| |
| |
| |
Bibliotheek
Samenstelling Geert Swaenepoel
Filosofie en religie
■ François de La Rochefoucauld
Maximen. Bespiegelingen over menselijk gedrag. Historische Uitgeverij, Groningen, 2008, 127 p., 25 €
François de la Rochefoucauld was een Franse hertog die leefde van 1613 tot 1680. In zijn Maximen (1678) ontmaskerde La Rochefoucauld de christelijke moraal van goed en kwaad en legde de achterliggende moraal van macht en onmacht bloot. Het bezorgde hem Nietzsche als bewonderaar. In zijn Maximen komt La Rochefoucauld los van de gebruikelijke christelijke moraal. Zijn bespiegelingen plaatsen de mens in het middelpunt van het leven. La Rochefoucauld stond met beide benen in het volle leven en alles wat dat leven te bieden heeft. Eerlijkheid is het centrale begrip waardoor zijn leven en denken geleid worden. Vanuit die fundamentele eerlijkheid durft La Rochefoucauld het aan alle gangbare waarden en waarheden te onderzoeken en in vraag te stellen. Zijn Maximen getuigen dan ook van bedachtzaamheid en maturiteit. Hij heeft er dan ook zijn leven lang aan gewerkt, in geschrapt en bijgevoegd. Meestal zijn La Rochefoucaulds overpeinzingen buitengewoon kernachtig en helder in hun formulering; soms zijn ze ook raadselachtig en diepzinnig, als aforismen in hun beknoptheid. Net die beknoptheid dwingt tot aandachtige lezing en tot nadenken. Door hun open vorm hebben de Maximen van La Rochefoucauld tot op de dag van vandaag hun kracht behouden. Het is geen boek om in één ruk uit te lezen, maar om met mondjesmaat te lezen en over te mediteren. De voortreffelijke vertaling van Maarten van Buuren, die eerder zijn sporen verdiende met vertalingen van werk van onder meer Cioran, Valéry, La Bruyère en Pascal, maakt dit belangrijk werk opnieuw toegankelijk voor de hedendaagse nederlandstalige lezer.
[Geert Swaenepoel]
| |
■ Paul Tanghe
Toeterweltoe. Zin, onzin en waanzin van religie, Lannoo, Tielt, 2008, 400 p., 22,50 €.
In zijn vorige boek Toeternitoe. Zin, onzin en waanzin van de hedendaagse beeldende kunst wees Paul Tanghe op de verwantschap tussen de kunstervaring en de religieuze ervaring. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat zijn jongste boek Toeterweltoe handelt over de zin, onzin en waanzin van religie. Waar de kunstervaring het vrijblijvend karakter van een spel heeft, daar verdwijnt dat spelkarakter als het over religie gaat en wordt de toon bloedernstig omdat het over leven en dood gaat. Religie is de bron waaruit het leven opborrelt, al is het tegelijk vaak een bron van geweld. Ook in Toeterweltoe is de grens tussen zin, onzin en waanzin zeer broos. Via cirkelbewegingen probeert Tanghe in dit tweede boek naar het wezen van religie door te stoten. De auteur vertrekt van de actuele crisis van de religie in Europa, bestudeert nadien meer in het algemeen het fenomeen religie, om in het laatste deel stil te staan bij het godsbestaan. Tanghe schrijft geen theologisch of historisch traktaat, maar veeleer een filosofische reflectie over religieuze praktijken, ervaringen en overtuigingen. Daarbij komt zijn boek over als de persoonlijke verwerking van heel wat andere lectuur. Er zijn al zeer veel interessante boeken over religie, godsdienst en God verschenen en de vrees van de auteur dat hij daar persoonlijk weinig aan toe te voegen heeft, klopt jammer genoeg. Het lijkt alsof Tanghe vooral zijn eigen geloof wil rechtvaardigen. Als een apologeet wil hij aantonen dat religie ook vandaag zinvol blijft als het antwoord op de grote levensvragen, maar tegelijk reduceert hij het geloof tot een symbolisch taalspel. Religie en geloof zijn echter niet te herleiden tot een fabeltje voor het slapengaan of tot zo nu en dan een rituele praktijk omdat ze handelen over de hele werkelijkheid. Daarom zijn wetenschap en geloof, politiek en religie, samenleving en kerk voor de gelovige niet te scheiden.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Beeldende kunst
