Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 58
Toon afbeeldingen van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 58zoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29,72 MB)

Scans (186,64 MB)

ebook (33,62 MB)

XML (1,83 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 58

(2009)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 333]
[p. 333]

Bibliotheek
Samenstelling Geert Swaenepoel

Filosofie en religie

■ Ed Romein, Marc Schuilenburg en Sjoerd van Tuinen (red.)

Deleuze compendium, Boom, Amsterdam, 2009, 408 blz., 29,90 €.



illustratie

‘Wij leerden snel ontzag te hebben voor zijn gave om ons op heterdaad te betrappen bij het uitkramen van clichés, het praten van onzin, of ongedisciplineerd denken. Hij bezat het vermogen om te vertalen en te herschikken. Terwijl het geheel van de versleten academische filosofie hem doortrok, verrees zij opnieuw, maar dit keer onherkenbaar, geheel en al verfrist, alsof zij daarvoor nooit behoorlijk was verwekt. Het was allemaal van een wreedaardige nieuwheid, uiterst verontrustend, en fungeerde als aansporing voor onze zwakke geesten en onze laksheid.’ Dat vertelde Michel Tournier over zijn met Gilles Deleuze (1925-1995) gedeelde studententijd aan de Parijse Sorbonne. Een andere vriend en bewonderaar van Deleuze was Michel Foucault. Hij voorspelde dat ons tijdperk deleuziaans zou worden. Als dat zo is, dan komt dat omdat Deleuze een van de meest aansprekende hedendaagse filosofen is. Architecten, cineasten, kunstenaars, musici en wetenschappers vinden hun gading in zijn veelzijdig oeuvre. Eindelijk verschijnt dan ook in het Nederlands een eerste, zeer complete standaardwerk over die Franse denker. Het Deleuze compendium behandelt in vier delen zijn oeuvre. Het eerste deel bespreekt de monografieën over andere filosofen die Deleuze schreef aan het begin van zijn carrière. Het tweede deel staat stil bij de boeken waarin hij een eigen filosofie ontwikkelt. Nadien belicht een derde deel de concepten en inzichten die voortvloeien uit Deleuzes samenwerking met Félix Guattari. Tot slot zijn er bijdragen over Deleuzes cruciale ontmoetingen met niet-filosofische denkwijzen: film, literatuur, wetenschap en schilderkunst krijgen daar hun plaats. De 21 hoofdstukken bieden verschillende toegangen tot Deleuzes werk. Dat kan alleen door zij-ingangen worden betreden, want een hoofdtoegang ontbreekt in zijn differentiedenken. Er bestaat niet zoiets als een omvattend origineel thema dat de sleutel vormt om de creatieve filosoof te begrijpen, maar met deze gids als wegwijzer wordt verloren lopen in zijn oeuvre onmogelijk.

[Emmanuel Van Lierde]

■ Ivo Dujardin

De droom van Tibhirine. Monniken en moslims. De erfenis van de zeven vermoorde trappisten, Lannoo, Tielt, 2009, 280 blz., 14,95 €.

‘I have a dream’. Wie kent niet die memorabele woorden uit 1963 van Martin Luther King bij de vredesmars in Washington. Net als die dominee van Montgomery hadden de trappisten in het Algerijnse Tibhirine een droom over het vredevol multicultureel samenleven. Als een christelijke minderheid in een bijna compleet islamitisch land gaven ze een voorbeeld van broederlijkheid en gastvrijheid.

illustratie

Ze wensten in woord en daad een parabel te zijn van de liefde die alle geweld uitsluit. Maar net zoals bij Martin Luther King werd hun droom in het bloed gesmoord. Zeven monniken werden in 1996 uit hun klooster van Onze-Lieve-Vrouw van de Atlas ontvoerd en vermoord. Hun gewelddadige moord schokte de hele wereld en tot op vandaag blijft de ware toedracht ervan onopgehelderd. Het aangrijpende geestelijke testament van de prior, Christian de Chergé, dat korte tijd na de moord werd vrijgegeven, liet niemand onberoerd, ook de moslims niet. En opnieuw duikt de parallel met Martin Luther King op: het martelaarschap versterkt alleen maar de boodschap. De twee overlevende monniken trokken naar Marokko en zetten daar de erfenis van hun vermoorde broeders voort. Meerdere mensen, ook bij ons, werden door de droom van Tibhirine geraakt en begeesterd. Ze ijveren voor het vreedzaam samenleven van verschillende culturen. Die opdracht om banden te smeden die grenzen en religies overschrijden, is actueler en dringender dan ooit. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat dertien jaar na de feiten nog een Nederlandse bundel verschijnt die de lezer laat kennismaken met het indringende getuigenis van de broeders van Tibhirine. Dat gebeurt grotendeels aan de hand van vertalingen van de nagelaten geschriften van de prior, de oudste en de jongste broeder. Daaruit blijkt dat niet alleen hun dood, maar hun hele leven een martelaarschap was: in de kleine, alledaagse dingen gaven ze immers hun leven voor de ander. Zulke authentieke getuigenissen blijven ontroeren.

[Emmanuel Van Lierde]

■ Kris De Boel

Brieven aan mijn zoon. Over schoonheid, waarheid & goedheid, Lannoo, Tielt, 2009, 114 blz., 14,95 €.



illustratie

Wouter denkt eraan priester te worden en deelt dat in een brief mee aan zijn ouders. Hij zit in een Italiaans klooster om die keuze uit te diepen, maar vraagt ook raad aan het thuisfront. De vader antwoordt met vier mails, waarin hij rekenschap aflegt van zijn intellectuele ontwikkeling. Hij raadt zijn zoon drie boeken aan die hem - en de lezer - zullen helpen bij het maken van goede levenskeuzes. Ze zetten aan het denken en doen twijfelen, maar geven tegelijk inzicht. Die drie ‘gecanoniseerde’ literaire werken symboliseren elk een pijler van onze Europese cultuur. Plato's Symposium is de Griekse pijler, Dante's Divina Commedia vormt de christelijke pijler en Primo Levi's Is dit een mens staat voor de sciëntistische en totalitaire pijler die het koste wat het kost het Aards Paradijs op aarde wou vestigen. Helaas is ook de totale ontkenning van mens en beschaving in de Holocaust en de Goelag een Europees product. Die fictieve brieven tussen Wouter en zijn vader leveren een pareltje van spirituele literatuur op. Terecht werd het boek Brieven aan mijn zoon. Over schoonheid, waarheid & goedheid van Kris De Boel dan ook bekroond met de Henri Nouwen Manuscript Prijs omdat het aanzet tot persoonlijke reflectie en terugkoppeling naar het eigen leven. De auteur, leraar Latijn en Grieks, verdedigt met zijn vlotte pen het belang van een literaire canon en van ijkpunten voor ons denken. Tussendoor geeft hij zijn inzichten mee over het moderne onderwijs en onze samenleving. Hij wil duidelijk de generatie na hem niet in de kou laten staan. Hij wil hen spiritueel voeden en sterken in een tijd die te weinig structuur en houvast, te weinig ziel en verhaal biedt. Dat is gedurfd, maar De Boel doet het met verve. Deze auteur heeft duidelijk een boodschap over de essentie van het mens-zijn, over schoonheid, waarheid en goedheid, over ethiek en poëzie, over de nutteloze dingen die het leven zinvol maken. Dit kleinood biedt rijkelijk wijsheid.

[Emmanuel Van Lierde]

Beeldende kunst

■ P. Van der Coelen (red.)

Erasmus in beeld. Museum Boymans Van Beuningen, Rotterdam, 2008, 296 blz., 37,50 €.

Tot 8 februari 2009 liep in het Museum Boymans Van Beuningen in Rotterdam een meer dan fraai opgestelde tentoonstelling over ‘Erasmus in beeld’. De realisatie kwam tot stand naar aanleiding van de vijfhonderdste verjaardag van de publicatie van de ‘Lof der zotheid’, een boek dat nog steeds als een bestseller kan worden omschreven. In de begeleidende persnota spreken de organisatoren van een grootschalig evenement. Dit is zeker het geval wat zowel de kwaliteit van de tentoongestelde kunstwerken als wat de presentatie betreft. Misschien had Erasmus (1466-1536) zelf zo'n opzet niet nodig gevonden. Hij hield uiteindelijk niet van uiterlijk vertoon. Hij streed verder tegen decadentie en bijgeloof en kan al een genuanceerde criticus van de katholieke kerk worden omschreven. Erasmus sprak zich als humanist geregeld uit over de maatschappelijke problemen van de zestiende eeuw, reageerde op uiteenlopende onderwerpen en correspondeerde met alle groten uit zijn tijd. Al die aspecten vinden we ruimschoots terug, zowel in de tentoonstelling die in aangename kijkkamers volgens onderwerp is verdeeld, als in de bijhorende en even fraai uitgegeven catalogus. Ook minder bekende facetten komen in aan bod, zoals zijn invloed op de schilderkunst. Met zijn boek over de H. Hiëronymus veranderde de iconografische voorstelling van deze kerkvader. Toch geloven we niet - zoals in de tentoonstelling wordt geponeerd - dat Hiëronymus de kerkvader is die het meest werd afgebeeld. Ook de H. Augustinus mag hier als kanshebber doorgaan. De invloed van Erasmus vinden we eveneens terug op de manier van voorstellen van Maria met het kindje Jezus, die hij liever minder als een klassieke godin, minder erotisch maar soberder afgebeeld zag. En had de tekst van de ‘Lof der zotheid’ soms ook geen invloed op een resem schilderijen die narren, vrekken en oplichters voorstelden. Het valt verder ook op dat hij zelf ook geregeld werd gekonterfeit, zeker tussen 1517 (na zijn ontslag in het klooster) tot zijn doodsportret in olie- en witkrijt op lichtbruin papier van een onbekende meester in 1536. Ook nadien beeldden vele kunstenaars hem nog af, bijna evenveel als een vorst uit die tijd. En dit zegt wel iets...

[Jean Luc Meulemeester]

[pagina 334]
[p. 334]

■ Q. Buvelot

Jacob van Ruisdael schildert Bentheim. Waanders, Zwolle, 2009, 104 blz., 21,95 €.



illustratie

Tot 31 mei 2009 liep in het Mauritshuis in Den Haag een tentoonstelling over Jacob van Ruisdael schildert Bentheim. Daarbij hoorde een fraai uitgegeven en rijkelijk met kleurenafbeeldingen geïllustreerde catalogus, geschreven door Quentin Buvelot. De reden en de kern van deze tentoonstelling vormt een door dit museum in 2005 aangekocht paneel (52 × 68 cm) van de belangrijke Nederlandse landschapsschilder Jacob van Ruisdael (1628-1682) met de voorstelling van een landschap met het kasteel van Bentheim. In 1650 ging Van Ruisdael namelijk met zijn vriend en collega Nicolas Berchem (1620-1683) op reis naar Duitsland. Zij bezochten ook het kasteel Bentheim. Deze burcht moet op hem een grote indruk hebben gemaakt. Hij heeft het monumentale gebouw met rotspartijen en omringend bos minstens tien keer als hoofdmotief afgebeeld. Al een jaar na zijn reis, in 1651, verwerkte hij het voor het eerst in een schilderij. Hij blijft het schilderijen tot in 1670. Toch vervormde hij het geheel door de berg waarop het kasteel staat op zijn doeken en panelen indrukwekkender te maken dan die in werkelijkheid is. De tentoonstelling en de catalogus geven ons een overzicht van al die werken, aangevuld met schetsen en schilderijen van andere meesters die eveneens door dit zicht waren geïnspireerd.

[Jean Luc Meulemeester]

 

Dichter bij Jan de Smedt. Ingeleid en samengesteld door Patrick Lateur. Stichting de Moffarts, Lummen, 2008, 56 blz., 5€.

Aansluitend bij de gelijknamige tentoonstelling in de Stichting de Moffarts te Lummen publiceerden de Vrienden van Jan de Smedt een bloemlezing waarin achttien dichters zich lieten zich inspireren door het oeuvre van de Mechelse beeldhouwer en kunstschilder Jan de Smedt (1905-1954). De kunstenaar komt uit de publicatie naar voor als een boeiend schilder van portretten, polderlandschappen en zeestukken. Zijn oeuvre kwam tot stand tussen 1930 en zijn vroege dood in 1954. Het is een eerlijke, intimistische kunst; zijn (zelf)portretten zijn wars van sentimentaliteit. De Smedt besteedt veel aandacht aan de compositie en hanteert een subtiel kleurenpalet met een expressionistische toets. Bekende en minder bekende dichters leveren in deze mooi geïllustreerde bloemlezing poëtisch commentaar bij het plastisch werk van Jan de Smedt. Zo leveren onder meer Anton van Wilderode, Herwig Hensen, Hubert van Herreweghen, Pieter G. Buckinx, Marcel Coole en André Demedts gedichten bij de landschappen, zeegezichten, portretten en zelfportretten. De inleiding van Patrick Lateur kadert deze ontmoeting van schilderkunst en poëzie. Een piëteitvolle publicatie die de herinnering aan een kunstenaar levend houdt. Dichter bij Jan de Smedt kan besteld worden doorstorting van 7 € (incl. verzendkosten) op nr. 735-0148360-35.

[Geert Swaenepoel]

■ J. Pijzel-Dommisse en T.M. Eliëns

Glinsterend Glas. 1500 jaar Europese glaskunst. De collectie van het Gemeentemuseum Den Haag, Uitg. Waanders, Zwolle, 2009, 344 blz., 44,95 €.

De rijk verluchte catalogus van de verzameling glas van het Gemeentemuseum van Den Haag is niet alleen een fraai uitgegeven boek, maar overloopt meteen de geschiedenis van het gebruiksglas door de eeuwen heen. We krijgen na een inleidend artikel over de geschiedenis van deze verzameling een overzicht vanaf de Oudheid tot de meeste

illustratie

recente staaltjes van internationale glaskunst. Het is ook een catalogus met een bespreking van de honderden glazen objecten die er worden bewaard. Honderden kleurenfoto's zorgen voor aanvullende en noodzakelijke illustraties. Voor de kenner en bewonderaar dus een must, maar voor degenen die voor het eerst met glaskunst kennis maken, is dit kunstboek even interessant. In de uiterst verzorgde uitgave wordt namelijk geregeld uitvoerig stil gestaan bij het maken en technieken ervan, bij de juiste terminologie, bij de soorten glas, bij de versieringsmanieren en dergelijke. De uitvoerige bibliografie achteraan en de nauwgezette index maken van het boek meteen ook een naslagwerk.

[Jean Luc Meulemeester]

■ Carlos Alleene

Roger Raveel: de Religie van het Leven. Een kapel in Machelen-aan-de-Leie, Drukkerij-Uitgeverij Schaubroeck, Nazareth, 2009, 124 blz. + DVD, 50 €.

De vernieuwende beeldtaal met vreugdevolle kleuren en ‘witte leegten’ van Roger Raveel, bereikte haar mystieke hoogtepunt in de realisatie van de bidplaats Maria Hulp der Christenen in de Posthoornstraat 70A te Machelen-aan-de-Leie. Over die kapel van Raveel dichtte Anton van Wilderode: ‘Wij komen in een heldere wereld binnen die louter stilte is. Een feest van kleuren verwelkomt ons’ en Jan Hoet zei ooit over die bidplaats: ‘Zoals de gotische kerken is dit werk een huid die een verhouding tot de wereld verbeeldt en waarbij de materialiteit van het menselijke drama wordt opgegeven in een a-theatrale totaliteit.’ Het dagelijkse leven en de religieuze belevenis vloeien woordeloos in elkaar over. Raveel bereikte door zijn maturiteit een evenwicht tussen het anekdotische, het levensechte en de christelijke iconografie. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat aan die fascinerende kapel waarin Raveel ‘de Religie van het Leven’ tot uiting bracht en die een synthese van zijn consistente oeuvre is, een aparte monografie wordt gewijd. Van de hand van auteur Carlos Alleene verschenen eerder al de tweedelige Raveel-biografie Een verschrikkelijk mooi leven en het boek Roger Raveel: De tijd, de zee en Oostende. Met deze publicatie Roger Raveel: de Religie van het Leven. Een kapel in Machelen-aan-de-Leie wordt de puzzel van het nu al rijkelijk gedocumenteerde oeuvre van Raveel verder aangevuld. Met goedkeuring van de kerkfabriek trok pastoor Gabriël Desmaele in 1988 voorzichtig naar de kunstenaar met de vraag of hij voor die nieuw te bouwen kapel iets wou creëren. Het leidde tot een oord waar de bezoeker, gelovig of niet, wordt aangezet te reflecteren over het Leven. Niet zwaarmoedig, maar opgewekt door de kleurenglans keert die bezoeker nadien huiswaarts. Dit boek met bijbehorende DVD, de verzorgde illustraties en de poëzie van Roland Jooris, Anton van Wilderode en Jo Gisekin over die kapel van Raveel maken het nu mogelijk ook thuis te mediteren en te reflecteren over die Religie van het Leven.

