Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 58
Toon afbeeldingen van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 58zoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29,72 MB)

Scans (186,64 MB)

ebook (33,62 MB)

XML (1,83 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 58

(2009)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 192]
[p. 192]

Bibliotheek
Samenstelling Geert Swaenepoel

Algemeen

■ André Denys

Mijn Ronde. Het bestuurlijk reisverhaal van gouverneur André Denys. Uitgeverij Snoeck, Gent, 2008, 592 blz., 32 €



illustratie

André Denys legde op 1 december 2004 de eed af als gouverneur van Oost-Vlaanderen. Dat betekende het afscheid van 23 jaar Wetstraat en het begin van een provinciaal bestaan. Het was door de ambtswoning in Gent ook het afscheid van zijn dorp Zulte, maar al spoedig was het echtpaar Denys verliefd op de Arteveldestad. Al had Denys in het verleden de afschaffing van het provinciale niveau bepleit, nu zag hij het gouverneurschap als de bekroning van zijn loopbaan. De oorspronkelijke vijand werd een minnaar en verdediger van de provinciale structuren. Hij zag in dat provincialisme een waardevolle hefboom is om de subsidiariteit te versterken en dat de gouverneur een verbindingspunt tussen de diverse bestuursniveaus vormt. Om de interactie tussen de bestuursniveaus te versterken, hield Denys met zijn deputatie een Ronde van Oost-Vlaanderen. Het boek Mijn Ronde is de neerslag van die rit langs alle 65 Oost-Vlaamse steden en gemeenten. Het werd geen saai verslag van werkbezoeken, maar een bundeling van impressies en herinneringen. De sterktes en zwaktes van elke gemeente komen aan bod en tegelijk worden aanbevelingen en ambities voor de toekomst opgesomd. De verzorgde lay-out, de ongeveer driehonderd illustraties, de beknopte statistische gegevens per gemeente en enkele intermezzo's over ruimtelijke ordening, klachtenbehandeling, cultuur, veiligheid, streekproducten, het fietsroutenetwerk, begroting en fiscaliteit en de frontvorming rond strategische dossiers vervolledigen dit prachtige reisverhaal dat nu eens iets heeft van een dagboek of memoires, dan weer van een beleidsverklaring of column. Een genre op het boek kleven, lukt niet en hoeft ook niet. Mijn Ronde slaagt erin een Oost-Vlaams gevoel op te wekken zonder in een enggeestig provincialisme te vervallen en dat was de bedoeling van gouverneur Denys. Zijn missie is geslaagd.

[Emmanuel Van Lierde]

Filosofie en religie

■ Thomas a Kempis

De navolging van Christus, [vertaling Gerard Wijdeveld], Ten Have / Pelckmans, Kampen / Kapellen, 2008, 258 blz., 24,50 €

■ Thomas a Kempis

De navolging van Christus, [vertaling Paul Silverentand], Atheneum - Polak & Van Gennep, 2007, 208 blz., 16,95 €

■ Thomas a Kempis

De navolging van Christus, [vertaling Rudolf van Dijk], Ten Have, Kampen, 2008, 332 blz., 29,90 €

■ Thomas a Kempis

De navolging van Christus in jonge taal, [hertaald door Mink de Vries], KBS, 's-Hertogenbosch / Mechelen, 2008, 448 blz., 15,50 €

■ Paul van Geest

Thomas a Kempis. Mystagoog op de breuklijn tussen de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Kok, Kampen, 2008, 198 blz., 17,25 €

Thomas a Kempis (1380-1471) was een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Moderne Devotie, een middeleeuwse vernieuwingsbeweging. In die kringen bestond de gewoonte om ‘rapiaria’ aan te leggen. Dat waren verzamelingen van citaten uit de Bijbel, uit de werken van kerkvaders, schrijvers en filosofen. Het herlezen, overdenken en doorleven van die citaten en de daarbij genoteerde bedenkingen dienden de geestelijke groei te bevorderen. Ook Thomas' hoofdwerk De Imitatione Christi is eigenlijk zo'n rapiaria. Al waren de raadgevingen die Thomas in De navolging van Christus verzamelde, bestemd voor jonge kloosterlingen, ze zijn zo geniaal dat ze ook buiten het klooster kunnen worden gebruikt. Daardoor groeide dat meesterwerk uit tot een klassieker en bestseller in de christelijke spiritualiteit. Het behoort tot de meest gelezen boeken ter wereld. Thomas wist wat mensen ongelukkig, onrustig en eenzaam maakt want hij had dat alles zelf doorstaan. Daardoor kon hij anderen advies geven en hun gids zijn om vrijheid, verlichting en innerlijk evenwicht te vinden. Matigheid, discipline, zelfbeheersing, ambities relativeren, nederigheid, vreugde en inkeer maken de mens bestand tegen innerlijke tegenslagen. Bovendien wordt de mens daardoor een zegen voor anderen. Geregeld enkele fragmenten uit die Navolging herkauwen, blijft een bron van inspiratie voor goede en kwade dagen. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat dit standaardwerk nog altijd wordt vertaald en heruitgegeven. Kort na elkaar verschenen een heruitgave van de vertaling door Gerard Wijdeveld met een informatieve inleiding door Paul van Geest (Ten Have / Pelckmans); een eigentijdse vertaling van de Zutphense classicus Paul Silverentand met een nawoord van Désanne van Brederode (Athenaeum - Polak & Van Gennep); een wetenschappelijke vertaling, verzorgd door de karmelieten Rudolf van Dijk en Kees Waaijman (Titus Brandsma Instituut); een hertaling voor jongeren door Mink de Vries, eveneens met een voorwoord door Paul van Geest (Katholieke Bijbelstichting) en tot slot een kennismaking met Thomas a Kempis door diezelfde Paul van Geest (Kok). Het lijkt wel of er een ware rage rond Thomas a Kempis is losgebarsten.

[Emmanuel Van Lierde]

Beeldende kunst

■ Louis Goosen

Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen uit Oost en West: hun leven, de legendevorming, de verering en hun aanwezigheid in de kunsten. Een lexicon. SUN, Amsterdam, 2008, 336 blz., 29,90 €

Christenen zijn altijd vertrouwd geweest met heiligen. Hun verering zorgde niet alleen voor een band met de hemel,

illustratie

maar ze dienden ook als voorbeeld van deugdzaamheid op aarde en als bron van verhalen over het verleden. Tot voor kort waren hun namen, afbeeldingen en relieken alomtegenwoordig in kerken, huizen, langs straten, bij feestelijkheden en in boeken. Omdat de ‘gemeenschapvan de heiligen’ zo talrijk is, werden de beeltenissen van die vromen van een attribuut voorzien, zodat elke heilige herkenbaar bleef. Daaruit groeide een iconografische traditie, maar de kennis van die traditie gaat zienderogen achteruit. Daarom is het goed dat lexicons de weg wijzen in die veelheid aan heiligen, hun attributen, de legenden die over hen bestaan, hun verering en hun aanwezigheid in de kunsten. Dat gebeurt bijvoorbeeld in het boek Van Afra tot de Zevenslapers van Louis Goosen dat de belangrijkste heiligen uit Oost en West beschrijft met hun doorwerking in kunst en cultuur. Maagden, martelaren, missionarissen, ordestichters of noodhelpers komen uiteraard veelvuldig voor in de beeldende kunsten, in de muziek en de architectuur, maar dit boek wijst evenzeer op hun aanwezigheid in films en toneel. Dat er rangen en standen onder de heiligen bestaan, blijkt onder meer uit het schilderij van de gebroeders Van Eyck, de Aanbidding van het Lam Gods, waar de heiligen in groepen worden opgedeeld. Ook dit boek gaat in op die opdelingen en bespreekt de diverse types van heiligen. Met dat lexicon voegt Uitgeverij SUN een rijke bijdrage vanuit de christelijke cultuur toe aan de reeks edities ‘Van A tot Z’, die begon met delen over de klassieke mythologie en geschiedenis.

[Emmanuel Van Lierde]

■ Johan de Smet

Emile Claus & het landleven. Mercatorfonds - Museum voor Schone Kunsten Gent, Brussel-Gent, 2009, 208 blz., 29 €



illustratie

Met zijn illuministische doeken heeft Emile Claus (Sint-Eloois-Vijve 1849 - Astene 1924) zowel qua thematiek als qua stijl een tussenpositie ingenomen tussen de extremen van het realisme en het impressionisme. Het licht van de Franse impressionisten liet hij (tot ergernis van Ensor) in zijn doeken overvloedig spelen, en zoals Laermans en Meunier zette hij boeren en dorpsmensen neer, maar in een meer esthetiserende benadering. Als sluitstuk van zijn doctoraal proefschrift over Emile Claus heeft Johan de Smet, curator van de Clausexpositie in het MSKG, een mooi overzicht samengebracht van het zonnige oeuvre van de Leieschilder dat hij geregeld ook confronteert met werk van een aantal tijdgenoten als de reeds genoemde Laermans en Meunier, en verder nog o.m. De Saedeleer, Van de Velde, Permeke, Baertsoen, Toorp, De

[pagina 193]
[p. 193]

Smet. De ruime selectie is opgedeeld in zes thema's: het milieu van Claus, zijn sociale benadering, de landarbeid, de Leie, het dorpsleven, winterlandschappen, de zuivere landschappen. De catalogus bevat al het geëxposeerde werk dat telkens uitvoerig wordt toegelicht. Er bevindt zich nogal wat werk van Claus in privéverzamelingen, zodat deze expositie en de catalogus - na de retrospectieve van 1997 in Oostende - een nieuwe gelegenheid bieden om de Vlaamse illuminist te ontdekken.

[Patrick Lateur]

■ Joannes Késenne

Dr. Hugo Heyrman. Uitgeverij Snoeck, Gent, 2008, 208 blz., 45 €



illustratie

Dein 1942 in Zwijndrecht geboren kunstenaar Hugo Heyrman is van vele artistieke markten thuis. Als schilder, filmmaker, internetpionier, onderzoeker in synesthesie en nieuwe media slaagt hij er bovendien altijd in van zich te laten spreken en schuwt hij de confrontatie met het publiek niet. Zo organiseerde hij de eerste happenings in België, beoefende hij hier ook de eerste vormen van conceptuele kunst, ondernam hij video- en filmexperimenten met een rondreizende cinema en was hij de voorloper van het actuele beeldonderzoek in de Belgische schilderkunst. Zijn pioniersrol is dan ook niet te onderschatten. Toch beschouwt Heyrman zich in de eerste plaats als schilder. In zijn fotogevoelige schilderkunst overheerst het filmische perspectief. De kringloop van de stad - in casu Antwerpen, waar hij woont en werkt - is daarbij zijn uitverkoren actieterrein. Maar ook lichaamstaal en natuurfenomenen dragen zijn belangstelling weg. Zijn filmische ervaring van stad, mens en natuur zet hij in zijn atelier om in een beeldruimte waarin de kwaliteit van de kleuren voorrang heeft op de tekening. Heyrman: ‘Kleur is (...) informatie en bijgevolg een krachtige vorm van subliminale communicatie.’ Die werkwijze leidde doorheen de decennia tot een lange reeks fascinerende schilderijen, die op ongemeen krachtige wijze getuigenis afleggen van Heyrmans visuele manier van denken én van zijn kijk op la condition humaine. Deze door Thomas Soete fraai vormgegeven monografie toont in 200 afbeeldingen de vele registers die Heyrman bespeelt in zijn oeuvre, dat een unieke plaats inneemt in het Belgische kunstlandschap. Jammer dat de duidende tekst van Késenne zo nu en dan verdrinkt in het soort van onhandig geformuleerd kunstjargon dat de geïnteresseerde leek eerder afstoot dan aantrekt.

