging dan om zuiver literaire redenen. Ook als dichter was je niemands knecht. Het sierde je want het vergde durf en moed, en bleef niet zonder pijn. Maar vriend en vijand moeten je rechtlijnigheid bewonderen.

 
‘Eenieder weet wel wààr ik sta. Ik sta terecht
 
voor lichtgelovigen die mij niet echt
 
gelezen hebben, maar een oordeel vellen
 
op grond van wat door anderen werd gezegd.’

Je was niemands knecht: noch als Vlaming, noch als kunstenaar. Met de jaren kon je veel relativeren: de boeken die je had geschreven, de landen die je had bereisd, je roem, het succes, de kritiek. Veel van je inzet en je werk. Ook de momenten van verdriet en rouw, van ontgoocheling en pijn die je niet bespaard zijn gebleven. Geen mensenleven verloopt rimpelloos. Maar door herinnering aan de vele heldere uren hield dankbaarheid de boventoon. Met de leeftijd was je nog gevoeliger geworden voor ongeveinsde vriendschap en oprechte genegenheid. Je was ook zo erkentelijk tegenover je naaste familieleden op wie je kon rekenen bij tij en ontij, en tegenover je trouwe geestverwanten die je nooit in de steek zouden laten.

 
‘Ik schreef wat boeken. Zag wat buitenlanden.
 
Studeerde graag en kreeg meer dan genoeg.
 
Loop door mijn dorp sinds ik er weer belandde
 
als een die thuis kwam en niets anders vroeg
 
dan mogen ademen bij zijn verwanten.’

Cyriel, jij hebt je vijf talenten volledig uitgezet tot vijfmaal rente. Je beseft als vrome christen dat het alles je gratis was geschonken, om niet, naar het gekende Pauluswoord: ‘Wat heb je dat je niet gekregen hebt? En als je alles cadeau gekregen hebt, waarom die drukte alsof alles van jezelf kwam?’ Je was niemands knecht, inderdaad, maar strikt genomen was je geen eigenaar, alleen beheerder van de talenten je door de grote Gever toevertrouwd. Was dat niet je gelovige ervaring, je hele leven door, in alle weer en wind, van begin tot einde?

 
‘De luister van uw huis heb ik bemind
 
van toen mijn levensloop begon, een kind
 
dat onder uw gewelven als een hemel
 
de helm gevoelde van de zomerwind.’

Je hebt van veel in dit aardse bestaan kunnen genieten. Voor talloze medemensen heb je ontzettend veel betekend. Zij rouwen om je heengaan. Maar het ongewisse afscheid is ons aller zekere toekomst. Met zijn allen heten wij stervelingen.

Jij hebt gedroomd van een paradijs. Hier of elders? Nu of later?

 
‘Er is een liever land dat ik niet ken
 
waar ik verwacht en uitgenodigd ben
 
maar niet, zolang ik leven mag, kan komen
 
tenzij somtijds met poëzie en pen.’

Met je poëzie en pen was je slechts op weg. Dat is ons terecht vermoeden. Dat het ‘liever land’ - nog ‘liever’ dan dit soete land van Waas - nu jouw echte thuis mag zijn, is onze stellige hoop, gegrond in de Belofte van jouw en onze God.

Tytgat en Vanderlick, dubbele tentoonstelling in Oostende
Fernand Bonneure

Aflevering 49 van dit tijdschrift, verschenen in januari 1960, was voor het grootste deel gewijd aan leven en werk van Edgard Tytgat (Brussel 1879 - Sint-Lambrechts-Woluwe 1957).