[Emmanuel Van Lierde]

■ F. Javier Panera, Rein Wolfs e.a.

Marc Bijl: In case you didn't feel like showing up. NAi Publishers, Rotterdam, 160 blz. (paperback, EN/SP), 2009, 24,50 €.

Marc Bijl (o1970, Nl) is een veelzijdige kunstenaar: hij intervenieert in de openbare ruimte, maakt video's, sculpturen, installaties en schilderijen, en ontwerpt vlaggen. Hij gebruikt daarbij een beeldtaal die elementen bevat uit de punk, de gothic-cultuur en het anarchisme. Zijn werk vindt dan ook deels zijn oorsprong in de straatcultuur. Je zou hem dienaangaande een graffitikunstenaar kunnen noemen die intellectuele teksten spuit. Toch is hij geen nihilist

illustratie

of doemdenker. Als conceptuele kunstenaar die vooral werkt met goedkope, non-artistieke materialen, voegt hij integendeel met elke ingreep op een subversief-romantische manier iets toe aan wat al bestaat, als een vorm van kritische invraagstelling. Op die manier wil Bijl met zijn werk het oppervlakkige imago, de mythe en de symbolen ontmaskeren die bestaan rond politiek, religie, (anti)globalisering, populaire cultuur en de kunstwereld. Zijn werk van de laatste jaren is meer minimalistisch en abstract van aard en houdt verwijzingen in naar iconen van het kunsthistorische modernisme (o.a. Mondriaan). Hij vertaalt deze iconen naar het hier en nu, bezielt ze met nieuw leven in overeenstemming met hedendaagse strategieën, en exploiteert hun communicatieve mogelijkheden. Dit van talrijke kleurenillustraties voorziene boek - de catalogus bij de tentoonstelling Marc Bijl. Arrested Development in DA2 in Salamanca (SP) in 2009 - biedt een overzicht van de belangrijkste werken die Bijl in de afgelopen tien jaar realiseerde. Tegelijk is het een kunstenaarsboek waaraan Bijl zelf creatief meewerkte. Love it or hate it. Een gulden middenweg is bij Bijl niet mogelijk.

[Patrick Auwelaert]

■ Sarah Thornton

Art. Achter de schermen van de kunstwereld. De Bezige Bij, Amsterdam, 2009, 302 p., 19,90 €.



illustratie

In Art. Achter de schermen van de kunstwereld beschrijft de Britse kunsthistorica en sociologe Sarah Thornton zeven facetten van de internationale kunstwereld: de veiling (Christie's, New York), de kritiekles (o.l.v. Michael Asher), de beurs (Art Basel), de prijs (de Britse Turner Prize), het tijdschrift (Artforum), het atelierbezoek (bij Takashi Murakami) en de biënnale (van Venetië). Ze doet dat aan de hand van zeven ‘een dag uit het leven van’-verslagen. Op elk van die dagen ontmoet Thornton tal van kunstenaars, verzamelaars, kunsthandelaren, museumconservatoren, kunstcritici en -historici, veilinghuisexperten en andere belangrijke spelers in het kunstveld. De vraag waarom kunst zo populair is geworden, vormt de achtergrond van het boek. De zeven verslagen proberen daar een antwoord op te geven. Thorntons aanpak is daarbij van wetenschappelijke aard: ze doet aan etnografie, waarvan de belangrijkste onderzoeksmethode het ‘participerend observeren’ is. Het resultaat is geen van academische dorheid stijfstaand boek, maar een ongemeen kleurrijk en levendig fresco dat een verhelderende inkijk biedt in een exclusieve wereld. Wat het vlot geschreven boek extra aantrekkelijk maakt, is dat tal van ‘personages’ figureren in verschillende verslagen. Dat wekt de indruk dat de wereld van de topkunst - want daar gaat het in dit boek uiteindelijk om - al bij al uit een uiterst beperkt aantal figuren bestaat: een kleine incrowd of cercle van ingewijden. Vermakelijk is hoe Thornton de door haar geïnterviewden soms aforistische uitspraken weet te ontlokken, zoals deze van een galeriehouder: ‘Musea zijn net dierentuinen, terwijl je bij een biënnale eerder op safari bent. Je rijdt de hele dag rond, ziet tientallen olifanten, maar wilt eigenlijk een leeuw zien.’ Aanbevolen lectuur voor iedereen die oprecht geïnteresseerd is in de artistieke machinerie.

[Patrick Auwelaert]

[pagina 335]
[p. 335]

Klassieke literatuur

■ Aisopos

Fabels. Vertaling Hein L. van Dolen. Nawoord Gert-Jan van Dijk, Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, 2009, 160 blz., 19,95 €.



illustratie

Al is de naam Aisopos voor de meeste mensen synoniem van fabel, over de man zelf weten we weinig, vermoedelijk heeft hij niet eens bestaan. Maar reeds in de oudheid wordt een verzameling fabels aan hem toegeschreven en in het Athene van de vijfde eeuw moet het genre enorm populair zijn geweest: Aristofanes alludeert in zijn komedies geregeld op bepaalde fabels en Sokrates zou in de gevangenis de prozafabels van Aisopos in versvorm hebben omgezet. Er zijn zowat vijfhonderd zogenaamd Aisopische fabels overgeleverd, wisselend van kwaliteit en met zedelessen waarin ook latere christelijke ingrepen duidelijk voelbaar zijn, wellicht afkomstig van Byzantijnse monniken-kopiisten. Hein van Dolen vertaalde vroeger al 81 fabels van Aisopos en liet ze volgen door eenzelfde uitleiding van Gert-Jan van Dijk (Sun, 1997). In deze uitgave wordt het aantal fabels bijna verdubbeld en krijgen ze in hun mooie typografie ook het gezelschap van 32 afbeeldingen uit een 15de-eeuws manuscript uit bibliotheek van Piero de’ Medici. Het essay van Van Dijk blijft instructief, de vertaling is van de hand van iemand die geoefend is in het vitalisme van de Griekse komedie: Van Dolen zet hier andermaal een erg genietbare vertaling neer, geeft ook alle moralen weer en actualiseert ze met vergelijkbare spreuken en gezegden uit onze taal. Een fraaie uitgave.

[Patrick Lateur]

Literair essay

■ Luc Devoldere

Lucifers bij de brand. Notities. Atlas, Amsterdam, 2009, 240 blz., 24,90 €.



illustratie

Van Luc Devoldere verscheen dit najaar onder de titel Lucifers bij de brand een bundel fragmentarische essays. ‘Notities’ noemt hij ze bescheiden in de ondertitel. Ze zijn de voorbije tien jaar tot stand gekomen. Het gaat om een verzameling veelal kernachtig geformuleerde ideeën, anekdotes, aantekeningen en filosofische bespiegelingen. De fragmenten zijn niet thematisch ingedeeld. Sommige zijn enkele regels lang, andere enkele bladzijden. Het geheel vormt een commentaar op het leven, op de grote en kleine gebeurtenissen, op schrijvers en de boeken die hem geboeid hebben. Enkele elementen vielen mij bij het lezen van het boek op. Vooreerst de heldere en beknopte formulering. De auteur houdt duidelijk van definities, van het definiëren van de betekenis van de woorden. Vanuit dit vastleggen van de betekenis bepaalt hij daarna zijn standpunt. Zijn boek is ook -maar het is meer dan dat alleen- een scherpe kritiek op de taalvervuiling die heden ten dage ons spreken overwoekert en meteen ook het denken aantast. Één citaat maar: ‘Dingen zijn producten geworden; situaties heten voortaan opportuniteiten, vriendenkringen netwerken en van werk veranderen is een uitdaging. In de politiek worden de studiediensten vervangen door communicatiecellen. Communicatie heeft conversatie gedood. Opleiding neemt het over van vorming; informatie van kennis. Vaardigheden hebben kennis overigens verdrongen. Welkom in de eenentwintigste eeuw.’ Lucifers bij de brand is afstandelijk en betrokken tegelijk. De auteur neemt afstand en ontmaskert. Luc Devoldere heeft met Lucifers bij de brand duidelijk zijn eigen stem gevonden. Ik hoop dat hij ook de komende jaren notities blijft nemen.

[Geert Swaenepoel]

■ Piet Calis

Vondel. Het verhaal van zijn leven (1587-1679), J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 2008, 464 blz., 35 €.



illustratie

In zijn eigen tijd werd Joost van den Vondel door vriend en vijand beschouwd als de grootste dichter en toneelschrijver. In tegenstelling tot de meer aristocratische Hooft en Huygens stond Vondel midden in het leven. Hoewel hij in de dagelijkse omgang naar het schijnt een rustige en zwijgende man was, toonde hij zich in zijn werk een sterk geëngageerd dichter. In toneelstukken als Palamedes en Maria Stuart, in zijn hekeldichten en gelegenheidsverzen nam hij onverbloemd stelling in de vele politieke en godsdienstige twisten die tijdens de Gouden Eeuw in de Republiek werden uitgevochten. Dit geeft aan zijn verzen een sterke emotionaliteit die in de intellectualistische poëzie van veel van zijn tijdgenoten dikwijls ontbreekt. Daarbij komt dat Vondel over een ongelooflijk beeldend vermogen beschikte. Door de prachtige beelden zijn vele regels uit zijn toneelstukken en gedichten beroemde one-liners geworden. De dichter werd in 1587 te Keulen geboren. Zijn doopsgezinde familie had zich daar na de vlucht uit Antwerpen gevestigd. Tien jaar later verhuisde ze naar Amsterdam. Vondel maakte de grote bloei mee van de stad, waaraan hij zijn leven lang trouw zou blijven. Reeds drie jaar na zijn dood in 1679 verscheen de eerste biografie door Geeraardt Brandt. De meest recente van Piet Calis is volgens de auteur geschreven ‘vanuit enthousiasme én nieuwsgierigheid’. Van dat enthousiasme is in het boek weinig te merken. Het levensverhaal is een vrij eentonige opsomming van feiten en vermoedens die Calis uit de beschikbare bronnen bijeen heeft gebracht. De biografie telt een groot aantal kleine paragrafen. Daardoor is een verbrokkeld geheel zonder veel diepgang ontstaan. Vondel en zijn tijd komen niet tot leven. Nergens weet Calis de lezer mee te slepen in zijn overigens zeer terechte bewondering voor de vele hoogtepunten in Vondels werk.

[Dick van Vliet]

■ Karin Peterson

In het voetspoor van Louis Couperus. Pasoeroean door de lens van Salzwedel. Met een bijdrage van Steven Wachlin, KIT Publishers, Amsterdam, 2009, 120 blz., 29,50 €.

Begin maart 1899 ging Louis Couperus (1863-1923) op familiebezoek in het voormalige Nederlands-Indië. Eerst bezocht hij zijn broer op Java, daarna reisde hij door naar zijn zuster Trudy. Diens echtgenoot, Gerard Valette, werd tijdens Couperus' verblijf benoemd tot resident van Pasoeroean, de hoofdplaats van het gelijknamige gewest op Oost-Java. Daar begon Couperus op 8 oktober 1899 aan zijn beroemde Indische roman De stille kracht. De gesprekken met zijn zwager en de Indische omgeving hadden hem daartoe geïnspireerd. Hoezeer de stad Pasoeroean en het gebied eromheen het werkelijke decor van de roman vormen, is onlangs door een toevallige vondst duidelijk geworden. Toen de voorganger van Valette, resident André Salmon, afscheid nam, kreeg hij als cadeau een verzameling van ruim 140 foto's die een schitterend beeld geven van de residentie Pasoeroean. Deze foto's zijn altijd in de familie gebleven en nu voor het eerst gepubliceerd in een prachtig boek op oblong formaat, dat recht doet aan de hoge kwaliteit van de oorspronkelijke opnamen. Met behulp van de foto's toont Karin Peterson aan dat verschillende passages in De stille kracht rechtstreekse beschrijvingen zijn van plaatsen in en buiten Pasoeroean. Vooral de wandeling van de hoofdpersoon in het eerste hoofdstuk van de roman komt geheel overeen met de werkelijkheid zoals die op de foto's van de stad te zien is. Daarmee onthullen ze ook Couperus' realisme en zijn gebruik van bronnen, zoals de directe omgeving. Indertijd werden de opnamen gemaakt door Heinrich Versnel van de gerenommeerde firma Salzwedel, die in 1877 was opgericht. Door het inhoudelijke verband met Couperus' roman is dit fotoboek veel meer dan louter een nostalgisch album.

[Dick van Vliet]

■ Hugo Claus & Simon Vinkenoog

Laat nooit deze brief aan iemand lezen. De briefwisseling tussen Hugo Claus en Simon Vinkenoog 1951-1956, samenstelling, inleiding en aantekeningen Georges Wildemeersch, De Bezige Bij, Amsterdam, 2008, 496 blz., 24,90 €.



illustratie

Claus en Vinkenoog ontmoetten elkaar voor het eerst begin november 1950 in Parijs. De Vlaamse auteur had toen al gedichten en zijn debuutroman De Metsiers gepubliceerd, terwijl zijn Nederlandse collega nog vrijwel onbekend was. Van hem waren alleen enkele gedichten verschenen in kleine obscure blaadjes en zelf gaf hij het eenmanstijdschrift Blurb uit. Vinkenoog werkte in die tijd bij het kantoor van Unesco in Parijs. In zijn appartement was het een komen en gaan van Nederlandse schrijvers en schilders. Claus vestigde zich al snel in Rome, waar zijn vriendin Elly Overzier als filmactrice werkte. De twee jonge schrijvers hielden elkaar schriftelijk op de hoogte van hun werk en de lotgevallen van hun wederzijdse vrienden. De briefwisseling in deze uitgave beslaat de periode dat Claus en Vinkenoog samen met anderen een positie in de literatuur aan het veroveren zijn. Ze vochten tegen de oude garde die de vooroorlogse situatie wilde herstellen en tegen het onbegrip van uitgevers, recensenten en lezers voor hun avantgardistische werk. In zijn eerste brief uitte Vinkenoog zijn grote bewondering voor De Metsiers. Hij is kenmerkend voor Vinkenoogs openheid en jeugdig enthousiasme, dat hij tot op hoge leeftijd wist vast te houden. Claus is veel terughoudender. Maar ondanks dit karakterverschil bleef het contact bestaan. Naast de literatuur en de muziek zijn geldgebrek, liefde en sex de belangrijkste thema's. De brieven, die door het uitstekende commentaar van de editeur goed te begrijpen zijn, geven een interessant tijdsbeeld van de naoorlogse jaren, toen een nieuwe generatie experimentele dichters en schilders van zich liet horen.

[Dick van Vliet]

■ Karel Porteman en Mieke B. Smits-Veldt

Een nieuw vaderland voor de muzen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1560-1700, Bert Bakker, Amsterdam, 2008, 1054 blz., 59,95 €.