[Patrick Auwelaert]

■ Anne Adriaens-Pannier e.a.

Cobra. Uitgeverij Lannoo, Tielt/Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, Brussel, 2008, 320 blz., 39,95 €

Cobra voorstellen aan het kunstpubliek is overbodig. Aan de beweging, die officieel heeft bestaan van 1948 tot 1951, werden inmiddels talloze groepstentoonstellingen en meters boekuitgaven gewijd. Cobra is gemeengoed geworden, ingeburgerd, bijgezet in het pantheon van de klassieke kunststromingen. Sommige van haar voornaamste vertegenwoordigers, zoals Karel Appel en Pierre Alechinsky, verwierven daarbij mettertijd wereldwijde bekendheid. Dat heeft de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België in Brussel en het Paleis voor Schone Kunsten in dezelfde stad evenwel niet belet om een dubbeltentoonstelling rond de beweging op te zetten in de periode november 2008-februari 2009. Aanleiding was de zestigste verjaardag van het ontstaan van Cobra. Dit lijvige, vrij traditioneel vormgegeven boek is de tentoonstellingscatalogus. Een tiental internationale experts stond in voor de tekstbijdragen, die elk een afzonderlijk facet van de beweging behandelen: ‘Achter het primitivisme van Cobra’, ‘Magische vormen: Jorn, Cobra en kindertekeningen’, enz. Over de kwaliteit van de grote hoeveelheid in kleur gereproduceerde werken valt te redetwisten, want die is ronduit wisselvallig. Gedateerdheid is daar de voornaamste oorzaak van. Sommige documentaire foto's zijn dan weer uitentreuren bekend van andere Cobra-publicaties en van literair-historische boekwerken rond de Vijftigers, de dichtersgeneratie die onlosmakelijk met de beweging is verbonden. Voor wie dit boek dan interessant is? Ongetwijfeld voor hen - jongeren bijvoorbeeld - die tijdens de dubbeltentoonstelling voor het eerst kennismaakten met het artistieke fenomeen. De anderen kunnen het toevoegen aan hun collectie standaardwerken over Cobra, zoals die van Willemijn Stokvis en van Jean-Clarence Lambert.

[Patrick Auwelaert]

■ Mark Delrue

Kunst en liturgie. Design en hedendaagse kunst. Lannoo, Tielt, 2009, 192 blz., 16,95 €.



illustratie

Net zoals in zijn vorige boek Kunst en spiritualiteit (Lannoo, 2006) neemt Mark Delrue het in zijn jongste boek op voor de integratie van actuele kunst in het kerkgebouw. Kunst en liturgie biedt een versmalling en een verdieping van dat vorige boek. Met spiritualiteit bedoelde de auteur de christelijke spiritualiteit en daar maakt de liturgie deel van uit. Toch zorgt die versmalling van het onderwerp net voor een verruiming en een verbreding door te focussen op design. Wat op het eerste zicht iets compleet nieuws voor kerkelijke milieus lijkt - het aansluiten bij een modebegrip uit de interieurwereld -, blijkt een al te lang verwaarloosde dimensie te zijn van het kerkgebouw en de liturgie die daarin plaatsvindt. Tot nu toe had de liturgievernieuwing van het Tweede Vaticaans Concilie bitter weinig vormelijke gevolgen. Ze werd verengd tot het invoeren van de volkstaal en de priester die voortaan naar het volk keek, maar de consequenties voor de architectuur en de inrichting van het kerkgebouw bleven uit. Alleen het altaar naar de mensen keren, is onvoldoende voor een actieve deelname van de gelovigen aan de liturgie. De scheiding tussen priester en gelovigen moet door een nieuwe vormgeving worden opgeheven. Daarom pleit Delrue voor de inrichting van de liturgische ruimte volgens een ellipsmodel waarbij de gemeenschap in een ovaal zit met in het ene brandpunt de tafel van het woord - de ambo - en in het andere de tafel van het brood - het altaar. Terecht hoopt Delrue dat in de vorming van leken en geestelijken naast de geloofsverdieping, de theologische en pastorale scholing ook het kerkgebouw en zijn architectuur een plaats krijgen. Zijn boek met vele praktische interieurtips draagt daar alvast toe bij en zal hopelijk gretig worden bestudeerd door allen die met liturgie begaan zijn. Alleen een liturgie met oog voor kunst en design weet het functionele te combineren met de schoonheid en biedt zo een glimp van het mysterie.

[Emmanuel Van Lierde]

Architectuur

■ Laurens De Keyzer

De Geschikte Plek. Het werk van Patrick Lefebure. Lannoo, Tielt, 2008, 240 blz. 39,95 €

Binnen de Vlaamse architectuurscène is Patrick Lefebure een naam die niet vaak in de media komt. Eerder bewust bleef hij buiten de schijnwerpers en werkt hij reeds 20 jaar aan een consistent oeuvre waarvan een groot gedeelte thuishoort in de sector van de psychiatrische ziekenhuizen o.a. in Gent, Sint-Truiden, Zelzate, Torhout.

Verrassend is de auteur: Laurens De Keyzer kennen wij als

illustratie

een begenadigd publicist en columnist. Het boek is meer is dan het louter presenten van bouwprojecten. De Keyzer peilt naar de persoon en de gedrevenheid van de architect waarbij ook opdrachtgevers en gebruikers aan bod komen. Geen verheerlijking, maar een geheel van teksten die de attitude van Lefebure blootlegt, een proces van vragen, twijfels en geformuleerde antwoorden. Lefebure maakte een masterplan en gebouwen voor het Psychiatrisch Centrum Dr. Guislain in Gent met als uitgangspunt het versterken van de band met de stad. De dienende rol van de architect staat centraal om de gewijzigde psychiatrische inzichten en verwachtingen te vertalen in een hedendaagse architectuur. De architectuur van Lefebure is sober en strak. Op geen enkele wijze wil zij opvallend zijn, opzichtigheid of exhibitionisme wordt radicaal afgewezen. Ook de samenwerking met beeldende kunstenaars zoals Joost Van Santen, Jozef Legrand en Stefaan Van Besien komt aan bod in het boek.

Lefebure kon ook meewerken aan één van de geslaagde stadsvernieuwingsprojecten in Vlaanderen, de verlaten en vervallen Stassano site in Eeklo. Een fabriek werd op een voorbeeldige wijze omgeturnd tot huisvesting en dit gecombineerd met nieuwbouw. Respect voor het bestaande karakter van gebouwen is ook aanwezig in de verbouwing van de Sint-Paulus kapel in Zwijnaarde tot turnzaal en in een geslaagde transformatie van het ‘Hof van Gruuthuuse’ aan de Gentse Korenlei door Lefebure als representatieruimte voor de VDK-Spaarbank.

Als slot van het boek, een beeld hoe zijn loopbaan is begonnen met Ambient deSign samen met Pieter Claerhout, en een uitzonderlijk project in de tuin van het Psychiatrisch Centrum van Duffel, de ‘Kapel van het Niets’ (2005-2008), in samenwerking met beeldend kunstenaar Thierry De Cordier (zie Kunsttijdschrift Vlaanderen nr. 318, pp.304-305, 2007). Lefebure's inbreng is meer geweest dan het louter uitvoeren, samen zijn ze er in geslaagd een mentaal bouwwerk, een meditatiegebouw tot stand te brengen voor rust en bezinning. De Cordier spreekt over architectuur, niet over een kunstwerk.

Het boek is opgedragen aan de jong gestorven echtgenote van architect Lefebure. www.lefebure.be / www.archipl.be

[Marc Dubois]

Klassieke literatuur

■ Pico della Mirandola

Rede over de menselijke waardigheid. Vertaald en van aantekeningen voorzien door Michel Op de Coul, ingeleid en van een nawoord voorzien door Jan Papy. Historische Uitgeverij, Groningen, 2008, 164 blz., 24,95 €



illustratie

Hella Haasse citeerde Pico's beroemde passus over de schepping van Adam in De scharlaken stad, Paul Claes riep het genie van Della Mirandola weer tot leven in De Phoenix. De grote Renaissance-geest, die door Jakob Burkhardt op een eigenzinnige en eenzijdige manier werd herontdekt, schreef met zijn Oratio de hominis dignitate méér dan een pleidooi voor de menselijke vrijheid. Deze nooit uitgesproken rede van de jonge Pico was ook méér dan een retorisch en humanistisch bravourestuk. De redevoering moest fungeren als een captatio

[pagina 194]
[p. 194]

benevolentiae bij de verdediging van 900 filosofische en theologische stellingen, waarmee hij zich in een publieke disputatio voor het college van kardinalen in Rome zou meten met de beroemdste geleerden van zijn tijd. Della Mirandola wil zich profileren als een filosoof. Zijn enthousiaste queeste naar de gemeenschappelijke waarheid van al het denken voert hem langs de wijsheid van Chaldeeën en Grieken, bijbelse profeten en kerkvaders, joodse mystici en Arabische filosofen, en brengt hem tot het inzicht dat een filosofie van eendracht de mens brengt tot de levende eenheid van God. Méér dan door de stukgelezen lofzang op de menselijke vrijheid blijft Pico's oratio vandaag actueel en uitdagend door de ode aan de filosofie die denkers en stromingen uit alle tijden en culturen in één verband ziet. Deze bijzondere uitgave, waarin sommige lezers misschien wel de brontekst zullen missen, biedt een accurate en uitvoerig geannoteerde vertaling en twee omkaderende essays over de betekenis en de nawerking van de Oratio, die de essentie van de Rede samenvatten en in juister perspectief plaatsen. Dat deze oertekst uit de Renaissance weer beschikbaar is, zal velen verheugen.

[Patrick Lateur]

■ Hieronymus

Brieven. Vertaald uit het Latijn en van aantekeningen voorzien door Chris Tazelaar, Band I en II. Damon, Budel, 2008, 1468 blz., 84,90 €

Hieronymus (ca.347-420), een van de grote kerkleraren, is vooral bekend voor zijn bijbelvertaling, de zogenaamde Vulgata, waaraan hij in Bethlehem werkte vanaf 385. Minder bekend zijn de zowat 125 brieven, die vaak de vorm van uitgebreide traktaten aannemen. Ruim veertig brieven dateren uit zijn Romeinse periode en zijn gericht aan o.m. paus Damasus, wiens secretaris hij was, en aan Marcella, een ascetische weduwe die op de Aventijn woonde. In brief 43 geeft Hieronymus een beeldrijke impressie van het hectische Rome, dat een leven in eenzaamheid in de weg staat. De meeste van de bewaarde brieven schreef Hieronymus vanuit Bethlehem. Er zijn leerstellige brieven waarin hij reageerde tegen het origenisme en het pelagianisme en brieven over het ascetisme en het monnikenleven. Tot de merkwaardigste brieven binnen het corpus behoort zijn correspondentie met Augustinus, die een aantal interpretaties en vertalingen van bijbelpassages betwistte. De twee sterke maar heftige persoonlijkheden sparen elkaar niet. Maar brief 115 besluit Hieronymus met: ‘Laten wij, zo u dat ook wenst, op het veld der Schriften ons spel spelen zonder elkaar te kwetsen.’ En Augustinus antwoordde hem: ‘Toch hoop ik dat... noch u noch ik zal zwijgen over wat ons in onze wederzijdse brieven onaangenaam treft, maar dat wel met die gezindheid die Gods ogen niet mishaagt in broederlijke liefde.’ (Brief 116). Hieronymus, die beschouwd wordt als de patroon van de vertalers, besteedt in zijn brieven veel aandacht aan vertaalproblemen. Hoogtepunt daarvan is ongetwijfeld brief 57 aan Pammachius, waarin hij zijn vertaalprincipes concretiseert aan de hand van voorbeelden. In deze royaal uitgegeven vertaling heeft Chris Tazelaar naast de brieven van Hieronymus ook zowat dertig brieven van derden opgenomen, die bijv. in het geval van Augustinus een levendig beeld geven van de verhouding tussen de adressaten. Tazelaar vertaalt zorgvuldig en met zin voor de stijl van Hieronymus. Het indrukwekkende notenapparaat en de vele registers garanderen een goed onderbouwde lectuur en interpretatie van de brieven, die een zeldzame inkijk geven in Hieronymus' omgang met zijn directe omgeving en verre kennissen, zijn wetenschappelijke bezigheid en zijn enorme eruditie en belezenheid. Dit hoogtepunt uit de antieke briefliteratuur zal velen verrassen.