■ Onno Blom & Irma Boom
Marszwart & titaanwit. Het beeldend werk van Jan Wolkers. De Bezige Bij/De Lakenhal, Amsterdam/Leiden, 2008, 224 p., € 25
Jan Wolkers (1925-2007) genoot bij het grote publiek vooral bekendheid als schrijver van succes- en schandaalromans als Terug naar Oegstgeest (1965) en Turks Fruit (1969). Dat hij daarnaast ook actief was als beeldend kunstenaar is minder bekend. Over zijn beeldend werk verschenen al eerder twee monografieën: Jan Wolkers schilder beeldhouwer (1986) en Jan Wolkers (2002). Deze derde monografie verscheen naar aanleiding van de tentoonstelling over het beeldend werk van Wolkers in Stedelijk Museum De Lakenhal in Leiden, die liep van 21 oktober 2008 tot 15 februari 2009. Onno Blom, Wolkers' biograaf, schreef een erg leesbare bijdrage over de kunstenaar zijn leven en (beeldend) werk, grafisch vormgeefster Irma Boom stond in voor het ontwerp van het boek en voor de beeldredactie. Wolkers' beeldend werk en literaire oeuvre vertoonden een grote consistentie. Thema's die steeds terugkeerden, waren de natuur, de liefde en de dood. Zijn beeldend werk maakte een opvallende ontwikkeling door: ‘van een traditioneel, academisch geschoold realisme naar abstractie’. Toch vertoonde het in zijn verscheidenheid een grote eenheid. Een van Wolkers typische uitspraken dienaangaande is: ‘Mijn leven en werk zijn één. Niemand is dichter bij de waarheid gebleven dan ik.’ Deze verzorgde uitgave toont tal van associatief op vorm, kleur, materiaal en lichtwerking gerangschikte tekeningen, aquarellen, schilderijen, sculpturen en maquettes, documentaire foto's in zwart-wit, manuscripten, typoscripten en enkele gedichten. Voor wie beide vorige monografieën al in zijn bezit heeft, bevat dit boek relatief weinig nieuws, voor de anderen is het een ideale introductie tot het beeldend werk van een dubbeltalent wiens werk een ‘Latijnse hang naar harmonie’ vertoonde. Een voorbeeldige hommage.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ Ingeborg Dusar en Hilde Meersman (red.)
Markteconomie en Kunst, Acco, Leuven - Voorburg, 2008, 156 p., 26 €
De financiële crisis maakte duidelijk hoe sterk economie ons leven beïnvloedt. Eigenlijk zijn we allemaal kapitalisten geworden. Ook kunst werd ondergeschikt aan economie. Kunst werd een beleggingsobject en veilingen dreven systematisch de prijzen op. In het boek Markteconomie en Kunst gaan veertien auteurs na hoe kunstenaars zich tot de markt verhouden. Ze kijken hoe verzamelaars, galerijhouders, curatoren en beleidsmensen de kunstmarkt sturen, maar ook hoe de markt het aangezicht van kunst wijzigt. Het ligt voor de hand dat kunst in tijden van esthetische crisis aansluiting zoekt bij het marktdenken en tegemoet komt aan de vraag van de consument. De economische logica stuurt de waardering voor kunst en de impact van de consumptiecultuur blijkt het sterkst uit de verkoopstrategie van schandaal- en bestsellerauteurs. Het zijn immers de verkoopcijfers die tellen. Maar hoe kan dan vermeden worden dat kunst vervalt in kitsch? De volmaakte concurrentie laten spelen in de cultuursector lijkt geen goed idee. Daarom zijn subsidies in die sector gerechtvaardigd. Net zoals bonafide galeriehouders promoten en ondersteunen ze kunst, beschermen ze het kunstpatrimonium en bewaken ze de kwaliteit. Wie kunstwerken koopt, doet daarmee niet altijd een goede belegging, veeleer gaat het om het hebben van het voorwerp. Een kunstverzamelaar gelijkt daarom sterk op een fetisjist, al is niet elke verzamelaar gelijk. De ene verbergt zijn kunstbezit in een kluis, de ander richt zijn eigen galerie of museum op zodat ook anderen er toegang toe hebben. De interdisciplinaire aanpak van dit boek reikt vele boeiende inzichten aan over de snijpunten tussen markteconomie en kunst.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Architectuur