Het vierde deel van de nieuwe Nederlandse literatuurgeschiedenis, een langlopend samenwerkingsproject van Nederland en Vlaanderen, is gewijd aan het tijdperk van de renaissance en de barok. Het is de tijd vlak na de uitvinding van de boekdrukkunst, waarin de klassieke oudheid werd herontdekt en de reformatie de hele maatschappij op haar grondvesten deed trillen. In deze bewogen periode viel ook de Tachtigjarige Oorlog met als dieptepunt de val van

[pagina 336]
[p. 336]

Antwerpen in 1585. Hierdoor raakten de Nederlanden gescheiden in een Noordelijk en Zuidelijk deel die vervolgens, ondanks de onderlinge contacten, een duidelijk verschillende politieke en culturele ontwikkeling doormaakten. Deze tragische scheiding tussen Noord en Zuid bepaalt het boek van Porteman en Smits-Veldt. Zij vertellen in de zes uitvoerige hoofdstukken twee verhalen: de literaire geschiedenis in de Nederlandse Republiek en die in de Zuidelijke provincies onder Spaanse overheersing. Het verhaal begint in Antwerpen, ‘Europa's tempel, van nering triomfant’, maar aan het einde van de zestiende eeuw verschoof het culturele zwaartepunt naar het Noorden met als centrum Amsterdam, waar in de visie van de tijdgenoten de klassieke muzen een nieuw vaderland hadden gevonden. De stad maakte een ongekende economische en culturele bloei door, hetgeen op alle gebieden tot uiting kwam. De bouw van het nieuwe stadhuis, het huidige Paleis op de Dam, werd gezien als nieuw wereldwonder en de schilderkunst bracht tal van meesterwerken voort. De literatuur van die tijd werd bepaald door nieuwe genres zoals het sonnet, de emblematiek en het essay, en door uit de oudheid overgenomen vormen zoals de tragedie, de ode en het epigram. Het Middeleeuwse lied en de klucht werden verder ontwikkeld en bleven de hele periode door zeer populair. Porteman en Smits-Veldt gaan niet in op het leven en werk van afzonderlijke auteurs. Zij hebben ervoor gekozen de literaire werken te behandelen binnen hun historische context. Dit uitgangspunt is zeer wel verdedigbaar, vooral omdat de meeste liederen, gedichten, pamfletten, maar ook toneelstukken rechtstreekse reacties waren op eigentijdse gebeurtenissen of een moralistisch-didactische bedoeling hadden, zoals het werk van de mateloos populaire Cats. Het resultaat is een heldere, met zeer grote kennis van zaken geschreven, geschiedenis van een van de boeiendste perioden uit onze literatuur. Helaas heeft dit standaardwerk alleen al door zijn omvang weinig te bieden voor het middelbaar onderwijs of een wat groter publiek.

[Dick van Vliet]

■ Paul van Ostaijen

De bankroet jazz. IJzer, Utrecht, 2009, 128 p., 29,50 €.



illustratie

In 2006 verscheen bij Vantilt een fraaie facsimile editie van De feesten van angst en pijn, een bundel die tijdens het leven van Paul van Ostaijen nooit verscheen, maar een sleutelpositie inneemt in z'n oeuvre. Niet enkel verbeelden deze in Berlijn geschreven gedichten Van Ostaijens pyschologische én poëticale crisis, ook vormelijk - expressief gezette en veelkleurige verzen - is dit boek vernieuwend. Uit dezelfde periode dateert een andere merkwaardige, veel minder bekende tekst van de Vlaamse oppermodernist, het filmscenario De bankroet jazz. Dat is nu, naar aanleiding van de verfilming ervan, al even prachtig uitgegeven door de moedige uitgeverij IJzer. De bankroet jazz sluit nauw aan bij Van Ostaijens poëzie: hij maakt gebruik van de hem zo typerende ritmische typografie die we ook kennen uit Bezette stad en De feesten van angst en pijn, bundels die eveneens in zijn Berlijnse tijd ontstonden. En ook thematisch herkennen we veel. In dit verhaal overspoelt een dadaïstische revolutie op de tonen van de jazz de wereld op het moment dat er een absolute financiële crisis heerst. Jazz en dada bewerkstelligen de afbraak van de burgerlijke cultuur die tot het debacle van de Eerste Wereldoorlog heeft geleid. Op het eerste gezicht lijkt dit puur nihilisme - dansend gaat de wereld ten onder, ‘DADA ist Nietzsche ohne Nietzsche’ heet het ergens - maar eigenlijk is dit een zuiverend tabula rasa. Het bankroet, de vernietiging van alle gevestigde waarden, houdt de mogelijkheid in van een nieuw begin. In deze tijden van bankencrisis en recessie trouwens opmerkelijk actueel!

Van het script bestaan twee versies, eentje dat Van Ostaijen in een brief aan de kunstschilder Fritz Stuckenberg zelf persklaar noemt, en een kladversie. Beide zijn hier zowel in een leeseditie als in facsimile opgenomen. Daarnaast biedt het boek twee reproducties van brieven aan Stuckenberg, een contextualiserende inleiding van Marc Reynebeau en een notenapparaat dat een aantal begrippen uit de tekst verduidelijkt. Ook de dvd met daarop de knappe verfilming door Leo van Maaren en een boeiende documentaire waarin specialisten als Geert Buelens en Thomas Vaessens hun licht over deze tekst laten schijnen, krijg je bij dit fantastische boek.

[Carl De Strycker]

Literair proza

■ Gawie Keyser

De donkere kant van de straat. L.J. Veen, Amsterdam, 2008, 287 blz., 18,90 €.



illustratie

Rauw, donker en erudiet. Zo zou men de debuutroman De donkere kant van de straat van Gawie Keyser kunnen samenvatten. Stephen Nooitgedacht, een veel te vroeg volwassen geworden jongen, groeit op in het Zuid-Afrika van de jaren zeventig en tachtig. In een gewelddadige omgeving waar mensen elkaar omwille van een klein beetje geld of juwelen vermoorden, probeert Stephen zich zo goed mogelijk uit de slag te trekken. Twee zaken geven een beetje kleur aan zijn nerveuze leven: actiefilms en liefde. Het is indrukwekkend wat voor kennis Stephen heeft opgebouwd over sciencefiction en over gecensureerde films. Sonny Chiba, Lucio Fulci en Fabio Testi. Dit is maar een kleine greep uit de filmgeschiedenis. Keyser veronderstelt dat de lezer over dezelfde filmkennis beschikt. Daarom stopt Keyser obscure filmfeiten in zijn roman wat het leesproces soms aanzienlijk bemoeilijkt. De donkere kant van de straat is allesbehalve een romantisch liefdesverhaal. Stephen trippelt van de ene vrouw naar de andere op zoek naar overweldigende seksuele relaties. Op dat vlak is er zeker verwantschap met Jack Kerouacs cultroman On the road. Net zoals Kerouacs personages leeft Stephen zeer intensief, op het scherpst van de snee, en tweemaal remt de ‘fatale’ liefde hem af.

In De donkere kant van de straat wint Keyser heel wat lezers voor zich doordat hij de harde werkelijkheid zo beeldend, zo nauwkeurig en erg verrassend beschreven heeft. Daartegenover staat dat Keyser al te zeer met zijn filmkennis pronkt waardoor zijn roman te veel gelijkenissen vertoont met een filmencyclopedie. Dit boek is een must voor al wie wegdroomt bij films zoals L.A. Confidential en The Black Dahlia.

[Nicolas Verscheure]

■ Joost Vandecasteele

Hoe de wereld perfect functioneert zonder mij. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2009, 207 blz., 18,95 €.

Onwezenlijke stadsvisioenen. Zo kunnen we de debuutverhalenbundel van Joost Vandecasteele (1979) het best samenvatten. In de tien verhalen doen de personages hun best om lief te blijven voor elkaar in een almaar onmenselijker wordende stedelijke omgeving. Het meest onmenselijke verhaal is het laatste in de bundel ‘Bijna-Mens’. De verteller Klaus vraagt er zich in af hoe hij ooit in een flatgebouw met een oneindig aantal verdiepingen is komen wonen. Klaus kan zich niet langer dingen herinneren en de 1984 sfeer van George Orwell schemert door in heel wat fragmenten van dit kortverhaal. Zo vat Klaus op een dag het plan op om uit het flatgebouw te ontsnappen. In de gang botst hij onmiddellijk op ‘twaalf krijgers van middelbare

illustratie

leeftijd in maatpakken’. Klaus wordt verplicht zich aan te sluiten bij dit vreemdsoortige peloton. Op hun missie door de gangen voelt Klaus de aanwezigheid van anderen. Hij weet dat ze via de barsten in de muren in de gaten worden gehouden. Net zoals in 1984 is de privacy volkomen zoek.

Liefde wordt ofwel gereduceerd tot dierlijke seks ofwel volledig geëlimineerd in Vandecasteele's literaire wereld. De aantrekkelijke Brulletje is een zelfstandige vrouw die recht op haar doel afgaat, ook als ze over lijken moet gaan. Op een familiebijeenkomst in ‘Nooit meer vrede’ ontstaat er ruzie na een pretentieus schouwspel van twaalf danseressen dat gefinancierd werd door de ‘pater familias’ van Brulletjes familie. Brulletje trekt zich van de twist niks aan en vrijt met Peter, de vriend van Brulletjes nicht Nancy, in een kleine Fiesta. Zo haalt Brulletje haar gram nadat Nancy haar beledigd had. Brulletje is er ook de oorzaak van dat haar ex in ‘Laatste gesprek met Brulletje’ volledig naakt en gedesillusioneerd haar flat verlaat nadat ze niks ondernomen heeft en hem met een erg kille blik afgewezen heeft.

Het is niet alleen eenzaamheid troef in Hoe de wereld perfect functioneert zonder mij, ook agressie is een van de bouwstenen van het boek. Er zijn niet alleen de diverse scènes van strooptochten, ‘absurdistische stadsguerrilla's’ en liefdestaferelen ‘die veel weg hebben van duiveluitdrijvingen’. Linguïstisch gezien hanteert Vandecasteele een ruwe taal die perfect aansluit bij de apocalyptische bevreemdende metropolis die zienderogen verbrokkelt tot ze figuurlijk gezien uiteenspat. Dit is een vlotgeschreven bijtend humoristische verhalenbundel die alles in zich heeft om uit te groeien tot een ware klassieker in het Nederlandstalige sf-genre.

[Nicolas Verscheure]

■ Koen Peeters

De bloemen. Meulenhoff/Manteau, Antwerpen, 2009, 236 blz., 22,50 €.



illustratie

In De bloemen buigt Koen Peeters zich over zijn eigen familiegeschiedenis. Geen Grote Europese Roman zoals zijn vorige boek deze keer; wel een heimatroman gesitueerd in de Kempen. Koen Peeters gaat op zoek naar de restanten van dat verleden. Hij doet dat aan de hand van documenten die hij van zijn ooms krijgt, vooral de brieven die zijn grootmoeder naar haar zoons op internaat in Hoogstraten schreef. Zijn reconstructie brengt meteen het verleden van de Kempen en van de ontwikkelingen die de regio heeft doorgemaakt in de loop van de twintigste eeuw. Zijn verhaal start bij de aanvang van de 20ste eeuw in het Kempense dorp Gierle, waar zijn grootouders Louis Peeters en Hortence Proost proberen een bestaan op te bouwen. Hortence met een eigen kruidenierswinkeltje; Louis als eier- en botermarchand. Hij trekt met zijn marchandise naar Antwerpen en raakt er in de ban van de nieuwigheden van het moderne leven. Zijn ambities raken gefnuikt wanneer hij door de Tweede Wereldoorlog zijn zuivelhandel in Antwerpen moet stopzetten. En er is natuurlijk ook de zorg voor het gezin: er zijn vijf kinderen om voor te zorgen. Het tweede luik van het boek focust op de tweede zoon van Louis en Hortence, René, de vader van de verteller. Hij blikt terug op zijn levensloop, als redenaar én gelovig CVP-politicus die in Brussel de belangen van zijn streek behartigt. De afstand is kleiner; de betrokkenheid groter. Koen Peeters vertelt het allemaal met een licht ironiserende ondertoon zoals we van hem gewoon zijn.

[pagina 337]
[p. 337]

Doorheen het verhaal van zijn familie vertelt de auteur ook het verhaal van de sluipende veranderingen in het landelijke Kempen, een wereld die onherroepelijk in verandering is. Het behoedt hem voor vals sentiment. Het resultaat is een fijnzinnige, gevoelige familieroman. Misschien wel zijn beste roman tot nu toe.

[Geert Swaenepoel]

■ Hafid Bouazza

Spotvogel. Uitgeverij Prometheus, Amsterdam, 2009, 119 blz., 16,95 €.



illustratie

Hafid Bouazza's zinderende liefdesverhaal Spotvogel speelt zich hoofdzakelijk in de Marokkaanse steden Oujda en Imzoren af. De Marokkaanse ‘couleur locale’ wordt heerlijk neergezet door Bouazza. Er is de gloeiende zon die ‘met dikke penseelstreken schildert’ en ervoor zorgt dat ‘elke schaduw naar beneden tuimelt’. Er zijn de verfijnde en kleurrijke maaltijden met de weelderigste aroma's: ‘mihmih, gelaagd deeg van bloem en fijn griesmeel gevuld met bosuitjes’, ‘een ovenstruif van kekermeel en veel komijn en chilipoeder’ en ‘een stoofschotel van kip met aardappelen en olijven, bedekt met peterselie en koriander’. En er is het Maghrebijnse schrift vol hoeken en krullen.

Bouazza gebruikt dit als wonderlijke en wonderschone achtergrond voor twee liefdesverhalen. De eerste is de geheimzinnige en steelse liefde tussen Marfisa en Noral die door Marfisa's vader verboden wordt. De twee geliefden ontmoeten elkaar in de moskee die het decor vormt voor Norals en Marfisa's heimelijke ‘wingerd-en-boomom-strengelingen’. Er komt een einde aan hun relatie wanneer Marfisa's vader met een zware steen de voeten van zijn dochter breekt en zo hevig martelt dat ze sterft en in een graf gelegd wordt waar er een boom groeit waaraan rode, groene en gele lintjes hangen - ‘een volkswijze van zelfgenezing: de boom behoort de ziekte van lichaam of hart over te nemen’. De tweede onmogelijke liefdesrelatie is die tussen hoofdverteller Hafid en zijn jeugdvriendin Sephina. Sephina is getrouwd met een goedlachse en hardwerkende jongeman die zesenhalve dag per week werkt in een cementfabriek en de vader is van hun twee kinderen. Dit belet Hafid niet om een erotische droom over haar te hebben: ‘Ik had werkelijk het gevoel dat ze naast mij lag, warm, rijp, rond, glooiend, tegen mijn onwaardige lichaam gevlijd, nog nes door het spenen dat haar jurk met melk bevlekte en mijn mond bedruppelde. Zoet, weeïg en meer dan ik aankon’.

Een spotvogel is een vogel die de klanken van andere vogels nabootst. In die zin is de verteller-hoofdpersoon een spotvogel die klanken, geuren en beelden van Marokko in zich opneemt en meesterlijk naar zijn hand zet. De aantrekkelijke sprookjesachtige taal van Bouazza nodigt uit om deze meergelaagde roman in een keer uit te lezen. Net zoals Bouazza's ‘wegdromerige’ romans De voeten van Abdullah en Paravion is Spotvogel pure literaire verwennerij.

[Nicolas Verscheure]

■ Leonard Nolens

Dagboek van een dichter 1979-2007. Querido, Amsterdam, 2009, 1056 blz., 39,95 €.