[Patrick Lateur]

Literair essay

■ Ramsey Nasr

Homo Safaricus. Verslag van een expeditie. De Bezige Bij, Amsterdam, 2008, 143 blz., 11,90 €.

Ramsey Nasr heeft al van jongs af aan een fascinatie voor de natuur. Als kind bezocht hij dagelijks de zoo en wilde hij niets liever dan bioloog worden, maar het liep anders:

illustratie

hij wierp zich op kunst, werd acteur, schrijver en melomaan. Geen natuur-, maar een cultuurmens dus. Zijn interesse voor planten en dieren verdween echter niet. Dat bleek al in de dichtbundel onhandig bloesemend waarin het bloemmotief nadrukkelijk optrad, maar ook in de stadgedichten van Onze-lieve-vrouwe-zeppelin speelden fauna en flora een prominente rol. Niet enkel in het gedicht over de Antwerpse dierentuin, maar vooral ook in het openingsgedicht ‘Stadsplant’. Dat verbeeldt Nasrs paradoxale houding: ‘Stadsplant’ is een uitdrukking voor een stadsmens, maar tegelijk ondergraaft de natuurmetaforiek de te grote tegenstelling die er tussen stad en land wordt gemaakt. Ook cultuur is een natuurlijk proces, ook de maatschappelijke processen in de stad groeien organisch. Wat Nasr in dat gedicht - onbewust waarschijnlijk - aan de orde stelde, wordt in zijn nieuwe prozaboek, Homo Safaricus, geëxpliciteerd. De dichter kreeg van de Universiteit Antwerpen de uitnodiging om met biologiestudenten die voor het eerst veldwerk verrichten, mee te reizen naar Afrika. Dat resulteerde in de documentaire Wildcard: Tanzania op Canvas en in dit boek dat verslag doet van de reis. Het is natuurlijk een typische tv-truc om een buitenstaander in een hem ongewone omgeving te droppen en dan te kijken hoe hij zich gedraagt, maar in dit geval leverde het meer op dan goedkoop amusement. Nasr voelt zich echt een jongetje wiens droom uitkomt en weet zijn enthousiasme aanstekelijk te verwoorden: de wonderlijkheid, de pracht en soms de gruwelijkheid, maar uiteindelijk ook het besef dat de westerse mens onaangepast is aan de vaak geïdealiseerde natuur. Homo Safaricus is op het eerste gezicht een ode aan de natuur, maar is tegelijk, en misschien wel meer een liefdesverklaring aan de cultuur.

[Carl De Strycker]

 

Medelingen van het Cyriel Buysse Genootschap XXIV. Cyriel Buysse Genootschap, Gent, 2008, 196 blz., 20 €

In de 24ste aflevering van de Mededelingen bezorgt de redactie haar lezers de teksten van de studiedag die op 19 december 2007 aan de universiteit Gent werd gehouden met als thema ‘Cyriel Buysse en het naturalisme in de Nederlanden’. Het was de afsluitende activiteit van het Buyssejaar 2007, waarin het overlijden van de auteur 75 jaar geleden herdacht werd. De bijdragen van Jacqueline Bel, van Mary Kemperink, Elke van Nieuwenhuyze, Joris van Parys, Tom Sintobin en Yves T'Sjoen kregen op die manier een schriftelijke neerslag. Voorts bevatten de medelingen bijdragen van Patrick Lateur over Buysse in Zuid-Italië, van Romain John van de Maele en van Sofie Couwenberg. Ook de huldiging van Buysse-biograaf Joris van Parys in het Gemeentehuis van zijn woonplaats Stekene komt aan bod. Ook deze aflevering van de Medelingen wordt afgesloten met de vaste rubriek ‘Kroniek’, een overzicht van alle activiteiten die het afgelopen jaar werden georganiseerd rondom het leven, het werk en de persoon van Buysse. Zo wordt er uitvoerig ingegaan op de receptie van Het leven, niets dan het leven. Cyriel Buysse en zijn tijd van Joris van Parys. De Mededelingen worden gratis verspreid onder de leden van het Cyriel Buysse Genootschap. Niet leden betalen 20€. Voor meer inlichtingen kan de geïnteresseerde lezer terecht www.cyrielbuysse.be

Het Cyriel Buysse Genootschap verdient in elk geval een pluim omdat zij met hun activiteiten en met de uitgave van deze publicatie de aandacht voor één van onze grootste auteurs levendig houden.

[Geert Swaenepoel]

■ José Buschman

Een dandy in de Oriënt. Louis Couperus in Afrika. Uitgeverij Bas Lubberhuizen, Amsterdam, 2009, 160 blz., 16,90 €

Van november 1920 tot mei 1921 verbleef de Nederlandse auteur Louis Couperus met zijn echtgenote in Algerije

illustratie

en in Tunesië. Hij schreef over zijn tocht een aantal reisbrieven die nadien onder de titel Met Couperus in Afrika (1921) zijn uitgegeven. De Nederlandse journaliste José Buschman kwam voor kort een schilderijtje van de Duitse schilder E. Weckerling op het spoor, waarop een oriëntaals landschap is afgebeeld. Op de keerzijde staat een fascinerende ‘dédicace’ die aanvangt met: ‘Aan mijn lieve frienden (sic) Louis en Mevrouw Elisabeth Couperus...’ Het tableau met opdracht bleek een cadeau van P.M. Ruys, consul van de Nederlanden in Algiers toen de Haagse schrijver en zijn vrouw in Afrika verbleven. De vondst zelf en het verwerven van het werkje zijn voor Buschman aanleiding geweest tot het schrijven van een indringend boek over de Afrikaanse reis van Louis Couperus en Elisabeth Baud. Een dandy in de Orient. Louis Couperus in Afrika wordt gedragen door geestdrift en gedrevenheid, kwaliteiten die van elke bladzij opspatten. Wat voor een oppervlakkiger beschouwer niet méér lijkt dan een detail, is voor Buschman het vertrekpunt voor een queeste naar het wie, het wanneer en het waarom van wat hààr getroffen heeft, een zoektocht waarop de verbaasde lezer zich spontaan laat meevoeren. Wie was consul Ruys? Welke hotels bezocht hij en hoe werden hij en zijn vrouw er ontvangen? Welke andere schrijvers maakten voor de Hagenaar een soortgelijke trip en schreven erover? Vooraf heeft Buschman haar relaas onderbouwd met een schets over Algerije en Tunesië, zodat ze zich nadien ook kan afvragen of de Nederlandse romancier de historische en politieke situatie van toen wel precies heeft aangevoeld en verwerkt. Vanuit de specifieke belangstelling voor Couperus' reis, ontvouwt Buschman in haar boek van lieverlede een bekoorlijk tafereel over reizen in het begin van de 20ste eeuw. Knap werk! Jammer is dat enkele (overigens opmerkelijke) foto's uit Een dandy in de Oriënt. Louis Couperus in Afrika niet écht excelleren in kwaliteit.

[Luc Daems]

Literair proza

■ Joke van Leeuwen

Alles nieuw. Em. Querido, Amsterdam/Antwerpen, 2008, 156 blz., 18,95 €



illustratie

‘Moeders en dochters’ blijft een even onuitputtelijk als kwetsbaar thema.

In Alles nieuw verlangt Ada, 82 jaar, haar al twintig jaar afwezige dochter Alma eindelijk terug te zien. Ada verhuurt de tweede verdieping van haar huis aan een jonge kunstenares, Lara. Dankzij Lara, die een oude foto van Alma omvormt tot een portret van de dochter zoals ze er ‘nu’ zou uitzien, neemt Ada's hoop op een spoedig weerzien toe. Helaas, het komt er niet van. Het enige wat Ada rest, zijn de brieven die Alma haar toestuurde, twintig jaar geleden. Nu, we schrijven bijna 2000, onderneemt ze vruchteloze pogingen om Alma een brief te schrijven. In de doorstreepte aanzetten hiertoe (p. 105) illustreert Joke van Leeuwen hoe moeizaam dat gaat. Gelukkig kiest Van Leeuwen in dit boek opnieuw voor haar onvolprezen stijl waarin woord en beeld elkaar prachtig aanvullen. Om onduidelijke redenen liet ze die in haar eerste ‘volwassenen’ roman Vrije vormen achterwege.

De schetsjes en tekeningen in Alles nieuw illustreren Lara's

[pagina 195]
[p. 195]

werk of laten de lezer meekijken naar creatief werk van Boes, de depressieve tekenaar, vriend van Lara. Dankzij de herkenbare schrijfmachineletters anno 1980 komen Alma's brieven authentiek over. Ook de afbeeldingen van de 50-jarige Alma én van de soldaat wiens gezicht half weggeschoten is, brengen de lezende kijker (en vice versa) nog dichter bij het verhaal.

De manier waarop Van Leeuwen ons hier attent maakt op de eigenwaarde die de gewonde soldaat behoudt, ondanks zijn zwaar verminkte gezicht, lazen we eerder bij Charlotte Mutsaers. In het boeiende essay ‘Niet de ziel, wel haar spiegels’ (uit: Kersebloed, 1990) betoogt Mutsaers dat de kern van de mens zijn hoofd, zijn ‘kersepit’ is. Men kan overigens nog wel meer parallellen blootleggen tussen woord- en beeldkunstenaars Van Leeuwen en Mutsaers. En natuurlijk blijft Joke van Leeuwen met woorden spelen: ‘... als het over iemand ging zei je “hij”. Ik zei dat er een woord zou moeten bestaan voor hij en zij tegelijk, dat dat beter zou zijn. Laten we “fij” zeggen als het hij of zij is, zei ik, en “zaar” voor zijn en haar, en “haam” voor hem en haar’ (p. 46) of ‘ontminking’ als het over het op papier herstelde hoofd van de soldaat gaat.

Maar misschien wel het mooist van al is het gedicht waarmee deze roman opent, en dat een bijzonder ‘staartje’ krijgt tegen het einde van het boek. Je zou haast gaan denken dat hiermee de cirkel rond is; maar dat zou iets te gemakkelijk zijn voor een boek van Joke van Leeuwen.