■ Eric Hennaut, Liliane Liesens
Henry Lacoste architecte (1885-1968). AAM Éditions, Brussel, 2008, 270 p., 75 €
De lang verwachte monografie betreffende één van de meest fascinerende Belgische architecten is eindelijk beschikbaar. Lacoste heeft een specifieke plaats ingenomen in de Belgische interbellum architectuur. Lacoste kreeg zijn opleiding aan de Brusselse Academie en aan de Parijse Ecole des Beaux-Arts. Vanuit deze opleiding zal hij steeds een grote liefde en zorg voor de tekening bewaren.
In 1914 behaalt hij zijn diploma en verblijft hij een korte tijd in Griekenland waar hij met anderen opmetingen maakt van de Apollotempel in Delphi. Terug in België is hij lid van de ‘Mission Dhuicque’, een grote campagne waarbij vele historische gebouwen in de frontstreek werden opgemeten en gefotografeerd, vooral Veurne en Ieper. Zijn eerste opdracht na de oorlog is een kerk met bijhorend gemeentehuis in Bléharies (1919-25) nabij Doornik. Voor de structuur koos hij voor betonnen spanten en qua grondplan bezit het interieur geen zijbeuken. In het Interbellum bouwde hij sanatoria in Buizingen en Den Haan. Wat betreft woningen valt zijn eigen woning in Oudergem (1926) te vermelden evenals het woonhuis Pion in Doornik (1935). Het boek gaat uitvoerig in op zijn talrijke religieuze projecten. Lacoste, een man met een diepe religiositeit, is de ontwerper van twee van de indrukwekkende ‘mijnkathedralen’ in Limburg, de kerken van Zwartberg (1937-41) en Beringen (1938-48), twee uitzonderlijke prestaties die maar recent naar waarde worden geschat. Tijdens WO II zet hij een megalomaan project op papier voor het bedevaartsoord Beauraing. Lacoste ontwierp veel tijdelijke constructies. Het Congo paviljoen voor de koloniale expositie in Parijs (1931) was grensverleggend in opbouw.
| |
| |
Voor de wereldexpositie in Brussel (1935) ontwierp hij maar liefst vier paviljoenen, o.a. het paviljoen van het Kerkelijk Leven. Lacoste was een verwoed archeoloog. Tussen 1930 en 1938 superviseerde hij als architect de Belgische opgravingen van de Romeinse stad Apamea in Syrië. Zijn vriend Paul Bigot maakte in 1911 een mega maquette van Rome. Reeds in het begin van de jaren '30 pleitte Lacoste er voor een versie van het schaalmodel te plaatsen in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, een droom die pas in 1950 werkelijkheid wordt. Na 1945 bouwde Lacoste een vakantiekolonie in Oostduinkerke en deed hij de herinrichting van de Leuvense Universiteitsbibliotheek (1944-1953). Gedurende dertig jaar was hij verbonden aan de Academie van Brussel, eerst als docent en vervolgens als directeur. Zijn erudiete kennis en enthousiasme wist hij aan zijn studenten over te brengen. In de inleiding van het boek benadrukt Maurice Culot zijn rol als pedagoog en de grote impact die hij had op een volgende generatie. Lacoste was geen avant-garde architect, geen modernist, maar ook geen traditionalist. Hierdoor valt hij moeilijk te plaatsen onder één of andere noemer of -isme en werd zijn werk vaak ten onrechte verwaarloosd. Het schitterend boek van Eric Hennaut en Liliane Liesen is een grote bijdrage om tot een genuanceerd beeld te komen van de Belgische architectuurscène tussen 1918 en de jaren '60.