Leonard Nolens is dichter. Dag na dag trekt hij zich 's morgens terug in zijn werkkamer, om er te lezen, te denken en te schrijven. Daar schrijft hij zijn gedichten en pent hij zijn dagboeknotities neer. In de eenzaamheid van zijn werkkamer voert de dichter een voortdurende dialoog met zichzelf: ‘Dat wat jij mijn verstrooidheid, mijn afwezigheid, mijn wereldvreemdheid noemt, dat zijn mijn boeken.’, noteert hij ergens in zijn dagboek. Bijna dertig jaar van introspectie zijn nu in deze indrukwekkende verzamelbundel samengebracht. De vier eerder afzonderlijk verschenen delen zijn nu, samen met het ongepubliceerde vervolg over de jaren 1997-2007, gebundeld in één band van ruim duizend bladzijden, mét leeslint. Wie grasduint in dit boek wordt geconfronteerd met proza dat van een onthutsende eerlijkheid getuigt. Geen lichtvoetig proza; wel grondige en genadeloze zelfontleding en blikken in een allesonthullende spiegel. De gêne is daarbij voor de lezer soms groot. De auteurs schetst meedogenloos zijn gevecht met zijn alcoholverslaving, zijn laveloos drinken en de schaamte en het zelfverwijt de morgen erna. Ook zijn soms moeizame maar onaantastbare relatie met zijn vrouw Leen komt uitgebreid aan bod. Leonard Nolens schuwt de ontluistering niet, maar vervalt daarbij nooit in het zuiver anekdotische. De heftige inkijk in zijn gevoelswereld die hij aan de lezers biedt toont hen meteen ook de samenhang tussen het leven van de dichter en zijn poëzie. Dagboekliteratuur is in ons taalgebied geen veel beoefend genre; Leonard Nolens toont er zich meester in.

[Geert Swaenepoel]

■ Abdelkader Benali

De stem van mijn moeder. Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam, 2009, 243p., 18,95 €.



illustratie

Als tiener wordt de ik-verteller in Abdelkader Benali's filosofische en psychologische roman De stem van mijn moeder steevast naar de achtergrond verwezen. Zijn ouders hebben enkel oog voor de atletische en stevig gebouwde broer die geen enkele uitdaging in het leven uit de weg gaat. De Marokkaanse familie die vijfentwintig jaar geleden naar Nederland emigreerde, wordt erg zwaar op de proef gesteld wanneer ze naar hun geboorteland terugkeren om er hun vakantie door te brengen. Wat een blij weerzien moest worden met hun achtergebleven familieleden in Marokko ontaardt in een ware nachtmerrie.

Op een van die zomerdagen wakkert de vader de competitiegeest aan tussen de twee broers. Hij vertelt hen over zijn eigen jeugdjaren; hoe hij respect afdwong bij heel wat van zijn leeftijdsgenoten door van een hoge rots af te springen. Het is diezelfde rots die het lot van de twee broers bepaalt. De grootste lefgozer van de twee springt effectief zijn dood tegemoet terwijl de meer bedachtzame het slachtoffer wordt van de ontwrichte familiesituatie nadien. Jaren later, wanneer de ik-verteller als fotograaf zich een plaats verworven heeft te midden van de ‘culturele elite in Nederland’ wordt de ik-verteller zelf geconfronteerd met vaderschap. De vertaalster Eva Soares kondigt hem haar zwangerschap aan; ze verwacht een tweeling. In plaats van blij te zijn met dit heuglijke nieuws, vlucht de ik-verteller weg van zijn eigen vaderschap.

Het is pas naar het einde van het boek, eenmaal hij zijn tirannieke vader op zijn plaats gezet heeft, dat hij contact durft op te nemen met zijn vriendin en hun twee kinderen. Kort daarna sterft de vaderfiguur waardoor de ‘verdrukte’ moederfiguur eindelijk prominenter aanwezig is. De stem van mijn moeder is een opmerkelijk literair meesterwerk dat alles in petto heeft om de lezer te boeien: drama, tragedie, humor, filosofische diepgang, een meeslepende verhaallijn en vooral geloofwaardigheid.

[Nicolas Verscheure]

■ Naima Albdiouni

Voyeur. Meulenhoff, Amsterdam, 2009, 272 blz., 22,50 €.

In Naima Albdiouni's debuutroman Voyeur wordt een afschuwelijke zomer in Marokko beschreven. Een zomer waarin elk protest tegen de monarch in de kiem gesmoord wordt, soms op een erg bloedige manier. Marokko mag dan in de ogen van de meeste westerse landen een van de

illustratie

vooruitstrevendste en meest dynamische staten in de Arabische wereld zijn, toch heeft het land veel weg van een waar marteloord waarvan het bestaan door de Marokkaanse gezaghebbers ten stelligste ontkend wordt.

Zoals de titel van deze spannende en gewaagde debuutroman aangeeft, komt de lezer in een gruwelijk doolhof terecht vol verraad, wanhoop en manipulatie. De opzet van deze roman is geslaagd te noemen, alleen is het jammer dat de uitwerking ervan te chaotisch verloopt. De lezer krijgt zowaar bij elk nieuw hoofdstuk nieuwe personages voorgeschoteld die nu eens wel heel wat raakvlakken met de andere personages hebben, dan weer niet. Het tempo in de roman ligt daardoor weliswaar erg hoog, maar dat gaat ten koste van de samenhang in de roman. De meest beklijvende momenten in Voyeur zijn wanneer Albdiouni een doorleefd portret maakt van progressieve Marokkanen die hun lot echter niet kunnen ontlopen: ‘... De Marokkaan die zijn ogen als schoteltjes openspert, als een zwart jongetje in Ethiopië dat een achtergelaten glazen flesje Coca-Cola ziet, wanneer hij in rechtstreekse aanraking komt met de belichaming van macht en rijkdom... en niet zijn hoofd hoog houdt, maar zielig opkijkt naar datgene wat buiten zijn bereik lijkt te zijn en wellicht altijd zal zijn....’

In Voyeur hunkert Albdiouni naar het Marokko onder Mohammed V toen ‘iedereen kon lezen en schrijven als de beste Fransman’ en met vlijmscherpe humor hekelt ze het hedendaagse Marokko dat niet alleen met de vroegere moraal breekt, maar met alle oude gebruiken: ‘... dat het vroeger beter was, dat hij Tanger nog had gekend als een inspirerende stad met mooie panden, wijken en stranden, dat de vrouwen toen nog onderbroeken droegen en geen touwtjes die in hun gat staken...’. Voyeur is een fascinerende inkijk geworden in een samenleving die streeft naar moderniteit en op die weg naar moderniteit moet afrekenen met allerlei demonen, zowel uit het verleden als uit het heden.

[Nicolas Verscheure]

■ Kristien Hemmerechts

Kleine zielen, Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2009, 190 blz., 18,50 €.



illustratie

Met Kleine zielen schreef Kristien Hemmerechts een clichématige roman, opgebouwd rond het bedevaartsoord in Lisieux voor Thérèse Martin (1873-1897). De vader van de achtjarige Marthe moet er niet veel van weten. Een Mariabeeld dat bloedt, kan niet. Dat is vrome prietpraat. De moeder van Marthe daarentegen is die vroomheid zelve. Voor een feministe à la Hemmerechts is dat toch wel een zeer stereotiepe kijk op de houding van mannen en vrouwen ten aanzien van het geloof: de rede versus het gevoel. Het verhaal van een heilige vrouw had nochtans een ideaal uitgangspunt kunnen vormen want veelal zijn dat sterke vrouwen met lef en pit die tegen het establishment en het status-quo ingaan. Dat zou pas de klassieke rolpatronen op zijn kop hebben gezet en baanbrekend zijn geweest, maar neen, Hemmerechts bevestigt zowel het traditionele beeld van religie als de klassieke genderverhoudingen. Voor een cliché meer of minder draait ze haar hand niet om. Zo portretteert ze God als diegene die willekeurig geeft en neemt, slaat en zalft. Dat godsbeeld bestond misschien in de tijd van Thérèse van Lisieux, maar in 1978 en in 1998 - de periodes waarin het verhaal zich afspeelt - was dat in kerkelijke kringen toch al achterhaald. De vage allusies dat de kleine Marthe het gevolg is van

[pagina 338]
[p. 338]

een buitenechtelijk slippertje maken dat alle ingrediënten voorhanden zijn voor een middelmatig stationsromannetje. Het hoeft natuurlijk niet altijd grote literatuur te zijn. In die zin is de kleine weg van Thérèse toepasbaar op de auteur. Om Hemmerechts te citeren: ‘Als alles over iedereen bekend was, zou niemand heilig worden verklaard. Thérèse heeft daar een draai aan proberen te geven. Ze is er zelfs beroemd mee geworden. La petite voie, de kleine weg, voor wie de grote niet kan bewandelen. Slim en sluw, dat was ze wel.’ Zeer toepasbaar.

[Emmanuel Van Lierde]

■ Bart Koubaa

De leraar. Querido, Amsterdam, 2009, 283 blz., 18,95 €.



illustratie

Je zult vandaag maar leraar Nederlands zijn in een school voor beroepsonderwijs. A. Jacobs, alias De Kraai, vertelt in korte hoofdstukjes hoe zo'n leven, het zijne meer bepaald, eruitziet. Hij woont alleen, staat op enkele jaren van zijn pensioen en probeert dat pensioen zonder veel kleerscheuren te halen. Althans, die indruk krijg je als lezer. Maar er is meer aan de hand. Wie is de Kraai eigenlijk? Ontspoort hij na een ogenschijnlijk uit de hand gelopen grap, of komt zijn ware karakter eindelijk tot uiting?

De auteur laat een man aan het woord die een kat een kat noemt. Afpersing, wapengebruik, pesterijen onder de leerlingen beschrijft hij ongenuanceerd. Maar ook de reacties van de collega's-leerkrachten in de leraarskamer. Wat te denken van de officiële leerplannen versus de realiteit? De inspectie, de aanwezigheidslijsten, de invloed van de nieuwe media in het papierwerk, discussies met de islamleraar King Kong, de situatie van de door het lint gegane collega Mechanica, de verplichte klassenraden, de vaste benoeming, aanvaringen met de nieuwe onderdirecteur... Het zijn maar enkele items die aan bod komen. Vooral de ‘strijd’ van de leraar Nederlands om zijn leerlingen iets bij te brengen wordt met verve door de auteur beschreven. Zijn leerlingen zijn een mix van culturen en interesses. Hij hoeft ze heus niet te leren spreken want ‘ze ondermijnen alle lessen met hun mondigheid, die ze met hun hele houding kracht bijzetten. Ze zijn de “missing link”’.(p.41)

Het is duidelijk dat de Kraai zijn idealisme waarmee hij ooit in het onderwijs stapte, kwijt is. Hij heeft zich gaandeweg op de fotografie gestort en trekt graag naar verlaten plekjes in de natuur. Door de dagelijkse beslommeringen van de Kraai schemert stilaan een vermoeden. En krijgt de lezer de indruk dat een bepaalde leerling een bijzondere rol gaat spelen. Met een verrassende en rauwe ontknoping.

Bart Koubaa bouwt in een strakke compositie van 120 korte hoofdstukjes een plausibel verhaal op. Zijn ironische taalgebruik levert prachtige passages op. Er zijn scholen waar het anders is... Verplichte lectuur straks in het onderwijs?

[Joke Depuydt]

Poëzie

■ Huub Beurskens

Eigenlijk heb je alles al. Gedichten. Meulenhoff, Amsterdam, 2008, 96 blz., 18,90 €.

‘Basho verfrommelde zijn gedichten / tot een wegwaaibare prop en jij wil / uit dichterij bestuderen leven leren?’ Het zijn de openingsregels van de nieuwe dichtbundel van Huub Beurskens, Eigenlijk heb je alles al. Een harde confrontatie met de lezer: de status van het gedicht wordt ter discussie gesteld en meteen word je voor de vraag geplaatst waarom je precies gedichten leest. In de laatste verzen schuift de dichter twijfelend volgend antwoord naar voren: ‘Wie weet ontmoeten we elkaar, als in en / uit en in

illustratie

een koortsdroom, omentomme.’ Het gedicht als vrijplaats voor een bijzonder en intens contact.

Voor Beurskens is dat niet een of andere wens, hij werkt daar ook aan. Via zijn werkwijze probeert hij in contact te komen, niet alleen met zijn lezer, maar ook met andere dichters, zoals blijkt uit de grootste afdeling in de bundel, ‘Scherven flessenglas’. Daarin schrijft hij op basis van al dan niet vertaalde verzen uit de wereldliteratuur een eigen gedicht en gaat zo de dialoog aan met het origineel. En ook in ‘Trakl aan zee’ treedt hij in gesprek met de genoemde dichter en zijn poëzie. Is het eerste gedicht nog een fotobeschrijving met een verwijzing naar diens bekende ‘Grodek’, hoe verder de reeks vordert, hoe sterker Beurskens Trakl stilistisch imiteert. Deze beide intertekstuele cycli vormen de kern van de bundel en verklaren ook de titel: de dichter heeft zijn materiaal eigenlijk al, hij gaat er enkel mee aan de slag. In de afdeling die hieraan vooraf gaat schrijft Beurskens hele sterke gedichten. In brede, verhalende en niet zelden erg grappige verzen vol binnenrijm schrijft hij onder andere indringend over de vergankelijkheid van diegene die belangrijk voor je is (‘Vermist’), over de kracht van kunst (‘Laat’), voert hij een gedachte-experiment uit waarin hij zich het einde inbeeldt (‘Oproep’). De laatste afdeling bevat dan weer het magistrale gedicht ‘Gods eclips’ waarin naar de keel grijpende regels staan die met als uitgangspunt de verschrikkingen van Hiroshima de klassieke theodicee verwoorden. Als je dacht: eigenlijk heb ik alles al, dan moet je beseffen: deze prachtige bundel heb ik nog niet, en dat is een gemis.

[Carl De Strycker]

■ Herman Leenders

Vervalsingen. Gedichten. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2008, 68 blz., 16,95 €.



illustratie

Gedichten, zo wordt de titel op de flap van deze nieuwe bundel van Herman Leenders uitgelegd, zijn altijd vervormingen van de realiteit. Daarom heet dit boek Vervalsingen. Wat je leest is een opgesmukte, bewerkte werkelijkheid. Dat blijkt al uit het vers dat de drie titelloze cycli in de bundel voorafgaat, ‘Foto’. Daarin wordt duidelijk dat de retouches aan het beleefde de waarheid geweld aandoen, maar net daardoor wel het gedicht maken. Het is de thematiek van veel (post)moderne poëzie, maar het moet gezegd: deze problematiek werd al wel eens krachtiger en indringender uitgewerkt. Wat hier volgt zijn de banale observaties van een weinig spectaculair leven die we van Leenders gewoon zijn. Hij poogt de dagelijkse dingen met beelden bijzonder te beschrijven, zoals in ‘Zuivering’ waarin een bezoekje aan de car wash vergeleken wordt met een louterend onweer, maar niet zelden lopen daarbij de vergelijkingen mank (wat te denken van een beeld als: ‘De auto ritst de nacht als een slaapzak open’), rammelt de redenering (zoals in de poëticale parabel ‘De blinde vlek’) of vervalt hij in lullig woordspel (‘Zij houdt van tin en tinteling / Hij van brons en bronstig’). Soms overstijgen zijn gedichten zelfs het niveau van pakweg de inzendingen voor Jeugd & Poëzie niet (het puberale ‘Gebed’ of de poging tot engagement in het voor 0110 geschreven ‘Antwerpen, 11 mei 2006).

De flap met de theorie over de onmogelijke mimesis in literatuur is dan ook slechts een laagje vernis dat de leegheid van deze bundel moet verhullen. Dit is poëzie over het alledaagse en saaie en daardoor saaie en alledaagse poëzie, al zijn er hier en daar gedichten die er bovenuit steken, zoals ‘Aubade’, ‘Het model’ of het reeksje ‘Alsof dit een gedicht is’. Daarin weet Leenders wel treffende beelden te vinden voor zijn beschrijvingskunst.