[Hilde van Looveren]

■ Tessa de Loo

Harlekino. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2008, 555 blz., 24,95 €



illustratie

De ondertitel bij Harlekino luidt: ‘Het boek van de twijfel’. Meteen geeft Tessa de Loo aan in welke richting zij haar verhaal over de in Amsterdam geboren Saïd de Fries (zijn Marokkaanse voornaam plaatst hem direct aan de zijlijn van het doordeweekse Nederlandse bestel) en zijn Marokkaanse vriend Hassan. Harlekino is als roman geconcipieerd rond het thema van de Vatersuche: Saïd onderneemt met Hassan een reis door Marokko om zijn vader die kort na zijn geboorte uit Nederland is verdwenen, op het spoor te komen. Youssef Ahroun, zo heet de vader, was een beroemd en bejubeld ud-speler, die met zijn muziek een spoor heeft getrokken door zijn geboorteland. Met veel verve beschrijft De Loo de reis van Saïd en Hassan: telkens weer als ze menen en hopen dat ze de vader zullen ontmoeten, wordt weer een verlengstuk gebreid aan diens zwerftocht, die niet steeds even positief geweest blijkt te zijn en er uiteindeloijk op neerkomt dat de man nu, onder een andere naam, in Amsterdam leeft als eigenaar van een taxibedrijf, waar Said nota bene nog aan een tijdelijke job is geraakt. Het zijn vooral die reisfragmenten in Harlekino die blijven aanspreken (‘de zoektocht begon steeds meer op een toeristische reis te lijken’ - p. 238) en binnen het genre van de reisliteratuur hoge toppen scheren. Blijft hier uiteraard de vraag naar de betekenis van de ondertitel. Waar de twijfel, vooral dan die van Saïd zelf, op slaat, is terug te voeren tot het spanningsveld tussen werkelijkheid en fictie. De kiem ervan is terug te voeren tot het spel dat Saïd en Hassan als kinderen opvoerden: zij ontwierpen hun eigen gefingeerde koninkrijk Saïdi-Hassanië, met een koning en een onderkoning en de onvermijdelijke hofnar, hier opduikend onder de naam Harlekino. Hoe de fictie ingrijpt in de werkelijkheid, wordt duidelijk wanneer Harlekino blijft opduiken in de gedachtewereld van Saïd: als hofnar kan en mag hij ongestraft de realiteit voor de voeten van zijn meester blijven gooien. Zo wordt Saïd telkens weer in een weinig opbeurende werkelijkheid geduwd en krijgt de twijfel steeds nadrukkelijker vat op hem. Een vorm van twijfel die ook te maken heeft met zijn keuze moslim te worden en uiteindelijk tot een ultieme daad van overgave te beslissen wanneer hij zichzelf opblaast. Harlekino is uitgegroeid tot een groots project waarin Tessa de Loo de zoektocht naar een innerlijk en religieus houvast vorm weet te geven.

[Jooris van Hulle]

■ Jeroen Theunissen

Een vorm van vermoeidheid. Meulenhoff, Amsterdam, 2008, 245 blz., 22,50 €



illustratie

Bench hopping, het overnachten bij mensen die je van haar noch pluim kent, is tegenwoordig erg trendy. In zijn filosofische roman Een vorm van vermoeidheid laat Jeroen Theunissen (1977) wereldburger, Tübingse docent, gezinsvader en charmeur Horacio Gnade, die een erg vermoeide indruk geeft in zijn leven, bench hoppen.

Horacio die normaliter een toonvoorbeeld is van zelfbeheersing en vredelievendheid is de controle over zijn leven kwijtgeraakt. Hij is niet langer verliefd op zijn vrouw en hij vormt een gevaar voor de maatschappij wanneer hij twee tieners met een kapotgeslagen fles te lijf gaat. Het schaamtegevoel wordt zodanig groot bij Horacio dat hij het plan opvat zijn omgeving te ontvluchten. Hij laat niet alleen zijn vrouw Brigid en zijn dochtertje Susana achter, maar ook zijn werk. In een razendsnel tempo volgt de lezer Horacio op de voet doorheen Europa (Praag, Wenen, Sevilla, Madrid, Brussel, Rome en Parijs) om hem uiteindelijk in Patagonië tot rust te zien komen in de armen van activiste Valeria.

Het is duidelijk dat Theunissen net als in zijn knap gestileerde verhalenbundel Het einde (2006) alle evidenties op losse schroeven zet. Daardoor weet de lezer op het einde van de rit niet of Theunissen Een vorm van vermoeidheid nu als humoristische of als ernstige roman heeft opgevat. Als er iets is wat de lezer wel beseft, is dat deze vindingrijke roman erg gelaagd en lekker ongetemd is.

[Nicolas Verscheure]

Poëzie

■ Marcel Möring

Reinigingsadvies. De Bezige Bij, Amsterdam, 2008, 62 blz., 16,50 €

Popmuziek en poëzie. Mythologie en poëzie. Film en poëzie. Scheepvaart en poëzie. Liefst vier harmonieuze huwelijken krijgt de lezer gepresenteerd door debuterend dichter Marcel Möring die als romancier heel wat succes behaalde met zijn magistrale roman Dis. Met zijn debuutbundel Reinigingsadvies probeert Möring aansluiting te vinden bij de postmoderne dichters. Dat hij daar feilloos in slaagt, demonstreert hij met zijn gedicht ‘Nachtboten’ waarin de schepen verlangen naar open water en zich voortbewegen door de zwarte stadsrivier. De lange ‘meanderende’ zinnen ondersteunen de toon van het gedicht daarbij in sterke mate, met reminiscentie aan Paul Van Ostaijens associatieve klankenfestijn ‘Melopee’.

De zevenenveertig andere gedichten kunnen eveneens tot het genre van de prozagedichten gerekend worden. Stuk voor stuk zijn het gedichten waarin het leven van dag tot dag beschreven wordt zonder dat de schrijver noch de lezer er vat op krijgen. Een mooie illustratie hiervan is het titelgedicht waarin de dichter brandhout maakt van elke menselijke zekerheid: ‘Neem ten slotte een bezem en veeg buiten de paden / die ik heb gelopen van jouw huis naar de kiosk / en van het park met de rozen en het borstbeeld / van de dode dichter naar het restaurant waar wij aten...’. Mörings beste gedichten zijn die waarin het menselijk leed uitvergroot wordt zonder dat dit iets afdoet aan de geloofwaardigheid van zijn poëzie. Telkens wanneer de lezer denkt zich te kunnen vastklampen aan een strohalm zekerheid, neemt de dichter die sprankel zekerheid vakkundig weg. Reinigingsadvies is als absint voor de geest. Om het met de woorden van Möring te zeggen: ‘als een hindoe / die de vierenzestig kama-kala's / op een rijstkorrel calligrafeert...’.

[Nicolas Verscheure]

■ Hilbrand Rozema

Slagveldtoerisme. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2008. 106 blz., 16,95 €



illustratie

Slagveldtoerisme is een dichtbundel van uitersten. Er zijn gedichten die meteen opvallen door hun directheid, hun nabijheid, (‘Ik zoek contact. Ziehier mijn advertentietekst’; ‘Ik heb twee vrienden mee. Nee-/ zij hebben mij. Ze zitten tegenover. Een stel.). Er gaat een zekere souplesse van deze gedichten uit. Ze hebben iets fris, bijna iets schattigs. Andere gedichten springen dan weer in het oog door hun geslotenheid, hun abstractie (‘gedempt betonend / het aanhoudende, dat is de grondtoon van verlatenheid’). De tegenstelling is zo opvallend dat je wel moet vermoeden dat de dichter hier heel bewust mee speelt. Een andere tegenstelling bevindt zich meer op inhoudelijk niveau. In sommige gedichten probeert Rozema uit de meest eenvoudige dingen, zoals knikkeren op het schoolplein of een woensdagnamiddag in de woonkamer, de authenticiteit van heel persoonlijke ervaringen te distilleren. Hierbij is een bijzondere rol weggelegd voor de spanning tussen heden en verleden (‘Vrolijk maar hard weerkaatste / de kindertijd.’) In andere gedichten is het Rozema's journalistieke kant die de bovenhand haalt. Deze gedichten worden vaak vergezeld van een aantekening die duidelijk moet maken waar het gedicht naar verwijst: veldslagen uit 1914, onderduikers uit Wereldoorlog II, het probleem van mensenhandel in Nederland,... Hoewel deze gedichten doorgaans een stuk afstandelijker zijn, spreekt er soms ook wel een zekere sociale bewogenheid uit. Toch zijn deze gedichten niet altijd even krachtig, even authentiek als de eerder genoemde. Een cyclus als ‘Losgeregende bloesems’ (‘dit zuurstoklicht / van je stokoude dagjes aan zee.’) maakt duidelijk dat Slagveldtoerisme op zijn sterkst is bij de evocatie van eenvoudige beelden, die dan getransformeerd worden tot iets bijzonders, en tegelijkertijd iets heel herkenbaars.

[Johanna Cassiers]

■ Ivo van Strijtem / Agnès Van Ransbeeck

De Lange Droomstraat. Atlas, Amsterdam, 2008, 64 blz., 17,50 €

Met De Lange Droomstraat willen Ivo van Strijtem en Agnès Van Ransbeeck een ‘pretentieloos hoogvliegen voor kinderen en grote mensen’ presenteren. In dit eerste gezamenlijke project trachten ze dan ook jong en oud te laten proeven van een magische kinderwereld door prenten en poëzie naast elkaar te plaatsen. De wisselwerking tussen woord en beeld is in elk geval geslaagd. Motieven uit de gedichten komen op hun eigen, soms wat onverwachte manier terug in de illustraties. Met materialen als kleurpotlood en wasco, die doen terugdenken aan de kindertijd, verbeeldt Agnès Van Ransbeeck moeiteloos jeugdige fantasie. Haar paginagrote schetsen fascineren soms minutenlang, waarbij vooral de wonderlijke plaatjes van het appelpaard en de abstracte interpretatie van de cyclus van vier rondelen opvallen. Ivo van Strijtem heeft moeite met vinden van het delicate evenwicht tussen poëzie voor volwassenen en verzen voor kinderen. Sommige passages zijn te eenvoudig, met clichés als ‘elke onverlaat die durft te beweren dat de Lange Droomstraat niet bestaat, (...) is gemaakt van steen’. Andere verzen kunnen de literaire volwassenheid dan weer niet genoeg loslaten: met woordgroepen als ‘eens zo hoog’, ‘nogmaals tienmaal’, ‘reine toon’ en ‘weidse cirkel’ is de blauwe vogel te geladen en niet helemaal ‘pretentieloos’. Gelukkig maakt de dichter de wankele balans tussen het literaire en het laagdrempelige ruimschoots goed met zijn fantasierijke beelden vol naïviteit. Hij neemt de lezer mee in een speelse wereld waar de maan een windje laat, waar alles appelt en het klokhuis klopt, waar het winterkoninkje een pingpongvogeltje is en waar meester Simon een wolk van suiker, aardbeizon, een lachend lam en parelsla bereidt. De Lange Droomstraat houdt geen perfecte middenweg tussen kinderlijkheid en volwassenheid, maar vormt wel een

[pagina 196]
[p. 196]

visueel kunstwerkje boordevol luchtige droombeelden uit de kinderwereld. Een bundel die iedere boekenplank moeiteloos kan opfleuren.