Aanleiding was toen, drie jaar na zijn overlijden, een grote tentoonstelling in Brugge en in Mechelen. In Brugge had Tytgat trouwens zijn kinderjaren doorgebracht, waar ook zijn oudere broer en eveneens kunstschilder Medard Tytgat was geboren. Edgard schreef een tekst vol poëtische herinneringen: ‘Ma vie à Bruges’ in 1950-1956. De tentoonstelling in Brugge en Mechelen werd destijds zeer gunstig onthaald. ‘Verheugend is, zo luidde het toen, dat Tytgat wordt herontdekt’. Een nog hernieuwde kennismaking gaat nu door in het Museum voor Moderne Kunst in OostendeGa naar eindnoot1.: 109 olieverfschilderijen, voorts aquarellen, pastels, lavissen, tapijtontwerpen, tekeningen, hout- en linodrukken, etsen (het hele grafische oeuvre van de kunstenaar), boekillustraties (boeken van Felix Timmermans, Gerard Walschap, Jules Supervielle, Ernest Claes e.a.), de grootste tentoonstelling ooit met werk van deze kunstenaar, samengebracht uit musea en vooral uit privé-bezit. Tytgats kunst is bijzonder apart, zit op de wip tussen een lyrisch expressionisme en een speels fauvisme en werd zelfs even tot de naïeve kunst gerekend, terwijl de maker ervan ‘een groot kind’ werd genoemd. Maurice Roelants, die met Tytgat goed bevriend was, heeft in talrijke geschriften op overtuigende wijze bewezen dat Tytgat groter is geweest dan zijn guitige anekdotiek en dieper boorde dan ironie, verbeelding, erotiek, dan sprookjes, fabels en mythologie. Hij was niet alleen een alerte verteller, maar met zijn kleuren en vormen tevens een levensfilosoof.

In alle periodes van zijn loopbaan was het interieur, tezamen met de kermis en met het portret, een van de bevoorrechte onderwerpen. In veel schilderijen ging de aandacht graag naar gewone, alledaagse dingen, die vaak als belangrijke details in de compositie verschijnen: poppen, bibelots, bloemen, spiegelbeelden, kamerbehang, speelgoed, hoekjes van het atelier. Een zeer voorname plaats kregen altijd de ramen, doorkijkjes veelal naar een dorp, een tuin, de zee, de verte. Was deze kijk naar buiten niet een correctie of een tegenstelling op hetgeen binnenin gebeurde: rust of drukte, bezinning of beweging?

Bijbelse, mythologische, antieke of volkse verwijzingen omvatten eveneens het hele oeuvre. Hier tellen in eerste instantie de fi-

[pagina 221]
[p. 221]
guren, alleen of in kleine groepen en vooral hun plaats, hun functie of zelfs hun symboliek. Ook hier zijn er verrassende details te vinden in typische schilderijen als ‘Susanna verrast door de ouderlingen’, ‘Adam en Eva’, ‘De inneming van Troje’, ‘Het offer van Iphigeneia’ e.a., aldoor boeiende vertellingen door de schilder in een soort versteven rust of in volle bewogenheid opgeroepen. Ernstige en zelfs tragische gebeurtenissen kregen door inzicht en inspiratie van

illustratie
Edgard Tytgat, Jeugdvoorstelling, 1951, olie op doek, 81 × 100 cm; Privé bezit


Tytgat niet zelden een speels en haast blijmoedig karakter. De vrouwen die in deze verhalen optreden (hoeren, nonnen, zigeuners, prinsessen, danseressen) onderstrepen deze vreemde tragiek door haar altijd ronde en roze lichaam, naakt of met allerlei windsels omhuld.

De schilderkunst van Tytgat vertoonde een aarzelende impressionistische start met niettemin hoogtepunten zoals het ‘Zelfportret’ uit 1909 (KMSK, Antwerpen). Na zijn oorlogsverblijf in Engeland heeft hij, even schoorvoetend, het Vlaamse expressionisme gevolgd in de jaren twintig, evenwel zonder de verkortingen of vervormingen van een Permeke of een Van den Berghe; het dichtst wellicht benaderde hij de meest poëtische van de Latemmers, Gust. de Smet. In de volgende decennia kreeg Tytgats kunst haar definitieve plooi met een persoonlijke en goed herkenbare toets: het aldoor verhalende karakter, de vriendelijke onderwerpen, de vertelling in cyclussen of series in de trant en de geest van de ‘imagerie’, het blije, zomerse koloriet en ten slotte het naïeve weergeven van figuren, interieurs, landschappen.

De inspiratie van deze kunstenaar en zijn ongewoon observatievermogen hebben hem gemaakt tot een marginale, maar unieke verschijning in de Vlaamse kunst van de eerste helft van de 20ste eeuw.