[Carl De Strycker]

■ Simon Vinkenoog

Vinkenoog verzameld. Gedichten 1948-2008. Bezorgd door Joep Bremmers. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 2008, 1232 blz., 39,45 €.



illustratie

Dat de Experimentelen zich na de Tweede Wereldoorlog in het centrum van de artistieke vernieuwing, Parijs, bevonden en van daaruit de Nederlandse literatuur een boost gaven, is in grote mate te danken aan Simon Vinkenoog. Die had in de Franse hoofdstad een baantje bij UNESCO en haalde al zijn literaire vrienden daarheen. Dankzij zijn uitstekende contacten met beeldende kunstenaars was hij de instigator van de samenwerking tussen de Vijftigers (o.a. Campert, Andreus, Claus, Elburg, Lucebert en Kouwenaar) en de Cobraschilders (Appel, Corneille, Jorn). Voor zijn strategische rol in het tot stand komen van Vijftig (o.a. dankzij zijn tijdschrift Blurb en de door hem samengestelde bloemlezing experimentele poëzie Atonaal) heeft hij voorgoed een plaatsje in de literatuurgeschiedenis verworven, maar als dichter staat hij toch in de schaduw van groten als Lucebert, Kouwenaar en Claus (met wie vorig jaar zijn correspondentie uit die tijd Laat nooit deze brief aan iemand lezen verscheen).

Tot nu toe was veel van Vinkenoogs poëzie onbeschikbaar. De laatste verzameling dateert van veertig jaar geleden, de nieuwste bundels verschenen bij de kleinere uitgeverij Passage en veel gedichten werden zelfs nooit gebundeld. Aan dit euvel is nu eindelijk verholpen met het puik uitgegeven Vinkenoog verzameld, ‘een leeseditie waarin alle door Vinkenoog gepubliceerde dichtbundels en verspreide gedichten in één band zijn samengebracht’ zo de verantwoording. Het prachtboek is de neerslag van zestig jaar dichterschap, zowat 1100 bladzijden gedichten. Wie de moeite neemt om die door te lezen moet vaststellen dat Vinkenoog inderdaad niet de meest pregnante dichter van zijn generatie is, maar vindt toch een aantal pareltjes. En ondanks het aanpassingsvermogen van deze dichter - hij was Vijftiger, in de jaren zestig schreef hij in de traditie van de Beat Generation en in 2004 werd hij kort Dichter des Vaderlands - is er een grote constante in dit oeuvre: het vitalisme. Al in zijn debuut Wondkoorts (1950) heet het ‘ik kan niet in een dood geloven’ en in Zonneklaar (2006) is de levensdrift hem nog steeds niet vergaan als hij in ‘Vooruitzicht’ noteert: ‘Van boeg tot plecht: / houd je roer recht / en weet van zwenken / als je zwenken moet’. Vinkenoog verzameld is een noodzakelijk verzameld werk.

[Carl De Strycker]

■ Norbert De Beule

Boekhouder van het rusteloze. Contact, Antwerpen/Amsterdam, 2009, 34 blz., 18,95 €.



illustratie

Het boek der rusteloosheid van Fernando Pessoa liet een diepe indruk na op Norbert De Beule. Iedere regel die hij zelf had willen schrijven, onderlijnde hij; het idee om er een toneelmonoloog rond te maken, groeide. Zo ontstond Boekhouder van het rusteloze, een oefening om te zien hoeveel van Fernando Pessoa en van hemzelf De Beule overhield als hij ging schrijven als Arjen Duinker of Astrid Lampe. Het werd zowel een theatervoorstelling als een dichtbundel waarin zeven dichters het woord nemen onder het alziend oog van een volmaakte, ware Dichter. De bundel slaat de lezer aanvankelijk uit zijn lood, door de afwisselende typografie, de onderlijnde zinnen, de grijze markeringen, de horizontale zwarte stroken die ieder

[pagina 339]
[p. 339]

nieuw deel inleiden en de willekeurig gekozen getallen die onder de paginanummers een spel van rijen en kolommen vormen. De wilde en tegelijkertijd beheerste vormgeving geeft eenheid aan een wijde variatie van poëzie, gaande van banale verhalen over een slagerij tot ironische teksten over de Europese wetgeving die landen beboet waar de koeien te veel winden laten. Op een pijnlijk grappige manier ontmaskert De Beule de schijn van wetten en regels, fusilleert nullen en toont hoe ieder mens ‘de dadelijke genade van het cijfer’ nodig heeft. Maar hij bejubelt ook de schrijver als Schepper, dichters als fysieke instanties die ‘zuigen aan dat ene dode punt’ en zo zichzelf echt leren kennen. Ironisch genoeg valt er in de hele bundel geen enkele punt te bespeuren: het is enkel een grote zwarte bol die als een zware nul de zoektocht afsluit.

[Elly Simoens]

■ Kreek Daey Ouwens

De achterkant. Querido, Antwerpen/Amsterdam, 2009, 111 blz., 17,95 €.

Niemand weet wat schrijfster Kreek Daey Ouwens in haar jeugd is overkomen. Hoe dan ook was het een trauma van dood en intens verdriet, een trauma waarvoor Ouwens in haar poëzie verwerking en verlichting zoekt. De achterkant koppelt het raadsel uit haar verleden aan de dood van een volwassen geliefde. De gedichten, die het midden houden tussen proza en poëzie, geven een fragmentarische sfeertekening van de evolutie van een vrouw waarbij verlies de constante is. In Het ontglippen roept Ouwens haar jeugdjaren op, zorgeloos en vrij met haar twee zusjes, maar tegelijkertijd gedomineerd door een niet aflatende en onbestemde angst dat er iets zal mislopen. De kinderen zoeken bescherming en warmte in het huis, maar verstoppen is tevergeefs: de eerste schok komt wanneer de kat sterft. De eenzaamheid wordt pas echt verstikkend als de grootmoeder overlijdt. Voor Ouwens is de kindertijd ‘een muis, geplet onder de wielen van een trein.’

In het tweede deel De achterkant heeft de onderhuidse spanning plaatsgemaakt voor gelatenheid: het meisje is vrouw geworden, verloor haar geliefde en is nu definitief machteloos en vervreemd. In haar gedichten lijkt Ouwens een uitweg of een verklaring voor haar levensverdriet te vinden: ‘en telkens, als ik hierover schreef, verwachtte ik iets.’ Maar net als huizen kunnen woorden geen bescherming geven en haar verwachtingen worden alleen beantwoord met de vraag ‘Maar wat?’ De vrouw blijft alleen achter, ‘in de warmte van jouw lege stoel’ en sluit zo deze bundel van eenzaam verdriet af.

[Elly Simoens]

■ Hagar Peeters

Loper van licht. De Bezige Bij, Amsterdam, 2008, 45 blz., 15 €.



illustratie

Met Loper van Licht duikt Hagar Peeters in de bijbelse geschiedenis. De bundel draait rond haar naamgenote Hagar, een slavin die Abraham een zoon schonk en met hem verstoten werd naar de woestijn. Hagars verzuchtingen geven de bannelingen van nu, de vluchtelingen, een stem en roepen op aangrijpende wijze de eenzaamheid van de uitgewezene op. Met haar referenties naar bijbelse figuren tracht Peeters de impact van haar werk vergroten, maar het ambitieuze wordt ook afgewisseld met bescheidener gedichten vol liefde en verwondering. Daarin gaat Peeters zeer bewust om met klanken en ritme: ‘Ze bellenblazen bubblicious./ Zo dans je met je hula hoopla/ dat je ringen om platen/ en melkwegstelsels slingert.’

In uit de fles is er een opflakkering van aarzelend vormspel: ‘glad overal, gloed en glans/ van het glas’, waarna de bladspiegel van ‘drup drup druppelde drupsgewijs’ het pad van een regendruppel langs het raam verbeeldt. Daarna slaan de verzen weer over naar de donkere wereld van verlies en fundamentele fouten, een sfeer die uiteindelijk definitief wordt weggeslagen door de vrije wind en aanvaarding. De bundel sluit af met een uitroep van de vrouwelijke aspiratie, die geenszins moet onderdoen voor die van mannen. Peeters vindt het hoog tijd om ‘de verboden kamer te openen’ en ‘het wachtwoord tot winstgevende gebieden te vinden’, om ‘te stoppen met strompelen’ en de mannen te evenaren. Ze vecht tegen roest en pleit voor vrijheid van het vrouwelijke, want vrouwen openen de deuren naar nieuwe mogelijkheden: ‘dit teerlobbige oogliddunne kiertje/ dit weke slot waarop alles loper wordt/ waaruit oorsprong ontvlucht.’ Loper van licht wordt zo niet alleen een bundel van beweging en van reizen doorheen de geschiedenis, maar ook van zwerftochten door de onbekende paden in het vrouwelijke.

[Elly Simoens]

■ Jeroen Theunissen

Het zit zo. Meulenhoff, Amsterdam, 2009, 80 blz., 19,95 €.

Jeroen Theunissen is een van de opmerkelijkste nieuwe stemmen in de Vlaamse literatuur. Hij debuteerde opgemerkt met De onzichtbare, kreeg voor zijn verhalenbundel Het einde de Prijs van de Provincie Oost-Vlaanderen en publiceerde vorig jaar de knappe filosofische roman Een vorm van vermoeidheid. Maar ook als dichter laat hij zich niet onbetuigd. Thuisverlangen was een hele knappe bundel, met Het zit zo bevestigt hij zijn dichterlijk talent.

Net zoals bij zijn vorige bundel is ook nu de cover opmerkelijk. Met de letters van de titel wordt een typografisch spel gespeeld: de t is een soort tafel, maar ook een spiegel-as voor de z die zo twee zitjes wordt rond die tafel. Dat beeld verraadt al iets van de dubbelzinnigheid van de titel. Die stelt dat de dichter hier de raadsels zal verklaren, maar die hooggestemde verwachting wordt in de omslagtekening meteen gebagatelliseerd: ‘het zit zo’, dat kan ook betrekking hebben op hoe comfortabel stoeltjes zitten. Rond die spanning tussen de metafysische taak van de dichter en de banale wereld waarin hij zich bevindt, draait deze bundel. De dichter wil zo nauwkeurig mogelijk de verschijnselen doorgronden (de openingscyclus heet ‘Gedetailleerd’), maar komt niet verder dan alledaagse observaties. ‘Een moeder’ is een beschrijving van haar dagelijkse bestaan, hetzelfde geldt voor ‘Een lief’, een allesbehalve romantische registratie van haar weinig bijzondere bezigheden. In andere cycli beschrijft hij een manager, Gent, de prestaties van Tia en de vier maal honderd meter-ploeg op de Spelen. Doorheen de schijnbare banaliteiten lichten hier en daar bijzonderheden op, maar vaak botsen die op de platte realiteit. Een soort onheilsvisioen eindigt met de vaststelling: ‘En er is veel te doen, bijvoorbeeld / beantwoord ik e-mails.’ De hoogtepunten uit de bundel zijn echter de titelcyclus en het lange gedicht ‘In de ruimte’, waarin de dichter de werkelijkheid in prachtige beelden aftast. Hoe het nu precies zit, weet je na Het zit zo nog steeds niet, dat dit een dichterlijke tour de force is, daar ben je wel zeker van.

[Carl De Strycker]

■ Leo Vroman

Soms is alles eeuwig. Gedichten. Querido, Amsterdam, 2009, 152 blz., 17,95 €.



illustratie

Leo Vroman is, ondertussen 92, nog steeds schrijflustig, meer zelfs: hij lijkt productiever dan ooit. Vorig jaar verscheen de lijvige bundel Nee, nog niet dood, begin dit jaar publiceerde hij samen met Jan Lauwereyns Zwelgen wij denkend rond en in juni verscheen alweer een nieuwe, erg dikke (maar liefst 150 bladzijden!) dichtbundel, Soms is alles eeuwig. De dood komt steeds dichter bij, maar Vroman berust niet, zijn ‘kakelkraan blijft koppig open’, zoals hij schrijft in een gedicht waarin hij zich bezint op die opmerkelijke productiviteit. Het is alsof het nakende levenseinde de urgentie van het dichten nog doet toenemen: dit moet nog snel geregistreerd en dat nog haastig in woorden vastgehouden, maar er is ook gewoon het plezier van het rijmen. Kern van deze bundel vormt het lange Engelstalige gedicht ‘This time’ waarin het Systeem wordt ondervraagd over de zin van het bestaan. Daarnaast zijn er ook bijzonder veel ondergangsvisioenen, waarin de dichter bekritiseert hoe we op dit moment met de wereld omgaan. Het vaakst echter zijn Vromans verzen meditaties over wat er komt na dit leven. Het meest ontroerend aan deze gedichten is het besef dat uit haast elke regel spreekt dat het nu niet lang meer kan duren voor de dood komt. En toch is dit hele lichte poëzie die nooit gespeend is van ironie en speelsheid. Vroman slaagt erin om existentiële vragen en angsten waarmee iedereen worstelt helder en charmant te formuleren: blijft er iets over na onze dood? Herinneren we ons de mooie dingen, of verdwijnt alles? Kunnen we iets meenemen naar het hiernamaals? En als we terugkijken op het voorbije leven, hoe zal dat zijn? Vroman hoopt vooral dat ‘die liefde van mens tot mens, / geen vreselijke vergissing blijkt’. En dat er iets groters zal zijn op het moment dat hij sterft: ‘en Wie Gij zijdt, of hoe ook heet, / besta die nacht. En blijf!’ Voor de wetenschapper die dat hogere in zijn Psalmen altijd ‘Systeem’ genoemd heeft, en ook in deze bundel betoogt dat alles biologisch verklaarbaar is (‘Dat hart bijvoorbeeld’), is dat een zeldzaam irrationele uitroep die duidelijk maakt dat iets begrijpen nog niet de angst verdrijft. Het is de eerlijkheid waarmee Vroman zijn twijfels en vragen noteert die van zijn rijmelarij poëzie maakt.

[Carl De Strycker]

■ Erik Jan Harmens

Ik ben een bijl. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 2009, 143 blz., 17,50 €.



illustratie

Met de bloemlezing Ik ben een bijl wou samensteller Erik Jan Harmens ontzettend veel. Poëzie die op geen enkele manier vrijblijvend is, poëzie die zo link is dat ze op ieder moment doorzien kan worden, poëzie die de schrijver de kop heeft gekost; de inleidende lijst gaat vijf pagina's lang aan een hels tempo door.

Het subjectieve criterium om opgenomen te worden in deze bundel is kort: de beste dichter met de beste gedichten zijn - ‘beste’ wordt dan getoetst aan de eisen die Harmens in zijn inleiding aan poëzie stelt. Er is echter ook een objectief criterium: gedebuteerd hebben in 1998 of later - ‘dichter uit de jaren nul’ zijn dus. Het resultaat is een niet al te rechtlijnig geheel dat heel wat kritische reacties heeft opgeroepen: de selectie hinkt op twee gedachten, de inleiding is als manifest en als verantwoording mislukt, bepaalde dichters zijn nu al te gecanoniseerd om hun opname een verfrissend statement te noemen, andere goede dichters ontbreken dan weer en Hermans spreekt zichzelf te vaak tegen.

Wie de bundel echter leest als een keuze uit recente poëzie van jong bloed, en de inleiding louter ziet als een poging om al die uiteenlopende verzen te introduceren, zal van al die polemiek geen last hebben. Ik ben een bijl bevat prachtige gedichten, nu eens over de relatie tussen verliefdheid en de koers van de euro, even later over het opgraven van een gestorven broertje, dan weer over het cowboyleven of het bouwen van flats op bloemenvelden. De ene keer kort en helder, de andere keer breedvoerig en prozaïsch. Soms teruggrijpend naar grotere namen, zoals Erwin Mortier, soms puttend uit publicaties van een dichter die nog niet eens met een bundel debuteerde, zoals Ruth Lasters. De verscheidenheid maakt van deze bloemlezing een mooi middel om kennis te maken met wat er de laatste jaren aan het broeien en het kiemen is in poëziewereld. Zolang u er zich als lezer maar van bewust bent dat Ik ben een bijl zeker geen bijbel van ‘de dichters van de jaren nul’ is en dat de

[pagina 340]
[p. 340]

waarde ervan als literair manifest of canoniek werk verre van een vaststaand feit is.