[Elly Simoens]

■ Frank Pollet

aLDiDa. Uitgeverij P, Leuven, 2008, 48 blz., 15 €



illustratie

Frank Pollet weet zijn trilogieën te benoemen: na LaDiDa (2000) en DaLiDa (2004) kreeg het slotstuk van de reeks de passende titel aLDiDa. Een vrolijke klankmix gebaseerd op het woordeloos meezingen van een bekend deuntje, maar volgens de dichter ook afgeleid van het kinderliedje ‘Al die daar zegt, de reus die komt’. Meteen is de toon gezet voor één van de belangrijkste thematische en vormelijke lagen uit Pollets poëzie: klank en muziek. Een citaat uit Kylie Minogue's hit zet de bundel in: ‘la la la (...) la la la / I just can't get you out of my head’. Muzikale klanken en het vasthaken ervan in je hoofd, daar draait aLDiDa om. Maar dit boekje draait ook om dynamiek en energie, om het spelen met betekenissen en vormen, om de alomtegenwoordigheid van de pop- en consumptiecultuur, om de liefde, de zee, seks en menselijke instincten. Wat op het eerste zicht eenvoudig lijkt, wordt een onstuitbaar crescendo van intens geladen en gelaagde poëzie die je soms even doet duizelen. ‘Valt. Blaf. Schiet. O verhoop’ en ‘LaDiDa! Zing! Zing van de weeromstuit!’, klinkt het uit elke papieren hoek. De middelste cyclus ZEISSPREUKEN brengt even rust, met minder abrupte enjambementen en in een gezapiger ritme. Gelukkig maar, anders zou de lezer nooit het geweld van de laatste cyclus, elvis, kunnen trotseren, die uitwaaiert van ‘Yes!’ en ‘Wow!’ naar een lawine van vervormde Elvisquotes als ‘dont biekroel to ahart tatstroe’ en ‘arjoe loonsom te naai’ - dat laatste nog met de extra bonus van seksuele connotatie. Onder de onstuimige chaos blijkt echter wel degelijk een geordende, bijna mathematische grondslag te liggen. leder gedicht heeft drie keer drie versregels, iedere cyclus heeft drie keer drie gedichten en iedere bundel van de trilogie is op exact diezelfde manier opgebouwd. Repetitief, als een liedje datje niet uitje hoofd krijgt. Pollet beheerste de vorm van zijn werk volledig, en neemt die dan als basis om de vele dynamische lagen aan de oppervlakte door elkaar te klutsen. aLDiDa is dan ook geen bundel die je zomaar snel eens ter hand neemt. Je moet alles proeven en herkauwen om de poëticale impact van punten te begrijpen in verzen als ‘De kloof/ is. Gedicht en toch hemelsbreed/’. Pollets ‘Aldi poëzie, such Lidl ding’ is dan ook veel meer dan goedkope supermarktwaar.

[Elly Simoens]

■ Jan Geerts

De n van niemand. Uitgeverij P, Leuven, 2008, 64 blz., 14 €

Met de n van niemand publiceerde Jan Geerts zijn derde bundel. Het is vooral een romantisch en zeer geconstrueerd werkje geworden, een combinatie die Geerts al suggereert in de motto's ontleend aan autonoom Gerrit Kouwenaar en romanticus Mark Strand. Wat vooral opvalt, zijn de steeds terugkerende, klassiek romantische motieven: de sneeuw, de zee, de nacht, de wolken, het huis. Met die motieven wordt jammer genoeg te weinig gespeeld. De dichter zet ze doorgaans in een actieloze context waar ‘ik’, ‘jij’ en ‘men’ liggen te slapen, te dromen, te missen, te verlangen, te verwachten. Geerts probeert wel te variëren op het klassieke gedicht met de klassieke thema's, maar stijgt amper boven het clichématige uit. De eerste gedichten klinken nog fris - al kunnen verzen als ‘De sneeuw/ bidt een paternoster/ van weglatingstekens’ alweer té gezocht lijken - maar verder in de bundel is het vooral meer van hetzelfde. Naar het einde toe is er plots even een opflakkering van energie, wanneer een vrouwenfiguur roept en een dode vogel in de lucht gooit. Meteen is dat zowat het enige verstorende element van deze voorspelbare en monotone bundel. Uiteindelijk is de index nog het boeiendste om te lezen: alle eerste verzen van de titelloze gedichten opgesomd onder de titel van de betreffende cyclus, wat de meest levendige poëzie van deze bundel oplevert. De n van niemand is ideaal voor wie rustig bij het haardvuur wilt indommelen, maar verrassend kan het niet genoemd worden

[Elly Simoens]

■ Leo Vroman & Jan Lauwereyns

Zwelgen wij denkend rond. Verzen en andere vormen. De Bezige Bij, Amsterdam, 2009, 160 blz., 19,90 €

Priester-dichters, leraar-dichters, ambtenaar-dichters,... het dichterschap laat zich meestal combineren met een van deze beroepen. Veel minder vaak tref je dichters aan in ‘harde’ sectoren, laat staan onder positieve wetenschappers. Die hebben meestal een veel te prozaïsche kijk op de werkelijkheid. Leo Vroman en Jan Lauwereyns, respectievelijk bloedanalist en neurowetenschapper, zijn uitzonderingen op die regel: beide harde wetenschappers, maar allebei ook topdichters. Op basis van die gelijkenis bracht Ons Erfdeel beide heren samen voor een interessant dubbelgesprek over hun specifieke visie op wereld en literatuur. Maar het bleef niet bij dat interview, Vroman en Lauwereyns begonnen te corresponderen en zetten ook een aantal gezamenlijke projectjes op poten. Dat resulteerde in een bibliofiel uitgegeven cyclus ‘Ik, systeem, de werkelijkheid’ en in twee tekeningen met gedichten onder de titel ‘Die stoel’, verschenen in Revolver. Hoewel de poëzie van deze twee dichters mijlenver uit elkaar ligt, klikt het dus duidelijk en die vriendschap en waardering voor elkaars werk is nu bezegeld in het mooie boek Zwelgen wij denkend rond. Daarin zijn alle genoemde teksten opgenomen, uitgebreid met een cyclus die het pendant is van de eerder genoemde: ‘Jij, gevoel, de waarheid’, plus hun e-mailcorrespondentie, vier prachtige foto's van Vroman en diens vrouw Tineke en een verhaal van Lauwereyns. Kern van het boek is het kundig geredigeerde interview door Bart van der Straeten. De confrontatie tussen de opvattingen van de dichters, de verschillen en gelijkenissen, ze leveren een bijdrage aan het inzicht in hun poëtica. En ook de gedichten kunnen bekoren: Lauwereyns tracht in een soort Vroman-vocabularium het werk van zijn collega te doorgronden, Vroman zelf schrijft typische Vroman-verzen. Een beetje teleurstellend zijn de berichtjes, die wel getuigen van vriendschap, maar bij momenten redelijk wauwelachtig zijn. Alleszins een uniek document!

[Carl De Strycker]

■ Eva Cox

een twee drie ten dans. een kleine stoet poëzie, (ultra)kort proza, vertalingen, pastiches, een duet voor één stem. De Bezige Bij, Amsterdam, 2009, 56 blz., 16,50 €



illustratie

Met haar debuut Pritt.stift.lippe gooide Eva Cox hoge ogen. De reacties waren bijzonder lovend, de bundel kende een tweede druk, werd genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs en de Vlaamse debuutprijs en ontving de Prijs van de Provincie Oost-Vlaanderen. Wie op zulke wijze op het toneel van de poëzie komt, wekt grote verwachtingen. Cox, ondertussen van Uitgeverij Holland verkast naar het prestigieuze De Bezige Bij, stelt niet teleur. In haar - altijd moeilijke - tweede bundel een twee drie ten dans gaat ze door op haar elan, dat betekent: opnieuw schept ze in toegankelijke verzen een absurde wereld van prachtige beelden.

Een twee drie ten dans is in alle opzichten een hybride bundel geworden. Dat blijkt al uit de ondertitel, waarin Cox aangeeft dat de bonte verzameling teksten de grenzen van het genre poëzie overschrijdt. In elk van de tekstsoorten is haar techniek echter het bindende middel. Die bestaat erin om de werkelijkheid te ontregelen via metaforen. De aanleiding voor de gedichten is telkens banaal, maar in de verzen zelf verwordt de beschreven gebeurtenis bijna altijd tot een soort surrealistisch tafereel. In ‘Het lied van Eva’, een vertaling van een gedicht van Charles van Lerberghe over de oermoeder, expliciteert Cox die poëtica. Door de naamverwantschap met de eerste vrouw slaat wat over Adams Eva wordt gezegd immers ook op de dichteres: ‘Zacht verstrooid de open opslaand naar het licht / Staat het hemelse kind Eva / Op uit haar God / En de wereld waait open voor haar voeten als een droom’. Dat is het gevoel dat je bekruipt bij lezing van deze bundel: je weet je in een prettig gestoorde nachtmerrie, zoals bijvoorbeeld in ‘Hand’ waarin een hand uit de kast steekt en dat niet tot een horrorscène leidt, maar gevolgen heeft voor hoe het personage in dat gedicht in het leven staat. Of in ‘Kop’ waarin beschreven wordt hoe een mens zijn hoofd verliest. Cox speelt, net zoals wij in onze droomarbeid, met herkenning en vervreemding.

En dat doet ze ook als ze intertekstueel aan de slag gaat. Niet enkel de pastiches (o.a. de geweldig grappige herschrijving van Gezelles ‘Het schrijverke’ tot ‘Pinguïn’ die het verdient om klassiek te worden), maar ook de verzen in het spoor van Van Ostaijen of Van de Woestijne wekken dat plezier op.

een twee drie ten dans is een heerlijke, prettige bundel van een talent dat bevestigt.

[Carl De Strycker]

■ Erik Jan Harmens

Gospels en psalmen. Gedichten. Nijgh en Van Ditmar, 2008, 60 blz., 15 €

Gospels en psalmen is een bundel zonder hoofdletters, zonder interpunctie. Centraal staat de moeizame relatie tussen God en mens. Dat blijkt niet zozeer een mystieke kwestie, maar veeleer een probleem van praktische aard: ‘o heer spuit uw oren uit en hoor mij aan’, ‘ik geloof niet dat ik u helemaal heb verstaan’. Harmens creëert een religieus kader voor zijn gedichten door talloze verwijzingen naar de bijbel in te lassen, en door ze te laten verwijzen naar de traditie van de psalm en de gospel, en de conventies die daar bij horen. Maar in de verdere uitwerking van de gedichten worden deze conventies al snel achtergelaten. Harmens gebruikt veel concrete woorden, zoals merknamen van electronica (‘ipod’, ‘samsung’) en eten (‘brinta’, ‘bifiworst’). Dit maakt de gedichten aardser, tastbaarder en materialistischer, en creëert een interessant contrast. Het is alsof Harmens een God eist die bereid is de mens te ontmoeten in het dagelijks leven, eerder dan op een metafysisch niveau. God moet aanspreekbaar en zelfs bruikbaar zijn. De problematische band met God hangt niet enkel nauw samen met het dagelijks leven, waarschijnlijk is er ook een oorzakelijk verband, getuige de absurde verwachtingen die we soms koppelen aan het geloof in een God: ‘en dan verlaat ik me verder op u / [...] / ik neem aan dat u haar hielen van de lakens licht / om in pas mij van een plan te gaan weerhouden’. De moeizame band met God veschilt overigens weinig van de relatie met andere mensen. Ze weerspiegelen elkaar en lopen in mekaar over. Ook van anderen kan je tevergeefs verlangen dat ze tastbaar zijn en zelfs dat ze deel van je uitmaken: ‘ik ben mijn vriendin / [...] / ‘ik ben de vriendin van erik jan harmens / 's nachts raak ik 'm altijd kwijt’.

[Johanna Cassiers]

Jeugdliteratuur

■ Michael Morpurgo

Alleen op zee. Facet, Hasselt, 2008, 239 blz., 14,95 €

Arthur Hobhouse vertelt in dit boek zijn levensverhaal. Hij is een Brits weeskind dat na de Tweede Wereldoorlog naar Australië werd verscheept. Als tiener komt hij terecht bij een tirannieke boer maar daarna biedt een vrouw hem samen met zijn vriend Marty een echte thuis. Als jongeling beleeft hij een gelukkige tijd op een scheepwerf waar hij schepen leert bouwen en leert zeilen. Zijn leven als volwassene kent ups en downs maar ten slotte vindt hij het geluk

[pagina 197]
[p. 197]


illustratie

bij een Griekse rederfamilie in Tasmanië. In het tweede deel van het boek vertelt dochter Allie het relaas van haar solozeiltocht van Australië via Kaap Hoorn naar Engeland, op zoek naar de onbekende zus van haar vader.