Tegelijk en in hetzelfde museum werd een retrospectieve tentoonstelling gemonteerd met 150 schilderijen van Armand Vanderlick (Sint-Jans-Molenbeek 1897 - Gentbrugge 1985). Hij studeerde aan de academie van Brussel, werd tekenaar in een staalbedrijf, later vertegenwoordiger in kledingstoffen. Hij exposeerde voor het eerst in 1929. Nog vijftig individuele tentoonstellingen zouden volgen. Juist zoals Tytgat bleef Vanderlick wat in de marge van de klassieke kunsthistorische indeling in periodes en trends.

Slechts gedeeltelijk heeft hij de invloed van Latem ondergaan. Hij werd wel lid van ‘Les Compagnons de l'Art’ van Paul Haesaert en nam in 1936 deel aan de tentoonstelling van de Jeune Peinture Belge in de Brusselse galerie Giroux. In de volgende jaren nam hij al afstand van de abstrahering die deze groep zou uitgaan. Ten slotte werd hij bij de ‘animisten’ ingedeeld en zo ten tonele gevoerd o.m. in de tentoonstelling ‘De generatie van 1900’ in 1966 in het KMSK van Antwerpen. Bij deze geanimeerden was hij niet op zijn plaats, zoals anderen onder die naam ook niet. Uit het overzicht in de Oostendse tentoonstelling blijkt ten overvloede dat Vanderlick een statische schilder is geweest, eigenlijk een structuralist avant la lettre en zoals in de catalogus wordt beschreven, met een figuratie die smacht naar de abstractie. Hij heeft deze laatste stap nooit gezet en dit maakt overigens zijn waarde en zijn originaliteit uit. Uit de retrospectieve verschijnt hij met een typische goed afgelijnde reeks thema's. De zeegezichten geven hem de gelegenheid om op volle breedte een hunker naar eindeloosheid te suggereren. Ook in dit oeuvre is het interieur zeer belangrijk en binnen dit thema speelt de tafel een bijzondere rol. Daarop staan de gegevens voor een stilleven, daarrond zitten de figuren. De tafel is het centrale meubel in het huis en veel kunstschilders (zoals Slabbbinck, de jongere Swimberghe) hebben daar dankbaar gebruik van gemaakt. De figuren ten slotte, derde element in Vanderlicks thematiek, drukken bijna altijd een sfeer van stilte, isolement, ingekeerdheid uit, hetgeen ook tot

illustratie
Armand Vanderlick, Stlleven met rode vogel, 1943, olie op karton, 91 × 122,5 cm, Privé bezit


uiting komt in hun strak omlijnde omvang. Het grijs en blauw, zoals alle kleuren dik en pasteus aangebracht, vormden ongetwijfeld zijn picturale voorkeur. Deze schilderkunst heeft altijd een evenwicht nagestreefd tussen structuur en poëzie; hij heeft deze harmonie niet altijd gevonden, maar de verinnerlijkte sfeer die men in veel werken kan proeven verduidelijkt goed zijn standpunt en zijn situatie tegenover het probleem van de creatie.

Deze beide tentoonstellingen en ook de wat vreemde, fauvistische keramiek van de Amerikaanse Betty Woodman (1930), illustreren eens te meer de zeer verdienstelijke inzet die van dit museum uitgaat. De hedendaagse scheppingen vergelijken met hetgeen in de jongste decennia in Vlaanderen werd gepresteerd; het is een heel programma, dat in het Oostendse museum de jongste jaren glansrijk wordt afgewerkt.

[pagina 222]
[p. 222]

Thematische catalogus van de werken van Jef van Hoof:
een primeur
Jaak van Holen

Voor wie het oeuvre van een toondichter bestudeert, is een werkcatalogus een onmisbaar basisinstrument. Is dat studieonderwerp een Vlaams componist, dan stelt zich echter vaak een levensgroot probleem: of er is helemaal niets voorhanden, of de lijst die dan toch beschikbaar is, verdient nauwelijks de naam catalogus (onvolledig, te weinig relevante gegevens die na onderzoek vaak ook nog onbetrouwbaar blijken). Geregeld waagt een musicologiestudent(e) zich wel aan dergelijke karwei, maar het resultaat van zijn/haar arbeid wordt zelden of nooit gepubliceerd.