[Elly Simoens]

■ Paul Claes

De Zonen van de Zon. Verzamelde gedichten. De Bezige Bij, Amsterdam, 2008, 319 blz., 19,90 €.



illustratie

Paul Claes is een dichter met een duidelijke missie: historisch perspectief verschaffen in tijden waarin alles al een keer geschreven is, maar mensen dat weleens durven vergeten. En niemand kan zich beter van deze taak kwijten dan de überbelezen dichter, prozaïst en literair vertaler. Claes plaatst zijn gedichten heel expliciet in bepaalde tradities, zowel wat inhoud als wat vorm betreft. Ze zitten tjokvol verwijzingen naar onder andere Griekse mythologie of de Bijbel. Soms bevatten ze meerdere verwijzingen die met elkaar worden vermengd, soms gaan ze over één welbepaalde figuur of een kunstwerk. Dit laatste zien we in de bundel Embleem, waarin elk gedicht gaat over een schilderij, een beeldhouwwerk of een tekst. Eén dichtbundel, De Bloomiade, is zelfs volledig gewijd aan Ulysses van James Joyce, dat door Claes in 1994 naar het Nederlands is vertaald. Elk gedicht in deze bundel verwijst naar een hoofdstuk uit het boek. Claes gebruikt ook heel wat traditionele dichtvormen. Veel van zijn gedichten zijn sonnetten of epigrammen. Hij gebruikt heel vaak klassieke versvoeten zoals jambes of dactyli. Doorgaans blijft hij doorheen een bundel steeds consequent hetzelfde metrum en rijmschema gebruiken. Op het vlak van taalkeuze beperkt Claes zich dan weer heel wat minder. Zo wordt in de bundel Rebis een gedicht vrij vertaald naar het Engels, het Latijn, het Duits, het Grieks, het Italiaans, het Frans en het Spaans. De gedichten van Claes eisen opvallend weinig aandacht voor zichzelf op. Ze zijn altijd op de eerste plaats een verwijzing naar. En wanneer je niet precies weet waar ze naar verwijzen, krijg je het gevoel dat je iets mist. Maar het maakt je wèl nieuwsgierig, wat betekent dat de missie van Claes geslaagd is.

[Johanna Cassiers]

Jeugdliteratuur

■ Jordan Sonnenblick

Notes from the midnight driver / Een taakstraf waar muziek in zit. Lemniscaat, Rotterdam, 2009, 183 blz., 14,95 €.



illustratie

Omdat hij in een dronken bui de tuin van de buren is ingereden, krijgt Alex een taakstraf. Hij moet in een bejaardencentrum Solomon Lewis honderd uren gezelschap houden. Aanvankelijk lijkt dit een onmogelijke opdracht want de knorrige, oude man neemt hem in het ootje, scheldt hem uit in het Jiddisch en daagt hem steeds weer uit. Als Alex ontdekt dat Solomon net als hijzelf veel van muziek houdt, kan hij dankzij zijn gitaarspel op steeds meer begrip rekenen. Alex organiseert met vrienden een concert in het bejaardenhuis. Als Alex stilaan ontdekt wie Solomon is en wat hem bezig houdt, begint hij ook steeds meer om de oude, doodzieke man te geven.

Deze vertaling in de reeks ‘Made in the USA’ brengt een ontspannend, grappig verhaal met flink wat emoties. Het wereldje van de tiener Alex is levensecht getypeerd. Zijn taakstraf, die aanvankelijk een kwestie van uren aftellen was, verandert Alex ingrijpend. Hij wordt bewuster van de complexe relaties tussen ouders en kinderen, vooral in het gebroken gezin van hemzelf en zijn vriendin Laurie. Hij raakt gefascineerd door de persoonlijkheid van Solomon en wordt door de omgang met hem een meer geëngageerde, zelfbewuste jongeman. De auteur schetst met Solomon een sterk personage en ook Alex en Laurie zijn genuanceerd en levendig getypeerd. De brieven die Alex schrijft aan de rechter die zijn straf opvolgt, zijn vrij expliciterend en de boodschap komt hier soms te nadrukkelijk naar voren. Ook al sterft de zieke Solomon, het verhaal heeft een groot ‘feel good’-gehalte. De beschrijvingen van het musiceren leveren een aantal swingende passages op. Deze adolescentenroman charmeert zonder echt te beklijven.

[Ria De Schepper]

■ Meg Rosoff

Niemands Bruid. Moon, Amsterdam, 2009, 223 blz., 16,95 €.



illustratie

Het verhaal speelt zich af in het 19de-eeuwse landelijke Zuid-Engeland. Op de dag dat ze met haar jeugdvriend zou trouwen, vlucht Pell Ridley weg met haar paard. Haar broertje Bean, dat stom is, wordt een onverwachte reisgenoot. Ze ontvlucht het leven van armoede, zorgen en mentale neergang dat ze thuis kende. Op de paardenmarkt in Salisbury hoopt ze werk te vinden. Het draait anders uit. Ze wordt bedrogen en raakt gescheiden van haar broertje en haar paard. Ze dwaalt over de Salisbury Plain in de hoop op werk en een beter leven. Af en toe vindt ze vriendschap en liefde maar haar verloren dierbaren laten haar niet los. Ze komt pas tot rust als ze daar klaarheid over heeft.

Via flashbacks beschrijft Rosoff de omstandigheden die leidden tot Pells vlucht: een gezin met een onverantwoorde vader, een uitgebluste moeder en veel te veel monden om te voeden. Doorheen het boek weeft de auteur een web van op het eerste gezicht onbelangrijke ontmoetingen die ten slotte het leven van Pell bepalen. Het gemis van haar familie en haar geliefde paard beïnvloedt telkens weer haar beslissingen. Dat maakt het verhaal soms wat stuurloos, al blijft het boeien door de vreemde ontmoetingen en de knappe beschrijvingen. Pell is neergezet als een sterke, genuanceerde persoonlijkheid. Ze is vastberaden en onafhankelijk maar tegelijk ook rusteloos en onpeilbaar. Ze begrijpt paarden beter dan mensen en haar kundige omgang met paarden wordt uitvoerig beschreven. Rosoff beschrijft indringend de schrijnende toestanden in armenhuizen en het gebrek aan hygiëne en comfort tijdens Pells omzwervingen. Toch is dit geen deprimerend boek. Daarvoor zorgen de levenslust van Pell, de zigeunervrouw Esther met haar geheimen en de vreemde stroper waarmee Pell een ongewone relatie aangaat. Ook al mist dit verhaal de meeslepende opbouw van haar vorige werk Wat ik was, toch is dit een knap geschreven adolescentenroman die kan ontroeren.

[Ria De Schepper]

■ Hilde Hagerup

Bijt! Querido, Amsterdam, 2009, 134 blz., 13,95 €.

De veertienjarige Jonas Nilsen is een in zichzelf gekeerde jongen die op school gepest wordt en geen vrienden heeft. Thuis staat hij er ook alleen voor: moeder zit al zes jaar in de gevangenis en aan zijn vader heeft hij niet veel. De nakende vrijlating van zijn moeder vervult hem met angst en hoop. Om de waarheid te verdoezelen, vertelde hij zijn moeder doorheen de jaren allerlei leugens. Stilaan raakte hij verstrikt in een web van leugens dat zijn isolement nog versterkte. Met de komst van een nieuw meisje in de klas, hoopt Jonas een zielsverwant te vinden. Jonas ligt evenwel

illustratie

zo met zichzelf overhoop dat een dramatische ontknoping onafwendbaar is.

De auteur heeft in deze keiharde adolescentenroman geen mededogen met het hoofdpersonage. Jonas schaamt zich voor zijn thuissituatie. Om het voor zichzelf leefbaar te maken probeert hij alles ‘mooier’ te maken. Hij verdringt de realiteit, verzint leugens en gaat in maatpak naar school. Daar leidt de klas van Jonas een eigen leven, terwijl de klasleraar en directie besluiteloos toekijken. Zowel een gebrek aan geborgenheid en zelfvertrouwen als de discrepantie tussen de realiteit en zijn ingebeelde wereld, maken van Jonas een verscheurde jongeman. De hoofdstukken beginnen vaak met een passage over de moeder van Jonas en de relatie met haar zoon. In een strakke stijl ontleedt de auteur de verschillende personages en suggereert ze onderhuidse gevoelens. Dit is een bijtende psychologische roman over diepe eenzaamheid en gebrek aan menselijk contact. Zelfs de humor heeft hier een wrange nasmaak. Het boek werk bekroond als beste Noorse kinder- en jeugdboek van 2008.

[Ria De Schepper]

Muziek

■ Erik Baeck

André Cluytens. Itinéraire d'un chef d'orchestre. Mardaga, Waver, 2009, 416 blz., 39 €.



illustratie

Zonder de minste twijfel hoort Antwerpenaar André Cluytens (1905-1967) tot de grote dirigenten van de vorige eeuw. Het feit dat hij - helaas - met uitzondering van werk van César Franck de Belgische componisten in zijn repertoire volkomen links liet liggen, doet aan deze feitelijke vaststelling niets af.

Cluytens werd opgeleid in zijn geboortestad, debuteerde ook in Antwerpen als dirigent (aan het Théâtre Royal Français), week uit naar Frankrijk om - zoals zo vaak het geval is - pas daar echt naar waarde geschat te worden en maakte een schitterende carrière die hem wereldwijd ware triomfen bezorgde.

Ondanks het feit dat hij nauwelijks enig persoonlijk archief naliet, is deze monografie een bijzonder goed gedocumenteerde studie geworden waarin de loopbaan van dirigent Cluytens op de voet gevolgd kan worden. De auteur die eerder al grondige studies publiceerde over o.m. Peter Benoit en over het negentiende Antwerpse muziekleven, reisde Cluytens naar alle hoeken van de wereld achterna, spitte zijn professionele levenswandel ten gronde uit en lardeert het geheel met getuigenissen en vele citaten uit de toenmalige pers waaruit mondiale waardering blijkt voor het kunstenaarschap van Cluytens. Een volledige discografie en de lijst van alle door Cluytens gedirigeerde concerten en opera's maken dit boek tot een onmisbare bron van informatie die slechts dit euvel heeft: het ontbreken van een personenregister als snelle en efficiënte ‘zoekmachine’.

[Jaak Van Holen]

■ Ignace Bossuyt

Georg Friedrich Händel. Concertgebouwcahier, Borgerhoff & Lamberigts. Gent, 2009, 134 blz., 14,95 €.

Mendelssohn, Haydn en Händel zijn de belangrijkste componisten-jubilarissen van 2009. Voor musici en con-

[pagina 341]
[p. 341]

certorganisatoren zijn en blijven herdenkingsjaren commercieel interessant: een groot deel van het publiek vraagt nu eenmaal steeds maar weer naar wat het al kent. A' doet lang niet iedereen dat, sommigen nemen daarbij wel het gelukkige initiatief om de platgetreden populaire paden te verlaten en nauwelijks ontgonnen, maar daarom niet minder interessant werk van de gevierde componist voor het voetlicht te brengen.

Ook het aantal nieuwe uitgaven (boeken en cd's) is in dergelijke kroonjaren nauwelijks bij te houden. Ter gelegenheid van de Händelconcerten die het Brugse Concertgebouw op het getouw zette, schreef Ignace Bossuyt een cahier over deze barokgrootmeester die 250 jaar geleden overleed. In deel 1 volgen we, letterlijk van jaar tot jaar, de ups en downs in Händels leven, geschetst tegen de achtergrond van politieke en maatschappelijke ontwikkelingen. Deel 2 biedt een overzicht van de door Händel beoefende genres en een beknopte stilistische analyse van zijn bijdrage aan de muziekgeschiedenis vanuit niet altijd de meest gekende van zijn werken. Zoals steeds wanneer Ignace Bossuyt schrijft voor een groot publiek, slaagt hij er ook nu in om dat in een voor iedereen zeer verstaanbare taal te doen. De voorbeelden - waarbij dan wel van de lezer wordt verwacht dat hij over een opname beschikt - zijn zonder meer verhelderend. Kortom, dit is een ten zeerste aanbevolen inleiding voor wie dit Händeljaar wil aangrijpen om iets dieper te graven, om ook eens te luisteren naar andere composities dan diegene die intussen gemeengoed geworden zijn.

[Jaak Van Holen]

Discotheek

■ Thomas Champagne Trio

Charon's Boat. Audio-cd, 49 min., Igloo, IGL207, 2008.



illustratie

Debuutcd's gaan er bij mij in als zoete koek. Jong talent dat zijn opwachting maakt in de wonderlijke wereld van de jazz: ik druk het aan mijn hart, zij het altijd met een kritisch oor achter de hand. Laatst viel een cd met de mythische titel Charon's Boat in mijn bus. Het ging om de debuutcd van het Thomas Champagne Trio, waarin naast Champagne (altsax) Nicholas Yates (bas) en Didier Van Uytvanck (drums) zetelen. De drie spelen al samen sinds 2001. Composities van anderen hebben ze niet nodig om mij van hun kunnen te overtuigen: vijf stukken van Champagne (o1978, Brussel) en drie van Yates volstaan. De helder gemixte stukken liggen stilistisch in elkaars verlengde en verwijzen naar grote voorgangers als Joe Henderson, Ornette Coleman en Wayne Shorter. Omdat een harmonisch instrument in de bezetting ontbreekt, is het voor Champagne voortdurend balanceren op het scherp van de snee. Er is anders gezegd veel plaats om op zijn bek te gaan, maar zover komt het gelukkig nooit. De man voelt zich in de afgestroopte, tot op het bot uitgeklede muziek van zijn trio duidelijk in zijn sas. Hij brengt opgewekte en energieke improvisaties die fris van de lever klinken en tintelen als wintervingers. Met zijn licht lyrische en korrelige toon spuit hij geen dramatische verhalen, maar daarom ontbreekt het hem nog niet aan hartstocht en empathie. Soms sluipt er zowaar zelfs een zekere laconie binnen in zijn spel. Opvallend is ook de geprononceerde rol die de bas vervult in de open en ruimtelijke stukken. Voortdurend verblijft Yates met zijn instrument in de onmiddellijke nabijheid van de sax, alsof hij die naar de kroon wil steken. Maar het blijft een ongelijke strijd: de sax haalt het telkens weer van zijn belager. Geen verpletterend debuut, wel een dat doet uitkijken naar een vervolg.

[Patrick Auwelaert]

■ Willem Ceuleers, Geert D'hollander e.a.

Triptic - Birth, Lament, Death; Ensemble Polyfoon o.l.v. Lieven Deroo; CDPOLY003.



illustratie

Dit jaar viert Ensemble Polyfoon, een koor opgericht door Johan Geerts en Lieven Deroo, zijn tienjarig bestaan. Dat het ensemble zich zonder structurele subsidies weet stand te houden in het gigantische aanbod aan cultuurmanifestaties, dankt het vooral aan twee elementen: het bij een ruim publiek zeker in de smaak vallend, originele concept waarbij oude polyfonie en hedendaagse muziek met elkaar gecombineerd en geconfronteerd worden, én het kwalitatief hoogstaande niveau waarop dit repertoire gebracht wordt.

Triptic, de synopsis van een gelijknamig concertproject van het concertseizoen 2007-'08, bevat werk van polyfonisten Thomas Ashewell, Orlandus Lassus, Jacobus Vaet, Duarte Lôbo, Josquin Desprez en Hieronimus Vinders naast composities van de Est Arvo Pärt en eerstopnames (in concertvorm waren het wereldcreaties) van Geert D'hollander en Willem Ceuleers. Een bijzonder mooie, naadloze combinatie, een bijzonder mooie uitvoering, een bijzonder mooie en instructieve uitgave ook. De vibratoloze, natuurlijke koorklank is zeer homogeen, stevig, vol en helder, heel soms een tikje iel in het hoogste sopraanregister. Je zou - vittend - ook even kunnen struikelen over een net een tikje te lang aangehouden slotakkoord, maar dit doet nauwelijks wat af aan de schitterende prestatie van dit ‘amateurkoor’. Er zijn ‘professionele koren’ die dit niveau niet halen!