Morpurgo raakt in dit boek heel wat thema's aan die al eerder in zijn werk belangrijk waren, zoals de mentale zoektocht naar een eigen identiteit en de fysieke zoektocht naar gezinsleden die, vaak door oorlogsomstandigheden, uit het oog zijn verloren. De liefde voor varen en voor de zee en het belang van vrienden en familie komt hier prominent naar voren. Als leidmotief doorheen het boek fungeren verzen uit ‘The Ancient Mariner’ van de romantische dichter T.S. Coleridge. Doorheen beide, sterk verschillende delen van het boek lopen dezelfde verhaallijnen zodat het boek toch een mooie eenheid vormt. Zowel Arthur als Allie voeren hun eigen overlevingsstrijd, met dezelfde symbolen - een lied, verzen uit een gedicht, een sleuteltje en een albatros - als hoopvolle tekens die hen houvast bieden. De personages zijn dan ook sterke karakters die hun lot in eigen handen nemen en doorzetten. De auteur zorgt op een ouderwetse manier voor spanning en ontroering, vertelt over hoop en geluk maar ook over verdriet en dood. Hij is een rasverteller die je onverbiddelijk meesleept in zijn verhaal. Arthur kijkt realistisch en eerder beschouwend terug op zijn leven dat veel dramatische momenten kende. De tekst is hier beeldrijk en gevoelig geschreven, zonder melodramatisch te worden. De zeiltocht van dochter Allie wordt vooral verteld via mails die ze naar het thuisfront stuurt. Het taalgebruik is hier direct en gekenmerkt door indringende beschrijvingen van het natuurgeweld op zee. In zijn nawoord vermeldt de auteur dat de hartverscheurende verhalen over de gedwongen migratie van Britse kinderen in de naoorlogse periode hem hebben aangezet tot het schrijven van dit boek. Het werd een meeslepend verhaal voor jongeren en adolescenten.

[Ria De Schepper]

■ John Green

Paper towns / Waar is Margo Roth Spiegelman? Lemniscaat, Rotterdam, 2009, 303 blz., 14,95 €

In de reeks ‘Made in the USA’ verscheen het derde boek in vertaling van deze Amerikaanse auteur. Sedert ze als negenjarige kinderen een lijk in het park ontdekten, is Quentin - kortweg Q - gefascineerd door zijn buurmeisje Margo Roth Spiegelman. Wanneer hun eindexamen in highschool in zicht is, neemt Margo hem mee op een bizarre tocht door de stad, waarin ze iedereen die haar dwars heeft gezeten op een verrassende manier straft. De volgende dag is ze verdwenen. Q start een intense zoektocht naar Margo. Green bouwt het verhaal langzaam op, met een verrassend begin, een flitsende nachtelijke citytrip, een minutieuze zoektocht naar de mogelijke schuilplaats van Margo, gevolgd door een roadtrip van vier vrienden om Margo te vinden. Green schetst gevat en met humor de relaties onder de jongeren. Ze gaan schijnbaar moeiteloos en vrolijk door het leven maar ze hebben meer diepgang dan op het eerste gezicht lijkt. Af en toe wisselen dialogen en beschrijvingen af met bespiegelingen of ironische beschouwingen, die hier beter gedoseerd zijn dan in zijn vorige boeken. De zoektocht naar Margo brengt Q het inzicht bij dat hij Margo nooit echt kende. Kunnen we iemand trouwens echt kennen? Tegelijk bijt Q zich voor het eerst echt vast in een probleem en wordt de zoektocht naar Margo voor hem een ‘coming of age’-proces waardoor hij niet langer een timide, aarzelende jongen is. Leidraad doorheen het boek vormen fragmenten uit ‘Leaves of Grass’ van Walt Whitman. De titel Paper Towns verwijst naar deze dichtbundel en de ontraadseling van de betekenis ervan verrast en intrigeert. Stilistisch is dit een knap geschreven adolescentenroman met een intellectuele toets.

[Ria De Schepper]

■ David Almond

Duister. Lemniscaat, Rotterdam, 2008, 222 blz., 14,50 €



illustratie

Stephen Rose komt in het dorpje Felling bij zijn tante Crazy Mary wonen. Er doen geruchten de ronde over bovennatuurlijke krachten en over zijn aandeel in de dood van zijn vader en de gekte van zijn moeder. De wat schuchtere puber Davie voelt zich onweerstaanbaar aangetrokken tot Stephen Rose die een talentvolle beeldhouwer is en beeldjes kan laten ‘leven’. Stephen Rose overtuigt Davie om hem te helpen een levensgrote kleifiguur te maken die hij tot leven zal wekken. Zo zullen ze de pestkop Mouldy kunnen verslaan. Dan komen de duistere kanten van Stephen Rose naar boven en moet Davie de confrontatie met hem aangaan.

David Almond situeerde dit verhaal in het dorpje in Noord-Engeland waar hij zelf in een katholieke familie opgroeide. De sfeer en de dorpsmentaliteit doen denken aan de jaren '60. De ikfiguur Davie is een gewone jongen die misdienaar is samen met zijn beste vriend, kattenkwaad uithaalt en zijn eerste schuchtere contacten met meisjes heeft. Doorheen het boek maakt hij een heel groeiproces door. Wanneer hij vragen begint te stellen over zijn geloof, vindt hij in Stephen Rose een standvastige en zelfverzekerde persoonlijkheid. Davie gelooft in hem maar ondervindt dat Stephen Rose hem meevoert naar een bizarre, bovennatuurlijke wereld. Stephen Rose maakt misbruik van de naïviteit van Davie en manipuleert hem. Hij wil zelf God spelen door een monster te scheppen dat hem gehoorzaamt. Het boek confronteert de lezer met vragen over geloven, over iets scheppen en er verantwoordelijkheid voor dragen. Tegelijk roept het ook herinneringen op aan ‘Frankenstein’ van Mary Shelley.

David Almond beschrijft plastisch het entourage waarin de jongens leven. Hij laat hen spreektaal gebruiken die direct en eigenlijk ook modern overkomt. Het verhaal evolueert naar een geheimzinnige, sinistere climax waaruit blijkt dat Stephen Rose een boosaardige griezel is. In dit verhaal over goed en kwaad is er geen eenduidige winnaar. Deze adolescentenroman waarin de auteur ‘het ongelofelijke wil doen geloven’ boeit en beklijft.

[Ria De schepper]

■ Henri van Daele

Tijl Uilenspiegel trouw tot aan de bedelzak. Manteau, Antwerpen, 2008, 169 blz., 22,50 €



illustratie

Van Daele vertaalde en bewerkte een tiental jaar geleden het boek over Tijl Uilenspiegel dat Charles de Coster in 1867 publiceerde. Als ervaren verteller herschreef hij het verhaal in een vlot, hedendaags Nederlands. De vijf delen van dit boek behandelen de belevenissen van Tijl Uilenspiegel tegen de achtergrond van de bewogen 16de eeuw. Uilenspiegel is een vrolijke tegendraadse grappenmaker maar wanneer zijn vader als verrader op de brandstapel wordt gezet, zint hij op wraak. Vlaanderen kreunt onder de inquisitie en het terreurbewind van de hertog van Alva. Uilenspiegel sluit zich aan bij de geuzen en vecht voor een rechtvaardiger wereld, zonder oorlog, vervolging en onrecht. Dankzij zijn schranderheid en vermetelheid wordt hij een vrijheidsheld. De figuren van de altijd hongerige Lamme Goedzak en de liefhebbende Nele brengen optimisme, levenslust en romantiek in het verhaal. De historische achtergrond - van Keizer Karel en de woelige periode onder Filips II tot de scheuring van de Nederlanden - is een belangrijke katalysator. Persoonlijke motieven zijn Uilenspiegels eerste drijfveer maar stilaan ontpopt hij zich tot een geus met een belangrijke voorbeeldfunctie.

Het boek kreeg dezelfde fraaie vormgeving als het eerder verschenen Reinaert de Vos, dat bekroond werd met de Plantin-Moretusprijs 2007. Ook nu schilderde Klaas Verplancke tien taferelen waarin hij bijtend scherp de kritiek op wereldlijke en geestelijke machthebbers visualiseert: een bisschop vist geld uit de zakken van de mensen, de zuurpruim Filips II eet citroenen, koning en bisschop zitten samen in een grote vis en leggen Tijl het vuur aan de schenen. Verplancke liet zich in beelden en symbolen inspireren door Brueghel en Bosch. De dood en het vuur duiken steeds weer op maar er ook spot en leedvermaak. Deze gelaagde illustraties passen dan ook perfect bij een verhaal dat een lach en een traan combineert. Voor jongeren en volwassenen die Uilenspiegel alleen kennen als fratsenmaker, biedt dit mooi uitgegeven boek een boeiende en leerrijke leeservaring.

[Ria De Schepper]

■ Brigitte van Aken

Ooit is niet nu. Davidsfonds, Leuven, 2009, 143 blz., 15,95 €



illustratie

Wie had ooit gedacht dat Sheherazade, Janis (Joplin) en een Russisch meisje, Tatiana samen een rol zouden spelen in een krachtige jeugdthriller? Wel, misschien moet u zich maar meteen, nu dus, naar de betere boekhandel of bibliotheek reppen om een en ander te toetsen in ‘ooit is niet nu’ van de Turnhoutse auteur Brigitte van Aken. Dit pittige verhaal, dat uit meerdere verhaallijnen bestaat en waar je je jonge hoofd best goed bij houdt, laat je niet gemakkelijk los, noch tijdens het lezen, noch nà lectuur. De plot is dan ook aangrijpend. De auteur slaagt erin mondjesmaat informatie door te spelen aan haar lezer die gretig mee op zoek kan gaan naar het antwoord op de vraag waarmee het hoofdpersonage Janis worstelt: was de aanrijding met vluchtmisdrijf, waarbij haar beste vriendin Tatiana om het leven kwam, een banaal ongeluk? Brigitte van Aken speelde ook in haar vorige werk, ‘Lieve leugens’ (2007), met het thema van waarheid en leugen. In beide boeken wordt de vraag grotendeels beantwoord terwijl de lezer toch nog met vragen blijft zitten, net als Ellen in ‘Lieve leugens’ en Janis in ‘ooit is niet nu’. Heel kort iets over de plot. Tatiana Deripaska en Janis Engelen zijn de beste vriendinnen. Nadat op een avond de fietsende Tatiana door een auto van de weg gemaaid wordt en dood achterblijft, voelt Janis al gauw aan dat er iets niet klopt. Via het dagboek van Tatiana, gesprekken met (school)vrienden en bezoekjes bij Tatiana's familie achterhaalt Janis de bittere waarheid. Yessar, de mooiste jongen van de klas, en Tatiana's kleine zusje Anousha spelen een bepalende rol. Rode draad doorheen het verhaal is het toneelstuk ‘Sheherazade en de laatste nacht’ dat Tatiana bewerkt heeft en waarin Yessar, Janis en Tatiana's papa zouden acteren. Van Aken bouwt een spannende plot uit door langzaam maar zeker essentiële gegevens prijs te geven. Vooral jongere lezers, tussen pakweg 12 en 16, zullen de zoektocht van Janis geboeid volgen. Dialogen tussen, en leefwereld van de hoofdpersonages sluiten naadloos aan bij de doelgroep. Niet voor niets kreeg de auteur de publieksprijs van de Prijs Knokke-Heist Beste Jeugdboek 2008 voor ‘ooit is niet nu’.