Zo verging het ook Luc Leytens. Het plan om een omvattende catalogus samen te stellen van het oeuvre van Jef van Hoof, naar het voorbeeld van soortgelijke publicaties in het buitenland, liet hem evenwel niet los. Meer dan 3 decennia later is het resultaat van zijn verbluffend monnikenwerk een met grote wetenschappelijke nauwgezetheid samengestelde chronologisch-thematische werkcatalogus, de eerste in zijn soort van een Vlaams componist.

 

Jef van Hoof (Antwerpen, 8/5/1886 - 24/4/1959) was één van de markantste Vlaamse toondichters van zijn generatie. Weinige componisten in Vlaanderen waren tijdens hun leven zo bekend als hij. Eerder dan met zijn artistieke betekenis, had dit alles te maken met de politieke inhoud van een deel van zijn werk. Heel wat van zijn composities waren immers ondubbelzinnig

illustratie
Jef van Hoof als directeur van het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium van Antwerpen (1942).


de verklanking van zijn inzet voor de Vlaamse beweging. In brede Vlaamse kringen waren zijn strijdliederen en -koren gemeengoed. Zijn onomwonden flamingantisme maakte hem echter ook zeer omstreden. Zowel na de Eerste als na de Tweede Wereldoorlog belandde hij voor enkele maanden in de gevangenis. Van Hoof studeerde aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium in Antwerpen: orgel bij Arthur de Hovre, harmonie

illustratie
Titelblad van de Symfonie nr. 1 in A (L. 167), gecomponeerd in 1938, uitgegeven door de Crans, Antwerpen, 1951.


bij Jozef Huybrechts, Paul Gilson en August de Boeck, piano bij Joz Bossiers, contrapunt en fuga bij Lodewijk Mortelmans. Na het behalen van een Tweede Prijs van Rome (1911) ging hij een tijdje in Berlijn studeren. Terug in Vlaanderen was hij actief als organist, pianist en dirigent; hij was leraar aan en directeur (1942-'44) van het conservatorium van zijn geboortestad. Zijn eerste compositie, Panis Angelicus (motet voor solozangstem en klavier) dateert uit 1902. Spoedig verwierf hij faam als componist van liederen en van muziek voor beiaard en voor kopers. Die eenzijdige erkenning blijft hem eigenlijk tot op vandaag parten spelen: zijn kamermuziek, wel degelijk relatief beperkt in aantal, wordt te weinig gespeeld al behoort ze (de strijkkwartetten bijv.) tot het fijnzinnigste van wat de postromantiek in Vlaanderen voortbracht. Gedurende de laatste 20 jaar van zijn leven ontpopte hij zich steeds meer als symfonicus. De Symfonie nr. 6 in si mol groot, zijn laatste compostie, bleef onvoltooid. Zijn totale oeuvre omvat 278 oorspronkelijke werken in zowat alle genres, en tientallen bewerkingen.

 

Van die 278 composities geeft Luc Leytens in zijn catalogus, in de mate van het mogelijke, volgende gegevens op: titel; incipit (indien meerdelig: incipit van de verschillende delen); bezetting; plaats en datum van compositie; tekstdichter; uitgave(n); tessituur wanneer het een lied betreft; aantal maten; bewaarplaats van en nadere informatie over handschrift(en); plaats, datum en uitvoerders van de creatie; eerste uitvoering in het buitenland; opdracht; bewerkingen door andere componisten; onder de noemer ‘nota's’ een aantal detailbemerkingen i.v.m. het betreffende werk zoals afwijkingen in verschillende uitgaven; en ten slotte ook de discografie (interessant natuurlijk, maar intussen al niet meer volledig; wat dit aspect betreft zal de gebruiker - in zekere zin gelukkig maar! - in de toekomst dus steeds meer op een verkeerd spoor zitten.). Waar nodig worden transcripties en eigen bewerkingen vermeld. Van de dramatische werken is bovendien ook de synopsis gegeven.

De catalogus bevat verder een systematische lijst (rangschikking qua bezetting) van de oorspronkelijke werken, opgave van enkele onzekere werken, een lijst van bewerkingen van andere composities door Jef van Hoof, werken en bewerkingen ten onrechte toegeschreven aan Van Hoof, een opsomming van diens literaire werken, iconografie, uitgebreide (zij het ‘selectieve’) bibliografie en, als inleiding, een korte levenskroniek.