[Marc Dubois]
| |
Literair proza
■ Paul Baeten Gronda
Nemen wij dan samen afscheid van de liefde. Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam, 2008, 208 p., 15,90 €
Nemen wij dan afscheid van de liefde. Een mooiere titel kan je niet bedenken voor Paul Baeten Gronda's (1981) debuutroman. Het doet de lezer onmiddellijk denken aan dat sombere maar erg mysterieuze nummer van Joy Division, ‘Love will tear us apart’. Wie een sentimenteel derderangsliefdesavontuur tussen twee mistroostige en onstandvastige jongeren verwacht, komt bedrogen uit. Hoofdpersonage Max Eugène Venkenray is erg weerbaar. Hij krijgt de ene tegenslag na de andere te verwerken, maar hij blijft prima functioneren in de maatschappij. Eerst wordt zijn jongere broer Roy omvergereden voor hun huisdeur. Kort daarna maakt Max' vader een dodelijke val uit een hotelraam. Max blijkt telkens ijzersterk te zijn. Zelfs zijn egocentrisch liefje Elise, dat elke man in korte tijd weet te ontregelen, slaagt er maar niet in om Max uit zijn lood te slaan.
Om alle gebeurtenissen in zijn leven te kunnen plaatsen, bewoont Max een kamer in Hotel Splendid. Van daaruit organiseert hij zijn leven. Hij verdeelt zijn uren tussen zijn werk als aircomonteur in een winkelcentrum, zijn gesprekken met zijn vriend Jimbo, met wie hij ooit in een alternatieve metalgroep actief was, zijn oudere broer Gertjan, die kunstzinnige experimenten met cavia's uitvoert en Elise die vrij ruw is, ‘maar Elises ruw’ zo merkt Max op ‘was beter dan andermans zachtaardig’. In Nemen wij dan afscheid van de liefde is het veeleer de taal die voor vuurwerk zorgt dan het plot. Gronda is jammer genoeg afkerig van enige vorm van actie in zijn boek. Gelukkig maakt zijn bijtende humor veel goed.
[Nicolas Verscheure]
| |
Poezië
■ Karel Sergen
Bergzaam. Uitgeverij P, Leuven, 2008. 48 p., 15,00 €
Om krachtige poëzie te schrijven heeft Karel Sergen niet veel woorden nodig. Steunend op een sober woordenpalet maakt hij in Bergzaam van elk gedicht een unieke bundeling van sfeer en ritme. Ondanks de kille kaft met een onheilspellend - onherbergzaam - berglandschap, biedt Sergens achtste bundel verrassend warme momenten. Wie Bergzaam voor de eerste keer leest, merkt het meteen: op iedere bladzijde roept het karige woordgebruik sterke beelden op. ‘Zon schiet. Sneeuw schittert’, schrijft de dichter in ‘de vlokken zijn moe’ en je ziet de door zon beschenen sneeuw zo voor je ogen fonkelen. Een ‘blote, blotelijke nul,/ een stuitende stuiterende nul’ wervelt doorheen ‘als ginder’ en verderop wordt de aarde poëtisch vergeleken met ‘een koek van craquelé’. Een stroom van kleinletterige gedachten, op geen enkel punt onderbroken door hoofdletters. De zinderende opeenstapeling van uitdrukkingen wordt doorspekt met beelden van zee en zand, rotsen en stof, bomen en schelpen, wind en zon tegen. In het eerste deel, ‘het kraken dat we horen’, bieden de natuurbeelden in de eerste plaats troost na een verlies. ‘wij zorgen wel, klip na klip, na klip’, fluisteren de doden in de warme golven. In het tweede deel, ‘der engelen lust’, gaan de veelvuldige natuurverschijnselen vergezeld van een seksuele ondertoon: ‘wind wiegde over haar buik. / de maan steeg, zwol, stuurde / haar krans vol door het raam. / venus kreeg een blos.’ Opeens loert er overal subtiele verleiding om de hoek, zie je tongen likken en lekken, voel je de trillingen en de heetheid van de atmosfeer. Zo evolueert Bergzaam van een vrij onderkoelde sfeer naar een behaaglijke liefdeswarmte. Van onherbergzaam naar bergzaam. De
grote vraag is wat de twee afbeeldingen van Luc de Coen tussen dat alles staan te doen. Volgens de blurb op de flap ‘verdicht’ de Coen hiermee ‘Sergens poëzie vanuit eigen reflectie de verzen laag over laag tot twee plimpsesten’. Een vage uitleg voor al even vage foto's van een oude passer en een slot met twee vleugels.