[Hilde Van Looveren]

[pagina 198]
[p. 198]

Muziek

■ Hans Abbing

Van hoge naar nieuwe kunst. Historische Uitgeverij, Groningen, 2009, 136 blz., 20 €



illustratie

De titel laat het niet meteen vermoeden: in Van hoge naar nieuwe kunst vergelijkt Abbing (econoom, beeldend kunstenaar en fotograaf) de praktijk van het klassieke concert met die van het popconcert; in veel beperkter mate ook die van andere kunsten. Vertrekpunt is de nuchtere vaststelling dat de bezoekersaantallen van de gevestigde kunsten afnemen. Hoge of formele kunst noemt hij die kunst die op ingehouden wijze wordt geconsumeerd (het klassieke concert), bij nieuwe of informele kunst kan de gebruiker toegeven aan emotionele impulsen (het popconcert) [p. 14]. Hét verschil tussen beide ligt dus in de consumptiewijze. Wil de klassieke muziek haar publiek behouden dan zal, volgens de auteur, in een steeds informeler wordende samenleving een denkomslag moeten plaatsvinden, zullen er nieuwe, informeler concertvormen bedacht moeten worden (wie de concertpraktijk volgt, weet dat die evolutie al volop aan de gang is!), zal er rekening mee moeten worden gehouden dat de nieuwe cultuurparticipant niet langer univoor maar omnivoor is.

Heel opvallend is dat de auteur in zijn betoog zo goed als uitsluitend oog heeft voor de sfeer van een concert, nauwelijks voor de inhoud; dat hij steeds verwijst naar één enkele keer dat hij een 16-jarige meenam naar een klassiek concert wat voor de jongeman in kwestie op een kater uitliep (terwijl daar honderden andere positieve ervaringen tegenover geplaatst kunnen worden) en dat hij, om zijn betoog kracht bij te zetten, boude uitspraken en onjuiste veralgemeningen niet schuwt: ‘In de praktijk kennen jongeren honderden namen van [pop]musici. Over elk van hen hebben ze een mening.’ [p.83].

De ervaring van ondergetekende in de lerarenopleiding leert het diametraal tegenovergestelde. ‘Het publiek verwacht bij klassieke muziek een... uitvoering die van orkest tot orkest maar weinig mag verschillen’, ‘In de klassieke muziek kunnen of mogen de uitvoerenden hun persoonlijkheid niet tonen’ [p.85]... en nog meer van dat fraais. Jammer toch, dat soort ongenuanceerde uitspraken. Hoeveel stof tot nadenken dit boek ook bevat, het is zeer de vraag wie er gebaat is bij dergelijk pamflettair en polemisch geschrijf. Eerder dan een open en constructieve dialoog te stimuleren, legt het de basis voor een stellingenoorlog, een dovemansgesprek met maar één uitgangspunt en één objectief: het Eigen Grote Gelijk. Desondanks is dit boek bijzonder lezenswaardig, geeft het zicht op hoe een en ander is gegroeid, levert het heel wat stof tot nadenken en discussie.

[Jaak Van Holen]

■ Mik Torfs, Frederik Goossens en lika Stevens (red. & sam.)

JazzLab Series 1993-2008. JazzLab Series vzw, Gent, 2008, 80 blz., € 15. Te bestellen via www.jazzlabseries.be of tel. 09 225 44 56

Dit jubileumboek verscheen naar aanleiding van 15 jaar JazzLab Series vzw, een sinds 2003 door de Vlaamse overheid structureel gesubsidieerde instelling die concerten organiseert op professionele podia. De vzw biedt een platform voor zowel jong talent als voor gevestigde namen. Negen maanden per jaar toert zij met een Belgische jazzgroep langs ruim 20 partners (voornamelijk cultuur- en kunstencentra) in Vlaanderen en Brussel. Aan de basis van het ontstaan van de vzw lag Willy Schuyten, die begin jaren negentig coproducent was van de jazzconcerten in kunstencentrum

illustratie

De Werf in Brugge. Hij kreeg al spoedig de steun en medewerking van Rik Bevernage van De Werf en van Joos Claus van De Gele Zaal in Gent. Zo kon in juni 1993 het allereerste optreden plaatsvinden: Jean Warlands Sax-No-End. Het trio Massot-Florizoone-Horbaczewski maakte in december 2008 de cirkel van vijftien jaar rond. Na al die jaren is de vzw een niet meer weg te denken instituut in het Vlaamse jazzlandschap. Een schaduwzijde is dat er naast de vzw weinig alternatieven zijn voor gelijkaardige initiatieven in Vlaanderen. Ongewild bekleedt de organisatie daardoor een monopoliepositie. Gelukkig is zij zich van dat pobleem bewust. Zo schrijven medewerkers Mik Torfs en Frederik Goossens: ‘De oprichting van een overkoepelend informatief en dienstverlenend orgaan dat tot taak heeft de ontwikkeling van de jazzwereld te stimuleren, wordt nijpend.’ Kortom, er is dringend nood aan een steunpunt voor jazz in Vlaanderen. Deze sober uitgegeven publicatie bevat, naast een geschiedenis van 15 jaar JazzLab Series, tal van reflecties, getuigenissen en kritische beschouwingen van organisatoren, promotoren en muzikanten. Ook een compleet overzicht van alle tournees is opgenomen, terwijl tientallen foto's en tekeningen de publicatie opluisteren. Een nuttige stand van zaken. Alleen jammer van de talrijke stilistische, redactionele en typografische slordigheden. Dit toont nog maar eens het belang aan van een goede eindredacteur.

[Patrick Auwelaert]

Discotheek

■ Joseph Haydn

Sonates pour clavier. CD AOT 2008 198 FA

We huldigen graag oude meesters en gaan daarvoor op zoek naar verjaardagen. Joseph Haydn staat dit jaar op het lijstje. Hij stierf 200 jaar geleden in Wenen. Frank Agsteribbe bracht een nieuwe cd uit met orgelmuziek. De opname had plaats in de kerk St Jean Baptiste in Illzach in de Elzas, Frankrijk. Het orgel, in Franse klassieke stijl, werd gebouwd door Richard Dott en ingehuldigd in 2004. Sindsdien organiseert ‘Les Amis de l'orgue’ er regelmatig concerten.

Haydn componeerde een groot deel van zijn oeuvre voor ‘Kenner und Liebhaber’. De ‘Sonates pour clavier’, of ‘Partitas’ of ‘Divertimenti’ zoals Haydn ze noemde, schreef hij speciaal voor zijn leerlingen. Wat men onder ‘Sonates voor klavier’ moet verstaan is onduidelijk. Aanduidingen zoals ‘cembalo’ of ‘clavicembalo’ betekenden in elk geval een werk voor klavier, en Haydn gebruikte de klavieren die in zijn tijd beschikbaar waren. Agsteribbe koos sonates en divertimenti die ontstonden tussen 1750 en begin 1760. Hij zorgde bij de keuze voor een verscheidenheid in stijlen: preromantiek, vroeg classicisme, en hij zocht ook naar werken met karakteristieke grillige en humoristische ideeën. Het zijn mooie eenvoudige composities die Agsteribbe laat schitteren door een zeer goede en afwisselende registratie.

Voor Haydn liefhebbers en voor allen die houden van mooie frisse klassieke orgelwerken is deze cd een onmisbaar geschenk. Een bijgevoegde tekst van Agsteribbe werd door ‘Les Amis de l'orgue’ uitsluitend in het Frans gepubliceerd. Jammer want een Engelse vertaling zou een meerwaarde betekenen en de CD beschikbaar maken voor een groter aantal liefhebbers.

De cd kan men bestellen via www.orgue-illzach.fr

[Simonne Claeys]

■ Ludwig van Beethoven e.a.

Wehmut und Liebeshauch; liederen van Ludwig van Beethoven, Robert Schumann, Edvard Grieg en Richard Strauss; Yves Saelens, tenor en Inge Spinette, piano; EUFODA 1373.



illustratie

Het Lied is hét romantische genre bij uitstek; met weinig woorden en tonen is het Lied in staat, aldus Goethe, het Unzugängliche en het Unbeschreibliche te evoceren.

Voor deze kleine bloemlezing uit een haast onuitputtelijk repertoire kozen de musici voor An die Ferne Geliebte op. 98 van van Beethoven, de Liederkreis op. 24 van Schumann, Sechs Lieder op. 48 van Grieg en Mädchenblumen op. 22 van Richard Strauss. Stuk voor stuk zijn het’ lyrische kleinoden - opgerold als egels in de grote muziekgeschiedenis’, schrijft pianist Jan Michiels in het bijhorende boekje. Melancholische herinneringen, tederheid, bevalligheid, grillige levenslust, dramatiek, passie, rusteloosheid, onbeantwoorde vragen, doodsgedachten, verlatenheid, afscheid, scheiding, sensualiteit en nog zoveel meer... het zit allemaal in deze liederen die ook op muzikaal-technisch, compositorisch vlak model kunnen staan voor de onbegrensde mogelijkheden van dit ‘kleine’ genre.

Yves Saelens en Inge Spinette doen hun reputatie alle eer aan. De vertolkingen zijn loepzuiver, gedragen door een enorme intensiteit en inlevingsvermogen én door een absolute beheersing van het métier. Inge Spinette begeleidt bescheiden maar treft raak alle nuances van tekst en muziek. Het timbre van Yves Saelens is overheerlijk, dictie en articulatie onberispelijk. De intense gevoelsgeladenheid van deze uitvoeringen maken de beluistering ervan tot een bedwelmende ervaring.

[Jaak Van Holen]

■ Carlo Nardozza Quintet

Winterslag. Audio-cd, 51 min., opname Eric Davids, mix Michel Bisceglia, Pino Guarraci & Carlo Nardozza, productie Michel Bisceglia & CNQ, Carlo Nardozza Music, CNm0208, distributie LC Music, 2008



illustratie

Winterslag is de tweede cd van de groep rond de Limburgse trompettist met Italiaanse roots. De bezetting is sinds eersteling Making Choices (2006) ongewijzigd gebleven: naast Nardozza zelf bestaat ze uit Daniël Daemen (as, ss), Melle Weijters (g), Tom Van Acker (b) en Steffen Thormählen (dr, pc). Negen van de tien composities - allemaal geschreven door de groepsleden zelf - vormen samen een suite waarin de jeugd van Nardozza in Winterslag centraal staat. Vele Italianen werkten daar in de kolenmijnen. Titels als ‘Birth of the Italobel’ en ‘Going Down to the Black Gold’ getuigen daarvan. Net als Making Choices drijft Winterslag in hoofdzaak op memorabele, vaak bloedmooie thema's die door beide blazers unisono uitgevoerd worden. De streepjes accordeon en bandoneon van gastmuzikante Gwen Cresens kleuren de muziek zuiders, terwijl de gitaar van Weijters soms oosterse accenten legt. Ondanks het ietwat beladen overkoepelende thema doet de muziek nergens loodzwaar aan: theatrale en dramatische passages worden tijdig afgewisseld met vrolijke of ingetogen momenten. Veranderingen in tempo en register zorgen dan ook voor een dynamisch geheel dat barst van mediterrane vitaliteit. Een film van Fellini, maar dan verklankt. Grotendeels verantwoordelijk daarvoor is Nardozza's trompet. Die is van een majesteitelijke grandeur. Ze schreeuwt niet, ze spreekt recht tot het hart. En ze vertelt een verhaal. Dat legt Nar-

[pagina 199]
[p. 199]

dozza's zielenroerselen bloot, zonder in exhibitionisme te vervallen. Ook de improvisaties van de andere groepsleden zijn sober maar to the point. Het is wel duidelijk dat deze groep geen harde statements nodig heeft om te overtuigen. Een handvol ijzersterke thema's, geschoeid op de hardbop-leest van platenlabel Blue Note en gekruid met wat snuifjes world, volstaan. Een meer dan geslaagde tweede worp - toch vaak de meest cruciale.