[Jaak Van Holen]

■ Os meus shorts

Os meus shorts. Audio-cd, 47 min., opname Laurent Gueuning, RAT Records RAT010, www.ratrecords. biz, 2008.

Os meus shorts is een duo bestaande uit de Spaans-Belgische baritongitarist Nico Roig en de Antwerpse basklarinettist Joachim Badenhorst. De eerste is mij onbekend, de tweede ken ik vooral van het trio Red Rocket, waarvan ik de debuut-cd Mitten (2007) in deze rubriek besprak. Opvallend aan dit duo zijn de ‘ongewone’ instrumenten die ze bespelen: de baritongitaar ziet eruit als een gewone elektrische gitaar, maar is een kwart lager gestemd waardoor ze qua klank het midden houdt tussen een elektrische gitaar en een basgitaar. De basklarinet klinkt dan weer een stuk dieper dan een gewone klarinet. Het geluid dat beide instrumenten samen voortbrengen, is dan ook op zijn minst opmerkelijk te noemen, maar het werkt wel. Dat demonstreert het duo op hun debuut-cd in maar liefst 28 ‘tunes’ - alle van de hand van Roig - die nauwelijks 47 minuten in beslag nemen. Sommige hebben een vrij lineaire structuur, andere neigen meer naar soundscapes. Maar ook wanneer de muzikanten hun instrumenten hoorbaar op hun technische mogelijkheden onderzoeken, vervallen ze nergens in vrijblijvend geëxperimenteer. Een muzikaal statement maken is en blijft hun uitgangspunt. En zo is het goed, want waar er geen communicatie mogelijk is, daar haakt de luisteraar af. Terwijl hij hier geboeid blijft luisteren naar tunes die nu eens meditatief, melodisch en melancholisch klinken, dan weer als ‘industrial music’ met een metalige en macabere ondertoon. Maar ook de afzonderlijke nummers blinken vaak uit in dynamiek. Ze bieden bijvoorbeeld onverwachte sonische gezichtshoeken die de luisteraar op het verkeerde been zetten, alsof hij tijdens het bekijken van een verontrustende film als No Country For Old Men plots terechtkomt in de musical The Sound of Music. Wie als muzikant dat effect op een geloofwaardige wijze weet te creëren, is goed bezig.

[Patrick Auwelaert]

■ Johan Duijck

Cantiones Sacrae, Vlaams Radio Koor en Ignace Michiels, orgel, o.l.v. Johan Duijck, In Flanders' Fields vol. 58; PHAEDRA 92058.



illustratie

Bij Phaedra verschenen eerder al 2 cd's integraal gewijd aan het werk van componist, dirigent, pianist en leraar Johan Duijck: The well-tempered pianist en El Camino del Alma (zie www.phaedracd.com). Johan Duijck was tot voor kort vaste dirigent van het VRK en is nu composer in residence van hetzelfde koor dat hij in deze opname ook zelf leidt. Op dit nieuwe schijfje is koorwerk samengebracht dat zowat een kwarteeuw compositie-activiteit omspant: Lauda Jerusalem, Psalmus 147 (1984), Het zachte leven op tekst van Martinus Nijhoff (1995) en Cantiones Sacrae in honorem Thomas Tallis, een verzameling van 17 motetten op Latijnse teksten voor algemeen liturgisch gebruik (2006-2008). Het zijn composities in diverse bezettingen gaande van gelijke stemmen a capella tot gemengd koor met orgel. Stuk voor stuk typeren ze de componist ten voeten uit: zijn werk wordt geschraagd door een zeer grondige kennis van alle mogelijke compositietechnieken uit heden en verleden. En bovenal primeert, hoe hedendaags zijn klankidioom ook is, de lyrische inspiratie. Duijck schrijft voor de stem, zijn koormuziek is bovenal vocaal gedacht (wat lang niet van alle hedendaagse vocale muziek gezegd kan worden!). Wat de uitvoering door het VRK betreft stoort ons vooral de vaak harde, soms zelfs brutale en schreeuwerige koorklank. In niets te vergelijken met de heerlijk gave klank van bijv. het meisjeskoor Amarylca o.l.v. Noëlle Schepens dat we begin dit jaar het Tweede Boek van de Cantiones Sacrae in honorem Thomas Tallis live hoorden zingen.

[Jaak Van Holen]

■ Buscemi & The Michel Bisceglia Ensemble

Vertov, l'uomo con la macchina da presa. Audio-cd, 70 min., opname Pino Guarraci, Henrique Marques & Buscemi, productie Buscemi & Michel Bisceglia, mix Pino Guarraci & Michel Bisceglia, Prova Records, PR0904-CD8, 2009



illustratie

De muziek op deze cd werd in opdracht van de Brusselse Beursschouwburg geschreven voor de revolutionaire stadsdocumentaire De man met de camera (1929) - een stomme film - van de Russische regisseur Dziga Vertov. Dirk Swartenbroeckx, alias de populaire producer en dj Buscemi, schreef de basismuziek, pianist-componist-arrangeur Michel Bisceglia bewerkte die. Beiden pasten dat procedé al eerder met succes toe op de cd Jazz Works (2008). Met film en muziek ondernamen Buscemi en The Michel Bisceglia Ensemble vervolgens een korte tournee in Vlaanderen en Brussel. Het ensemble bestaat naast Bisceglia zelf uit Kirsten Andersen (cello), Rony Verbiest (bandoneon, baritonsaxofoon, harmonica), Jo Mahieu (elektrische gitaren) en Werner Lauscher (contrabas). Wegens het bijzondere muzikale karakter van de muziek werd beslist deze achteraf in de studio op te nemen en op cd te verspreiden. En dat was een gelukkige beslissing, want de 19 Italiaans getitelde composities staan ook zonder de filmbeelden stevig op eigen benen. Ze drijven op aanstekelijke, minimalistisch aandoende beats en klanken, verrijkt met elementen uit de hedendaagse muziek en de jazz. Buscemi's muzikale dada's - Braziliaanse groove, bossa nova, afrobeat en drum-'n-bass - gaan zo mooi samen met de typische stijl van The Michel Bisceglia Ensemble. Het resultaat is sfeervolle muziek die toch nergens clichématig of zeemzoet aandoet. Andermaal een meer dan geslaagde samenwerking tussen

[pagina 342]
[p. 342]

Buscemi en Bisceglia dus. Alleen jammer dat de film er niet op dvd bijgevoegd is.

[Patrick Auwelaert]

■ Erik Vermeulen Trio

Live Chroma. Audio-cd, 52 min., opname en mix Manolo Cabras, De Werf, W.E.R.F. 075, www.dewerf.be, 2009

Pianist-componist Erik Vermeulen (o1959, Ieper) is al jaren een vaste waarde in de Belgische jazzscene. Hij is onder meer bekend van het Erik Vermeulen Icarus Consort en van het eerste Ben Sluijs Quartet, waarmee hij vier cd's opnam. Recent was hij nog te horen op de cd Harmonic Integration (2008) van The Unplayables. Live Chroma is na Songs of Minutes (2001) en Inner City (2002) zijn derde trio-cd op het W.E.R.F.-label. Zijn begeleiders zijn Manolo Cabras (b) en Marek Patrman (dr), een ritme-tandem die zowel deel uitmaakt van het Free Desmyter Quartet als van het tweede Ben Sluijs Quartet. Allemaal goed volk dus, en dat is aan Live Chroma te horen, want in elf eigen composities en improvisaties speelt het trio de pannen van het dak. Niet op uitbundige, maar op ingehouden, bijna ascetische wijze. Vermeulen is een pianist die nuances weet te puren uit elke toetsaanslag en spaarzame lyriek paart aan abstractie. Al spelend vergroot hij het raadsel van de stilte nog door het te bekleden met een fijnmazig muzikaal weefsel dat bij de luisteraar een gevoel van introspectie oproept. Op Live Chroma is dat niet anders. Met zijn vederlichte maar trefzekere aanslag roept de pianist doorheen de nummers diverse stemmingen op, die in hun verscheidenheid toch dicht bij elkaar aanleunen. Maar of hij nu bedachtzaam of vinnig uit de hoek komt, nergens klinkt Vermeulen behaagzuchtig. Hij speelt wat in hem omgaat en niet wat het publiek wil horen, en zo hoort het. Tijdloze muziek van klassieke allure is dit. ‘Grote klasse’ drukt amper uit wat ik bedoel.

[Patrick Auwelaert]

■ Jan Van Landeghem

Chamber Music; Nina Kompare, sopraan - Jenny Spanoghe, viool - Herwig Coryn, cello - Paul Hermsen en Jean-Claude Vanden Eynden, piano; PAVANE RECORDS, ADW 7523.



illustratie

Ter gelegenheid van de 55ste verjaardag van componist, organist en docent Jan Van Landeghem werd een cd uitgebracht met vier van zijn composities die opgedragen zijn aan de kamermuziek-ensembles van Jenny Spanoghe, zijn echtgenote.

Van Landeghem, directeur van de Academie voor Muziek, Woord en Dans van Bornem en hoofdvakdocent compositie aan het Koninklijk Conservatorium Brussel, schreef meer dan 120 composities in vele genres en voor al dan niet klassieke bezettingen. Geregeld behaalt hij daarvoor nationale en internationale bekroningen.

Op deze opname staan de Pianotrio's nr. 1 en 2, het Tweede strijkkwartet en de vierdelige liedcyclus Quand la lune danse op gedichten van Jenny Spanoghe. Dit laatste zijn liefdesgedichten van Jenny voor Jan, liefdesliederen van Jan voor Jenny; direct qua taal, direct qua muzikale expressie. Dit is trouwens typerend voor Van Landeghems muziek. Al zijn zijn composities grondig doordacht en technisch vernuftig geconstrueerd, ze ontstaan vanuit een innerlijke dwang, een impuls, een emotioneel geraakt zijn, en dat spreekt de luisteraar meteen aan: flamboyante ontladingen, intimistisch gefluister, mystieke dieptes, rustgevende en meeslepende, opzwepende en obsederende passages, snelle wisseling van gemoedstemmingen en kleuren... Om dat te realiseren gebruikt hij alle mogelijke technieken: lyrische melodieflarden, tonaliteit, modaliteit en atonaliteit, fluittonen, clusters, ongewone speeltechnieken, een oerklassieke V-I-kadens, aleatoriek, citaat... Die combinatie van technische diversiteit (vaak speeltechnisch bijzonder complex!) en van emotionele geladenheid zorgt ervoor dat je als luisteraar steeds weer nieuwe dingen ontdekt bij iedere herbeluistering; het maakt de beluistering van Van Landeghems muziek telkens weer tot een boeiend avontuur.

[Jaak Van Holen]

■ WOFO

The Complete Hamsessions. Audio-cd, 45 min., 2008, uitgave in eigen beheer: www.wofo.be. Tweedt. Audio-cd, 56 min., opname Osama Abdulrasol, mix Xavier Verhelst, 2009, uitgave in eigen beheer: www.wofo.be.



illustratie

WOFO (‘With Others, For Others’) is een Gents kwintet dat is samengesteld uit drie oude rotten in het vak (Michel Mast, tenorsax; Walter Verschaeren, elektr. gitaar; Xavier Verhelst, elektr. bas) die elkaar al kennen van in de jaren zeventig, en uit twee jonge(re) honden (Mattias Laga, klarinet/basklarinet; Tom De Wulf, drums). Mast is vooral gekend als lid van Peter Vermeersch' geschifte jazzorkest Flat Earth Society, Laga speelt ook nog bij de wereldmuziekgroep Jaune Toujours, en Verhelst werkt voor de Gentse Stichting Logos (centrum voor nieuwe muziek). Uiteenlopende muzikale achtergronden dus, en dat is te horen aan de twee cd's die het kwintet de afgelopen twee jaar uitbracht. Jazz, wereldmuziek en fusion vormen daarop een ongecompliceerde melting pot, en gezelligheid is de toonaard. Op beide cd's zijn alle composities van Verhelst, de arrangementen van de voltallige groep. Opvallend aan de uitvoeringen is de democratie die ze uitstralen: geen van de muzikanten eist hoorbaar de leidersrol op. Soms nemen ze een solopartij voor hun rekening, soms soleren ze collectief. Het kwintet klinkt dan ook alsof het niets te bewijzen heeft en vrij is van hinderlijke ambities die het spelplezier maar in de weg staan. Er wordt op alle nummers zo complexloos en ontspannen gemusiceerd dat de luisteraar er vanzelf een goed gevoel aan overhoudt. Mooi is hoe het ‘moderne’ van de elektrische gitaar en de elektrische zessnarige bas contrasteert met het oude stijljazzachtige van de (bas)klarinet. Opmerkelijk zijn verder ook de lyrische tenorsaxsolo's van Mast en de mooie gitaaraccenten en -solo's van Verschaeren. Drummer De Wulf ten slotte zorgt ervoor dat alle muzikale onderdelen van de composities aan elkaar klitten als magneten. Heerlijk frisse, opgewekte, van leven tintelende en pretentieloze muziek is dit. Een misantroop zou er zowaar filantroop van worden. Luister ook eens naar het afsluitende titelnummer van de tweede cd: na zeven minuten valt de muziek stil en weerklinkt er gedurende zes minuten enkel nog het authentieke geluid van kwinkelerende vogels, met zo nu en dan het gekraai van een haan op de achtergrond. Van muzikale zelfrelativering gesproken!

[Patrick Auwelaert]

■ Flat Earth Society

Cheer Me, Perverts! Audio-cd, 61 min., opname David Minjauw, mix Pierre Vervloesem, productie Peter Vermeersch, Crammed Discs, CRAM 138, 2009.

Begin jaren negentig richtte muzikant, componist en arrangeur

illustratie

Peter Vermeersch Flat Earth Society (FES) op, ‘de wildste, kleurrijkste en minst traditionele jazz big band uit deze en andere stratosferen’ (website FES, pa). De nu vijftienkoppige band bracht sinds eind jaren negentig een stilaan groot aantal cd's uit, waaronder enkele soundtracks voor film en theater. Het uit de duizend herkenbare groepsgeluid heeft zijn wortels in de klassieke bigbandtraditie, verrijkt met elementen als mambo, latin, chanson, cabaret, r&b en free style. Absurde humor en gecontroleerde waanzin zijn eveneens onmiskenbare ingrediënten. In het beste geval levert dat tegelijk spannende, onvoorspelbare en hilarische muziek op. Vooral live is de groep een belevenis. Op Cheer Me, Perverts! serveert de band tien songs, waarvan er acht ontsproten aan het vrolijk-anarchistische brein van zijn frontman. Hoe complex de muziek op het eerste gehoor ook klinkt, toch is ze helder gestructureerd. Dat is in dit geval tegelijk haar sterkte en haar zwakte, want zelfs na herhaalde beluisteringen heeft de cd me nooit écht bij mijn nekvel gepakt. Ik miste al die tijd de gearrangeerde chaos die FES zo anders maakt dan de doorsnee bigband. Nochtans geen slechte cd, deze Cheer Me, Perverts! Alleen klinkt hij, zeker in het licht van oudere FES-cd's, wel erg voorspelbaar en van tijd tot tijd zelfs langdradig. Het lijkt alsof er na al die jaren sleet zit op de succesformule van de band. Hopelijk gaat het om niet meer dan een tijdelijke inzinking.

[Patrick Auwelaert]

■ Frits Celis / Louis Vierne

A Tribute to Frits Celis. Werk voor cello solo en voor cello en piano van Frits Celis en Louis Vierne; Jan Sciffer - cello, Hans Ryckelynck - piano; In Flanders' Fields vol. 60; PHAEDRA 92060.