Achter de frigide voorkaft beweegt Bergzaam zich van ‘de mildheid van verlies’ naar ‘de intensiteit van liefde’. Daarover maakte de flaptekst wel een betrouwbare belofte. De lezer die aan het einde van Sergens verhaal belandt, blijft achter met hetzelfde gevoel dat de dichter het vijfde gedicht ‘Ensor’ verwoordde: ‘ik ben verschanst, geboeid, / getekend.’
[Carl De Strycker]
| |
Jeugdliteratuur
■ Marita de Sterck
De hondeneters. Querido, Antwerpen, 2009, 195 p., 13,95 €
De 17-jarige Victor Vervoort groeit op als notariszoon in Mechelen, in een gezin dat hem overbeschermt omdat hij aan epilepsie lijdt. Eind 1917 loopt hij van huis weg om zijn trouwe hond te zoeken. Zijn tocht brengt hem via de armenmarkt en langs de rivieren tot in Boom, bij een hondenslachterij. Hij komt in een voor hem totaal onbekende, volkse wereld terecht: bij boerenmeisjes, schippers, straatmadelieven, het voddenwijf met de baard en Flor de muzikant. Als hij weet dat zijn hond nog leeft maar gevlucht is, moet hij de lange en gevaarlijke weg terug.
Victor wordt wegens zijn ziekte opgevoed als een kasplantje, ook al is hij in veel dingen geïnteresseerd. Zijn ouders houden hem onwetend als een kind maar door zijn tocht leert hij het echte leven in oorlogstijd kennen en komt hij als een zelfbewuste jongeman terug. Via tal van nevenpersonages en gebeurtenissen schetst de auteur een treffend beeld van de gruwelijke realiteit van de oorlog, van honger en onrecht. Daartegenover staat ook solidariteit en menselijke warmte, waarvan Victor door zijn ziekte sterk afhankelijk is. Doorheen het verhaal komt Victor ook te weten wat er met zijn broer Nest als frontsoldaat is gebeurd. Daardoor observeert hij niet alleen wat de oorlog met mensen rondom hem doet maar kruipt het verdriet en gemis ook in zijn eigen lijf.
Het verhaal speelt zich af op zeven dagen, met een indringende beginpassage bij de hondenslachter. De aangrijpende gebeurtenissen en de sterke emotionele ondertoon sleuren de lezer mee in het verhaal. De realistische beschrijvingen zijn verteld met grote precisie en gedrevenheid. Het Vlaams gekleurde taalgebruik in de dialogen en de volkse namen geven authenticiteit aan de personages. De auteur deed heel wat research voor dit boek. Wie aandachtig leest, merkt verwijzingen naar volksmuziek, bijgeloof en de fantastische verhalen van Jules Verne. Het gevecht van een jongeman met zijn eigen lichaam en het in het reine komen met zijn familie vormt een complex groeiproces. Deze adolescentenroman schetst daarnaast een indringend beeld van de overlevingstrijd van de kleine man tijdens De Grote Oorlog.