[Patrick Auwelaert]

■ Marcelo Moncada Quartet

Colores. Audio-cd, 66 min., opname en mix Victor Hidalgo, productie Javier Arenas, Latinmusic Records 5419999, 2008



illustratie

Marcelo Moncada (o1978) is een Chileens-Belgische tenorsaxofonist. Onder de groepsnaam Marcelo Moncada Space Quartet bracht hij al eerder een cd uit: Tikitan (2007). Colores is de debuutcd van zijn huidige kwartet. Daarin vinden we Stijn Wauters (p), de Portugese bassist Rui Salgado en Frederik Meulyzer (dr) terug. Van de negen intelligent opgebouwde composities op Colores zijn er zeven van de hand van Moncada, die tevens de arrangementen verzorgde. Voor de twee overige composities tekende de voltallige band. Elk nummer van de cd is geïnspireerd door een kleur, en dat maakt van Colores stilistisch een erg gevarieerde cd: straight ahead jazz, een ballad, een blues, Latijnse invloeden en meer experimenteel werk wisselen elkaar af, zonder dat de homogeniteit van het geheel ooit in gevaar komt. Herkenbare invloeden zijn er onder meer van John Coltrane, Keith Jarrett en Charles Lloyd. Wauters (o1984) is het soort pianist dat aan één uitstervende noot genoeg heeft om een statement te maken. Tegelijk heeft hij genoeg swing in de vingers om een marionet aan het dansen te krijgen. Moncada van zijn kant is nooit minder dan uitstekend op zijn instrument. Zijn spel klinkt doorvoeld en levendig en drukt een scala aan gevoelens en gedachten uit. Zouden Zuid-Amerikanen dan toch een monopolie op vitaliteit hebben? De ritmesectie van haar kant kwijt zich al evenzeer uitstekend van haar taak. Een puik kwartet, op enkele nummers bijgestaan door Bert Joris (tr), Seppe Gebruers (Rhodes & piano) en Juan Carlos Bonifaz (marimba & small percussion). Hun bijdragen kleuren de muziek nog wat extra in. Colores is geen uitzonderlijke cd, wel een die warmbloedigheid en bezieling koppelt aan heerlijk samenspel en uitmuntend vakmanschap. Dompel je onder in dit jazzy kleurbad en herleef.

[Patrick Auwelaert]

■ Morton Feldman

Patterns in a Chromatic Field; Arne Deforce, cello - Yutaka Oya, piano; AEON, AECD 0977



illustratie

Enige tijd geleden maakten we in deze bladzijden melding van de opname van werk voor cello solo van Giacinto Scelsi door de Vlaamse cellist Arne Deforce (AEON, AECD 0748). ‘Voor dergelijke uitvoering kan niemand ongevoelig blijven’, schreven we toen. Nu is er dus een uitgave van werk van de Amerikaanse componist en pianist Morton Feldman (1926-1987). Hiervoor werkte Deforce samen met de Japans-Belgische pianist Yutaka Oya. Het betreft opnames van Patterns in a Chromatic Field (1981), Composition - 8 little pieces (1950) en Duration II (1960), naast 2 composities voor cello solo, m.n. Projection I (1950) en Intersection IV (1951). Qua precisie en intensiteit evenaart deze uitvoering zonder de minste twijfel de kwaliteit van de vorige opname. Toch is het zeer de vraag of ook nu ‘niemand ongevoelig zal blijven voor dergelijke uitvoering’. Aan de vertolking zal dat dus zeker niet liggen, integendeel. Hier heeft dit alles te maken met de muziek zelf. Feldman kan worden beschouwd als wegbereider van het minimalisme in de muziek en als een vertegenwoordiger van een op het meditatieve gerichte esthetica. Zijn muziek is een toonbeeld van verstilling. Feldman gebruikt zeer beperkt klankenmateriaal en schuwt ontwikkelingstechnieken als de pest. In zijn muziek ‘gebeurt’ er bijzonder weinig. Ook op dynamisch vlak is dat zo. Geheel volgens Feldman's inzichten bevat het bijhorende cd-boekje deze opmerking: ‘The general volume of Feldman's music is extremely low. For realistic listening turn the volume-knob down.’ Misschien helpen ook wierookstokjes?

[Jaak Van Holen]

■ Flor Peeters e.a.

Vlaamse orgelmuziek uit de 20e eeuw. Kamiel D'Hooghe en Chris Dubois, orgel; bijlage bij Orgelkunst, jg. 31, december 2008



illustratie

Al meer dan 30 jaar lang verstrekt het tijdschrift Orgelkunst met niet aflatende ijver en op zeer diepgaande wijze informatie over alles wat de orgelwereld betreft. Zo bevat het laatste nummer van de 31ste jaargang een stevig gedocumenteerde bijdrage van de hand van de Frans-Amerikaanse organiste en musicologe Carolyn Shuster Fournier over De orgels, de musici en de muziek in de Trinitékerk in Parijs. Daarnaast ook als bijlage een nieuwe opname van Vlaamse orgelmuziek uit de 20ste eeuw, uitgevoerd door twee vooraanstaande Vlaamse organisten, Kamiel D'Hooghe en Chris Dubois. Op resp. het Schyven/Flentroporgel in de H.H. Petrus- en Pauluskerk in Oostende en het Van Beverorgel van de karmelietenkerk in Brugge spelen zij, met veel gevoel voor kleur, elf composities van 7 evenzeer vooraanstaande Vlaamse componisten: Flor Peeters, André Laporte, Jan Van Landeghem, Chris Dubois, Gabriël Verschraegen, Kristiaan Van Ingelgem en Herman Roelstraete. Het geheel van de opnames - voor zover ons bekend eerstopnames - is heel verscheiden en boeiend, gaande van de symfonische, monumentale Vlaamse Rhapsodie van Peeters over het poëtische en sfeervolle Game / van Van Landeghem en het meditatieve Rorate Caeli van Dubois tot het kleurrijke Te lucis ante terminum van Van Ingelgem. Opmerkelijk in deze verscheidenheid is het feit dat het gregoriaans - zowat de oudste schriftelijk overgeleverde muziek uit onze westerse cultuur - een onuitputtelijke inspiratiebron is en blijft voor de hedendaagse componisten.

Tijdschrift mét cd verkrijgbaar op dit adres: Orgelkunst, Overhem 28a, BE 3320

Hoegaarden / mail@orgelkunst.be

[Jaak Van Holen]

Geschiedenis

■ J. Kerkhoff

Maria van Hongarije en haar hof (1505-1558). Tot plichtsbetrachting uitverkoren. Uitg. Verloren, Hilversum, Zwolle, 2008, 360 blz., 29 €

Niemand betwijfelt dat de vijftiende en zestiende eeuw een belangrijke periode was voor de Zuidelijke Nederlanden. Die tijd werd gedeeltelijk bepaald door enkele markante vrouwen. Daartoe behoort onder meer Maria van Hongarije. Het boek dat Jacqueline Kerkhoff over haar schreef, is meer dan een goed gedocumenteerd biografisch overzicht. Uiteraard maken we op een vrij chronologische en boeiende manier kennis met de figuur van Maria van Hongarije, maar meteen bezorgt de historica, die enkelejaren geleden ook meewerkte aan een tentoonstelling over deze vorstin, ons ook een grondig overzicht van de periode waarin ze leefde. Het boek is inderdaad meer dan een biografie. De auteur plaatst de dame namelijk in de totale context van de zestiende eeuw en laat ons meteen kennis maken met allerlei gewoonten, zoals het jagen, de voeding, het hofleven, de tafelgewoonten, de reisperikelen en dito verblijven, de plichten en rechten aan het hof en nog zoveel meer. Zo komt bijvoorbeeld ook het culturele leven aan het hof van deze vorstin ruimschoots aan bod. We denken in dit verband zowel aan de muziek (componisten, zangers, instrumenten) als aan het samenstellen van haar bibliotheek of aan het bestellen van allerlei kunstwerken. En dit gebeurt dan nog op vlot leesbare manier, wat we niet van alle geschiedenisboeken kunnen zeggen. Het boek wordt afgesloten met onder meer een Franse en Duitse samenvatting. Een index ontbreekt evenmin.

[Jean Luc Meulemeester]

■ A. Goldsworthy

Carthago, Amsterdam, Ambo, 2008, 447 blz., 29,95 €



illustratie

In de lente van 1800 rukten Napoleon en zijn troepen over de Alpen door de Sint Bernardpas op tegen het Oostenrijkse leger in Italie. Deze gebeurtenis werd door Jacques-Louis David vereeuwigd in een beroemd schilderij waarop Napoleon op een steigerend paard staat afgebeeld (1801, Château de Malmaison, Parijs). Op de voorgrond is de naam van de veldheer te zien ingebeiteld in een rotsblok naast die van Napoleons voorgangers en voorbeelden: Karel de Grote en Hannibal. Hannibal was een figuur waar Napoleon zich graag aan spiegelde en de grote aantrekkingskracht van deze figuur blijkt andermaal uit deze studie van Goldsworthy.

In zijn boek beschrijft de auteur een meer dan honderd jaar durende oorlog tussen Rome en het Noord-Afrikaanse Carthago. De Romeinse overwinning na de drie zogenoemde Punische oorlogen (van 264 tot 146 voor Christus) bevestigden de status van Rome als overheerser in de mediterrane wereld. Hannibals roemrijke tocht over de Alpen, de verpletterende nederlaag van de Romeinen bij Cannae en de complete verwoesting van de stad Carthago zijn bij het grote publiek wellicht de bekendste lotgevallen uit deze periode, maar vormen echter niet het directe uitgangspunt van de auteur. Goldsworthy heeft zich als doel gesteld de verschillende aspecten van zowel de Romeinse als de Carthaagse oorlogsvoering te reconstrueren. De talrijke beschrijvingen van veld- en zeeslagen gecombineerd met de vele kaartjes en plattegronden maken deze complexe materie heel wat toegankelijker voor iedereen met interesse in militaire geschiedenis. Een kleine caveat is echter wel op zijn plaats. Wie op zoek is naar de sociale achtergrond van deze oorlogen of naar de grote legendarische verhalen uit deze periode loopt het gevaar ondergesneeuwd te geraken door de vaak technische uiteenzettingen.

[Lien Foubert]

 

Erratum

De in nr. 325 verschenen recensie van Bergzaam Karel Sergen is van de hand van Elly Simoens en niet van Carl De Strycker


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Jaak van Holen

  • Simone Claeys

  • Luc Doems

  • Elly Simoens

  • Lien Foubert

  • Johanna Cassiers

  • Patrick Lateur

  • Marc Dubois

  • Carl De Strycker

  • Geert Swaenepoel

  • Ria de Schepper

  • Emmanuel van Lierde

  • Hilde van Looveren

  • Nicolas Verscheure

  • over Thomas à Kempis

  • over Paul van Geest

  • over Louis Goosen

  • over Johan de Smet

  • over Mark Delrue

  • over Laurens de Keyzer

  • over Ramsey Nasr

  • over Joke van Leeuwen

  • over Tessa de Loo

  • over Jeroen Theunissen

  • over Marcel Möring

  • over Hilbrand Rozema

  • over Ivo van Strijtem

  • over Frank Pollet

  • over Jan Geerts

  • over Leo Vroman

  • over Jan Lauwereyns

  • over Eva Cox

  • over Erik Jan Harmens

  • over Michael Morpurgo

  • over David Almond

  • over Henri van Daele

  • over Ludwig van Beethoven

  • over Flor Peeters