Aan het lijstje van illustere afkortingen als BWN (Bach Werke Verzeichnis), KV (Köchel Verzeichnis voor de werken van Mozart) en D (voor de nummering van Schuberts werken door Otto Erich Deutsch) kan nu dus ook L toegevoegd worden voor het oeuvre van Jef van Hoof. Leytens' catalogus is inderdaad een standaardwerk dat een vergelijking met de genoemde voorbeelden probleemloos kan doorstaan.

 

Luc Leytens, Thematische catalogus van de werken van Jef van Hoof, uitg. Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Paleis der Academiën, Hertogstraat 1, 1000 Brussel; 1994; verdeeld door Uitg. Brepols, Steenweg op Tielen 68, 2300 Turnhout.

[pagina 223]
[p. 223]

Kennismaken met het archief van de hele Vlaamse Beweging
Karel van Deuren

Het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN) is minder bekend dan het AMVC (cultuurleven), het (katholieke) KADOC of het (socialistische) AMSAB en dat is zeer ten onrechte. In een gesprek met prof. dr. Frans-Jos Verdoodt, directeur en afgevaardigd-beheerder van het ADVN, kregen we inzicht in wat het archief omvat, wat gerealiseerd werd en wat nog in de steigers staat.

Het ADVN werd opgericht op 21 maart 1984 en vestigde zich in een pand naast het AMVC aan de Minderbroedersstraat in Antwerpen. Dat was niet helemaal een toeval, want van uit het AMVC, inzonderheid dankzij de toenmalige conservator prof. dr. Ludo Simons en zijn opvolgers, werd de oprichting welwillend en efficiënt ondersteund.

Zeer onlangs is het ADVN verhuisd van de Minderbroedersstraat, waar de instelling letterlijk uitgegroeid was, naar de Lange Leemstraat 26 in Antwerpen, - een prachtig pand waar tot in 1995 de Sociale Hogeschool van de stad Antwerpen gevestigd was. Het fraaie neoclassicistische gebouw is van architect Pieter Dens, bekend van zijn restauratie van de Bourla-schouwburg. Er kon een interessante combinatie van aankoop en erfpacht-op-lange-termijn met de Stad afgesloten worden. Intussen blijft er vooral financieel nog heel wat werk aan de winkel voor de renovatie en het verbouwen van het schoolcomplex tot een functioneel modern ‘archief en documentatiecentrum’. De klaslokalen bieden - zij het voorlopig - onderdak aan de enorme papiertoren die het kostbare archief geworden is. Het enthousiast en deskundig personeelsteam bestond op 1.1.1998 uit 23 personen van wie 16 voltijdse wetenschappelijke en administratieve medewerkers.

De Vlaamse Beweging in al haar uitingen

Het ADVN heeft een archieffunctie met, zoals de naam het zegt, betrekking tot de Vlaamse Beweging in al haar uitingen; bevordert het wetenschappelijk onderzoek en de bekendheid van de resultaten via publicaties, tentoonstellingen, enz.; staat als documentatiecentrum ten dienste van instellingen en particuliere vorsers.

Vrij snel was duidelijk dat de studie van de Vlaamse Beweging niet kon worden losgemaakt uit een internationale context, zodat ook de historiografie van de nationale bewegingen in Europa gedocumenteerd wordt.

Directeur Verdoodt legt er de nadruk op dat het ADVN een strikt wetenschappelijke instelling is die los staat van politieke partijen en organisaties, haar activiteit uitbouwt in een uitgesproken pluralistische geest. Ze is erkend door de Vlaamse Raad (27 juni 1985) en wordt gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap en de meeste Vlaamse provincies, wat meteen een waarborg is voor de zuiver wetenschappelijke aanpak.

Enkele actuele cijfers

Enkele cijfers illustreren de belangrijkheid van, evenals de groeiende interesse voor het ADVN. Einde 1997 werden 5.925 overdrachten van archivalia genoteerd. De archieven van Frans Van der Elst, van Volksunie-mandatarissen Hugo Schiltz, Vic Anciaux, Johan Sauwens, Hector de Bruyne, e.a. berusten bij het ADVN. Zoals er eveneens belangrijke bestanden zijn van Vlaamse politieke partijen, van organisaties zoals het IJzerbedevaartcomité, van figuren als Frans Daels, Raymond Derine, pater Callewaert, pater E. Pil en zijn familie, Jef van de Wiele, de priesters Odiel Spruytte en Cyriel Verschaeve.