[Ria De Schepper]
| |
Discotheek
■ Felix Mendelssohn-Bartholdy
Lieder ohne Worte, Concerto in a voor piano en strijkers, e.a.; Liebrecht Vanbeckevoort, piano - Camerate Con Cor(d)e o.l.v. Alain Roelant; PHAEDRA CLASSICS 292019
Liebrecht Vanbeckevoort, laureaat van de jongste Koningin Elisabethwedstrijd voor piano en rijzende ster aan het Belgische pianofirmament, heeft zijn eerste cd uit: een volldige Mendelssohn-opname. Mendelssohn is één van zijn favoriete componisten en meteen is deze cd ook een hommage aan de componist die 200 jaar geleden werd geboren. Naast negen van de bekende Lieder ohne Worte speelt Vanbeckevoort ook het Rondo Capriccioso, opus 14, de Variations Sérieuses, op. 48 - twee contrasterende werken die hun naam niet gestolen hebben! - en het Concerto in a voor piano en strijkers.
Vanbeckevoort lijkt zich in deze muziek bijzonder in zijn sas te voelen: dartel, fris, helder, charmant, soepel, meeslepend, waar nodig indringend melancholisch of met een stevige dramatische toets...
Nauwelijks gekend is het Pianoconcerto in a. Het is het eerste en meest volumineuze van 3 pianoconcerti, alle in mineurtoonsoort. Mendelssohn schreef het toen hij dertien was. Voor deze opname werd geopteerd voor een zeer kleine strijkersbezetting, die wellicht de originele bezetting - Mendelssohn creëerde zelf dit werk, met zijn eigen privéhuisorkest - benadert. De betoverende poëzie van deze muziek en het feit dat dit concerto maar zelden gespeeld wordt en ook alles behalve frequent is opgenomen, maken deze opname tot een gevarieerd Mendelssohn-portret dat ruime aanbeveling verdient.
[Jaak Van Holen]
| |
■ Bart Defoort
Sharing Stories On Our Journey. Audio-cd, 63 min., opname en mix Pino Guarraci & Wouter Elen, De Werf, W.E.R.F. 072, distributie AMG en www.dewerf.be, 2008
Bart Defoorts derde cd voor het Brugse W.E.R.F.-label bevat vijf composities van eigen hand en vier standards. Ballads en swingnummers in de hardboptraditie wisselen elkaar af. Veel van deze muziek had dan ook niet misstaan op een Blue Note-Ip uit de eerste helft van de jaren zestig. En daar wringt hem precies het schoentje, want nergens worden er echt muzikale potten gebroken. Aan ouderwetse degelijkheid is er nochtans geen gebrek. Defoort (ts), gastmuzikant Emanuele Cisi (ts), Ron van Rossum (p), Nic Thys (b) en Sebastiaan de Krom (dr) zijn stuk voor stuk muzikanten met voldoende maturiteit en ervaring om zich voortreffelijk van hun taak te kwijten. En, toegegeven, het samenspel van beide blazers - de zachtere, ingehouden Defoort en de meer extraverte Cisi - is soms meedogenloos mooi, vooral in de standards, die doorleefder klinken dan Defoorts eigen composities. Maar toch. Defoort is geen saxofonist die het van opvallende statements moet hebben. Hij is veeleer bescheiden, stelt zich tevreden met beschaafd converseren op zijn instrument. Het avontuur, zoals dat ten tijde van de eerder genoemde Blue Note-periode vooral te vinden was op de platen van het Impulse!-label, ligt hem duidelijk niet zo. Het zal wel de aard van het beestje zijn. Deze cd houdt dan ook het midden tussen een geciviliseerd gesprek van een kwintet jazzmen in maatpak en met een Rolex om de pols, en een halfslachtige poging om tussen de lijnen door toch enig verbaal vuurwerk te ontketenen. Maar nergens ruik je de zweetgeur van jazz die écht swingt als de pest en die eerder inspeelt op de onderbuik dan op het hoofd. Nee, dan grijp ik liever terug naar oude Blue Note-Ip's van tenoristen als Hank Mobley en Joe Henderson. Niet braafheid loont, maar branie.
[Patrick Auwelaert]
|
|