Dat belangrijke schenkingen, ook uit familiearchieven, aan het ADVN worden toevertrouwd, is verklaarbaar uit het vertrouwen dat wettelijke en afgesproken embargo's strikt worden gerespecteerd. Uit de repressietijd bijv. bezit het archief correspondentie van gevangenen met hun vrouwen en kinderen die raadpleegbaar is binnen de gebruikelijke embargoregels die vastgelegd worden in overleg met de schenkers van de archieven.

Het ADVN beschikt thans over 1.650 strekkende meter archieven: 17.600 boeken over de Vlaamse Beweging en de belangrijkste nationale bewegingen in Europa; 3.100 titels van tijdschriften; 33.600 audio-visuele documenten (dia's, foto's, maar ook vlaggen, schilderijen, enz.); 3.700 documentatiemappen met 17.000 trefwoorden.

In 1997 waren er 712 bezoekers, werden er 3.000 stukken opgevraagd. Bij al deze cijfers moet worden opgemerkt dat ze betrekking

illustratie
Prof. dr. Frans-Jos Verdoodt, directeur en afgevaardigd-beheerder van het ADVN.


hebben op een jaar waarin wegens renovatiewerken het archief enkele maanden gesloten was. Ze leren alleszins dat sinds de oprichting van het centrum de bekendheid geleidelijk en aanhoudend groter is geworden.

Objectiviteit sluit integere betrokkenheid niet uit

Directeur Verdoodt schetst de activiteit van zijn huis met methodologische zorgvuldigheid.

illustratie
Het nieuwe pand van het ADVN aan de Lange Leemstraat 26 in Antwerpen, waar vroeger de Sociale Hogeschool van de stad Antwerpen (architect Pieter Dens) was gevestigd.


Van het verzamelen, verwerven en ontsluiten, plus het vastleggen van consulteringsvoorwaarden, inventariseren van het archiefmateriaal tot het ter beschikking stellen van de documenten van het archief en het begeleiden van vorsers en veldonderzoek. Verder heeft het ADVN ook een verwijsfunctie naar andere archieven en ten slotte is er het ondersteunen van onderzoeksprojecten, colloquia (zoals in 1995 dat over Herman Van den Reeck en onlangs dat over Jef Van Extergem) en het wetenschappelijk gastheerschap van de bekende Wetenschappelijke Tijdingen. Om de drie jaar wordt de Pil-van Gastelprijs toegekend voor een geschiedkundig werk. De instelling heeft een kleine uitgeverij, de intussen zeer gewaardeerde Perspectief-uitgaven, waarin o.m. de standaardwerken van prof. dr. Bruno De Wever over Staf De Clercq en het V.N.V. verschenen zijn.

Met een gevoel van dankbaarheid heb ik van prof. Verdoodt afscheid genomen: de objectieve, wetenschappelijke geschiedschrijving van de Vlaamse Beweging is gewaarborgd. Overigens sluit objectiviteit integere betrokkenheid niet uit.

eindnoot1.
PMMK Museum voor Moderne Kunst, Oostende, tot 8 november 1998. Elke dag van 10 tot 18 uur. Op maandag gesloten. Toegangsprijs 300 BEF. Verminderde prijs voor jongeren, scholen, groepen. Kinderen tot 12 jaar gratis. Catalogi Tytgat en Vanderlick beschikbaar. Op 17 oktober e.k. heeft het C.V.K.V. een geleid groepsbezoek aan deze tentoonstelling vastgelegd en dit om 16 uur. Belangstellenden kunnen inschrijven bij de heer Dirk Rommens, verbondssecretaris, St.-Pietersstraat 39, 8520 Kuurne, tel. 056/36 03 64, Fax 056/ 35 78 66


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Herman-Emiel Mertens

  • Fernand Bonneure

  • Karel Van Deuren

  • Jaak Van Holen

  • Julien Vermeulen

  • Kamiel D'Hooghe

  • Robert Declerck

  • over Anton van Wilderode

  • over Armand Vanderlick

  • over Jef van Hoof