Op 11 april is dirigent, pedagoog en componist Frits Celis 80 geworden. Dat was voor Phaedra - terecht - voldoende reden voor een eerbetoon onder de vorm van een mooie cd. Want de naam van Frits Celis staat onuitwisbaar in de annalen van de Vlaamse muziekgeschiedenis gegrift. Als pedagoog (docent notenleer en transpositie aan het conservatorium van Antwerpen) werkte Frits Celis mee aan de opleiding van tientallen jonge musici. Tijdens zijn lange dirigentenloopbaan (o.a. Muntschouwburg en K.V.O.) speelde hij een voortrekkersrol op het vlak van uitvoering van de muziek van zijn Vlaamse collega-componisten uit 19de en 20ste eeuw en ook als musicograaf liet hij zich wat dat betreft niet onbetuigd: zijn publicaties over August de Boeck en Edward Keurvels vormen nog steeds hét basismateriaal voor verdere studie.

Het oeuvre van Celis omvat composities in zowat alle genres, voor uiteenlopende bezettingen, met een toenemende voorkeur voor de intimiteit van de kamermuziek. Slechts één genre ontbreekt in de werkenlijst van de operadirigent: de opera.

Frits Celis doorliep eenzelfde evolutie als vele van zijn generatiegenoten: vertrekkend van een romantisch klankidioom sloot hij aan bij de nieuwe stromingen, om later, gewapend met een grondige vakkennis, uit de vele compositorische technieken die de hedendaagse toondichter ter beschikking staan, die elementen te gebruiken en met elkaar te verzoenen die een lyrische expressie niet in de weg staan. Want dat is en blijft de basis van zijn idioom: een zachte, niet exuberant emotionele lyriek waarin onstuimige heftigheid en beklijvende, intense verstilling elkaar in perfect evenwicht houden. De twee sonates - de Sonate voor cello en piano, op. 6 en de Sonate voor cello solo, op. 71 - zijn daar het klinkende bewijs van.

De zelden gespeelde, heerlijk mooie Sonate voor cello en piano, op. 27 van Louis Vierne, krijgt u er bovenop.

[Jaak Van Holen]

■ Piet Swerts

Heilige Seelenlust (Oratorio); Ann De Renais, sopraan - Jan Caals, tenor - koren en instrumentale ensembles van het Lemmensinstituut o.l.v. Edmond Saveniers; In Flanders' Fields vol. 59; PHAEDRA 92056.

Voor de grote bezetting (sopraan- en tenorsolo, kinderkoor, vrouwenkoor, mannenkoor, 2 harpen, 2 altblokfluiten, 2 piano's, strijkers en blazersensemble) van dit oratorium liet de componist zich leiden door de polyvalente opstellings-mogelijkheden die de concertzaal van het Lemmensinstituut biedt. Het oratorium kondigt, aldus Swerts in het bijhorende boekje, ‘een nieuwe stijlperiode’ aan. Die is het klinkende resultaat van zijn doctoraal onderzoek naar

[pagina 343]
[p. 343]

de implementatie-mogelijkheden van compositieprocédés uit de polyfonie in een eigentijdse muzikale context. Nieuw is het gebruik van polyfone technieken in de eigentijdse muziek zeker niet. Veel componisten uit eerste helft van de 20ste eeuw, en meer nog uit voorbije halve eeuw ‘recycleerden’ polyfone compositietechnieken. Vaak in een veel moderner klinkende context dan die van dit nieuwe oratorium. Gebruikt Swerts hier zeker complexer technieken dan voorheen, hij blijft opteren voor welluidende muziek die toegankelijk is voor een ruim publiek.

Heilige Seelenlust is geen dramatisch oratorium. Het Hooglied uit de Bijbel en gedichten van Angelus Silesius zijn verweven tot een evocatief, suggestief, sensueel liefdeslied. Muzikaal wordt dit vertaald in een heel kleurrijk palet, maar qua sfeer biedt het geheel weinig variatie, lijkt de muziek wat inspiratieloos verder te dobberen zonder grote spanningsbogen. De uitvoering - dit is een live-opname - is zeker niet vlekkeloos wat ongetwijfeld te maken heeft met de ritmische en harmonische complexiteit van de partituur.

[Jaak van Holen]

■ Nathalie Loriers Trio with Bert Joris and String Quartet

Moments d'Eternité. Audio-cd, 57 min., opname Pino Guarraci en Eric Davids, De Werf, W.E.R.F. 078, www.dewerf.be, 2009.

Moments d'Eternité moet, als ik de tel onderweg niet ben kwijtgeraakt, de achtste cd zijn die Nathalie Loriers (o1966, Namen) onder eigen naam uitbrengt. Kruiste haar jazzidioom op de vorige cd L'arbre pleure (2006) nog de degens met oriëntaalse invloeden, op de nieuwe cd neemt de pianiste het op tegen de trompet van Bert Joris en tegen het String Quartet. Daarbij geniet ze de comfortabele ruggensteun van Philippe Aerts (b) en Joost Van Schaik (dr). Negen composities, alle van Loriers die twee ervan ook arrangeerde; de overige zeven nam Joris voor zijn rekening. Vrolijke deuntjes zijn het alvast niet, maar dat verwacht je ook niet van een muzikante die een patent op ernst heeft. Over het algemeen gaat er van de cd vooral zwaarmoedigheid en tristesse uit. Niet toevallig zijn twee nummers dan ook gecomponeerd met de in 2008 overleden gitarist Pierre Van Dormael in gedachten. De metafysisch aandoende titel van de cd wijst trouwens ook al in die richting, en nummers als ‘Neige’, ‘Danse eternelle’, ‘Prelude to Paradise’ en ‘Plus Près des Etoiles’ sluiten daar naadloos bij aan. Muzikaal zit het met deze cd nochtans wel snor, maar op het openingsnummer na, dat er stevig swingend tegenaan gaat, had ik er vooral een gevoel bij van: So what? De combinatie van Joris' fluwelen trompet, Loriers beschaafde pianistieke aanpak en de fijnzinnige esthetiek van het String Quartet werkt weliswaar, maar doet nergens pijn aan de oren. De muziek op deze cd is mij dan ook té gecomponeerd en afgelikt. Ik mis er intuïtie en spontaniteit in, en bovenal: het bijna animale down-to-earthgevoel dat jazz voor mij zo spannend maakt.

[Patrick Auwelaert]

■ Peter Cornet, Abraham Van den Kerckhoven e.a.

Orgels in de Abdij van Grimbergen; Kamiel D'Hooghe, orgel; ANIMATO MUSIC PRODUCTIONS, AMP 10907/10908; 2 cd's € 20,- (+ € 1,77 port).

De Norbertijnerabdij van Grimbergen trok door de eeuwen heen goede organisten, componisten en musici van allerlei slag aan. Vandaag beschikt deze abdij met haar schitterende akoestiek over twee uitstekende orgels: een monumentaal grootorgel, volledig gerestaureerd door Ghislain Potvlieghe en zijn zoons Joris en Dierik, en een koororgel in Vlaamse barokstijl gebouwd door Joris Potvlieghe in 2000. Met deze twee prachtige orgels en met de orgelconcerten die er sinds enkele jaren, elke zondagnamiddag in juni worden georganiseerd i.s.m. CC Strombeek, groeit Grimbergen, aansluitend bij een rijke traditie, uit tot een belangrijk nationaal en internationaal orgelcentrum.

Organist in Grimbergen is Kamiel D'Hooghe, musicus met wereldwijde faam. Op verzoek van de abdij nam hij, in de stilte van de Grimbergse nachten, twee cd's op die de pracht van beide orgels tot in de huiskamer moeten brengen. Het moet meteen gezegd worden: de technische kwaliteit van de opname is van die aard dat je inderdaad de indruk hebt midden in die mooie, ruimklinkende barokkerk te zitten. Voeg daar het verfijnde orgelspel en de kleurrijke registratiekunst van Kamiel D'Hooghe aan toe, en het mag duidelijk zijn dat het beluisteren van deze opname een feest is voor iedere orgelliefhebber.

Op het koororgel wordt met werk van o.a. Peter Cornet en Abraham Van den Kerckhoven het muziekleven aan het Hof van Brussel in de 17de eeuw geëvoceerd in al zijn facetten: ernstig, intimistisch, triomfantelijk, frivool, meditatief, ludiek... Op het grootorgel speelt D'Hooghe werk van twee barokreuzen: Buxtehude en J.S. Bach: de Duitse klankachitectuur in volkomen symbiose met de praalvolle akoestische ruimte van de abdij van Grimbergen.

[Jaak Van Holen]

■ Calicantus Children's Choir

Come Ye Sons of Art. Maria Fontana CD LC 12366

Onder de titel Come ye Sons of Art, een ode die Purcell schreef voor de verjaardag van Queen Mary II, verscheen een nieuwe cd van het Zwitserse kinderkoor Calicantus uit Locarno onder leiding van Maria Fontana. Calicantus was één van de gastkoren die mocht optreden tijdens het laatste World Symposium on Choral Music in Kopenhagen vorige zomer. Dirigent Fontana begon met Calicantus in 1993 en bouwde een volledige koorschool uit. Een eerste groep bestaat uit 4- tot 5-jarigen die via spelletjes getraind worden in luisteren en zingen. Dan volgen de 6- tot 8-jarigen die al eenstemmige liederen zingen op Italiaanse en Spaanse teksten en 2 tot 3 concerten jaarlijks mogen geven. Een derde koorgroep bestaat uit 8- tot 11-jarigen die meerstemmige composities op vier verschillende talen op het repertoire krijgen. Franse en Engelse teksten worden aan het Italiaans en Spaans toegevoegd. Tenslotte is er nog het concertkoor dat een 20tal optredens per jaar geeft en koorzangers telt die tussen 10 en 17 jaar oud zijn. Alle kinderen krijgen stemvorming en worden individueel begeleid. Hun repertoire gaat van de renaissance tot nu, en dit repertoire vindt men terug op de nieuwe cd. Come ye Sons of Art is in een bewerking van Maurice Blower. Naast Purcell vind je ook werk van onder meer Bach, Dvorak, Fauré, Popov en ook werk van Fontana zelf. Soms werkt het koor samen met componisten zoals met de Zwitser Ivo Antognini. Het bekende Ticket to ride van Lennon/McCartney in een arrangement van Poul Schønnemann en een aantal andere bewerkte volksliederen sieren de cd. Het niveau van Calicantus is technisch en muzikaal uitstekend. Dit resultaat kan enkel wanneer er een bekwaam en gedreven iemand het koor dirigeert. Zo iemand is Maria Fontana. Deze cd is een staaltje van wat een dirigent met een kinderkoor kan verwezenlijken. Bij live uitvoeringen van Calicantus valt het enthousiaste en spontane op. Hoewel concerten nog altijd beter zijn dan opnamen, vooral met kinderkoren, kan ik deze opname sterk aanbevelen. Gelijktijdig heeft de cd een solidariteitswaarde omdat een deel van de opbrengst naar ‘Artsen zonder grenzen’ gaat voor kinderen die in Afrika dringende medische hulp nodig hebben. Bestellen kan men via de website: www.corocalicantus.org

[Simonne Claeys]

Geschiedenis

■ D. Vitali

De Kelten. Geschiedenis en cultuurschatten van een oude beschaving

Davidsfonds, Leuven, en Fontaine Uitgevers, 's-Graveland, 2008, 208 blz., 34,90 €.

De Kelten spreken nog steeds tot eenieders verbeelding. Over dit soms gevreesd en verhuisd volk en hun beschaving verschenen al ettelijke boeken en artikels. Recent werd (opnieuw) een allesomvattend boek over dit onderwerp uitgegeven, geschreven door de Italiaanse professor Daniele Vitali. Hij is verbonden aan de Universiteit van Bologna, waar hij pre- en protohistorie doceert. Hij is vooral gespecialiseerd in Etruskische kunst en bestudeert al jaren dit onderwerp. Nu schreef hij zijn bevindingen over de Kelten neer in een indrukwekkend overzichtswerk. Het boek oogt niet alleen indrukwekkend, maar evenzeer uitzonderlijk fraai. Dit komt zowel door het wat uitzonderlijke formaat, maar vooral door een reeks schitterende afbeeldingen die soms de volledige bladspiegel van dit in China gedrukte boek innemen en vooral tegen een zwarte achtergrond worden voorgesteld. Dit maakt het boek uiteraard nog aangenamer om lezen. We mogen niet vergeten dat de Kelten niet alleen krijgers en boeren, maar ook ‘kunstenaars’ die weliswaar geen megalithische monumenten of standbeelden vervaardigden, wel unieke objecten zoals wapens, juwelen of allerlei doodgewone voorwerpen die als pronkstukken in hun graven werden ontdekt. Als dat moois wordt in dit boek reuzengroot of in detail als illustraties afgebeeld en ondersteunen de vlotgeschreven en interessante teksten. Het is dus zowel als leesboek en kijkboek een aanrader.

[Jean Luc Meulemeester]

■ August Thiry & Dirk Van Cleemput

Reizigers door de Grote Oorlog. De odyssee van een Belgisch pantserkorps 1915-1918. Davidsfonds Leuven, 2008, 324 blz., 29,95 €.



illustratie

Dit boek vertelt het wonderbaarlijke verhaal van het 400-man sterke Corps des Auto-Canonsmitrailleuses (A.C.M.) dat in 1915 door koning Albert I aan de Russische tsaar wordt ‘uitgeleend’ en aan de zijde van de Russische bondgenoot ten strijde trekt. Na enkele maanden effectieve inzet aan het oostfront inde lente en zomer van 1916, en opnieuw tijdens het (mislukte) Kerenskioffensief in de zomer van 1917, worden de Belgische soldaten verrast door de Oktoberrevolutie, de daaropvolgende wapenstilstand en de chaos van het revolutionaire Rusland. Een bewogen treinreis brengt hen door Siberië en het uiterste noorden van China naar Vladivostok van waaruit ze per schip de Verenigde Staten bereiken. Na een georchestreerde triomsftocht van coast-to-coast, schepen ze opnieuw in naar Frankrijk. In de zomer van 1918 wordt de A.C.M. ontbonden en kunnen de mannen hun oude eenheden vervoegen. Thiry en Van Cleemput hebben allicht het ultieme boek gemaakt over wat achteraf beschouwd slechts een detail uit de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog is, maar dan wel een detail dat mateloos fascineert en het daarom alleen al verdient om uit de vergetelheid gehaald te worden. De tocht-rond-de-wereld van de A.C.M. wordt door de auteurs op bijzonder volledige wijze, maar toch boeiend verteld. Slechts weinig wat sinds 1915 over de eenheid werd geschreven, zal aan hun aandacht ontsnapt zijn. Omdat zij zowel de officiële bronnen (uit het documentatiecentrum van het Legermuseum), als de al dan niet gepubliceerde ego-documenten als vertrekpunt nemen, is dit een boek dat het epos van het A.C.M. zowel van bovenaf als van onderuit aanschouwt, waarbij echter dat laatset primeert. De vele verrassende gebeurtenissen en kleurrijke anekdotes zorgen er bovendien voor dat de lezer zich geen enkel moment verveelt. Anderzijds bewijzen een voldoende voetnotenapparaat, het kaartmateriaal, de bibliografie en de index dat hier met sérieux aan gewerkt is. Het is niet iedereen gegeven een boek te maken dat niet alleen boeiend is voor een ruim publiek, maar ook wetenschappelijk verantwoord is. Dat Thiry en Van Cleemput hierin zijn geslaagd, strekt hen tot eer.

[Dominiek Dendooven]


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Johanna Cassiers

  • Elly Simoens

  • Dick van Vliet

  • Dominiek Dendooven

  • Jean-Luc Meulemeester

  • Patrick Lateur

  • Carl De Strycker

  • Patrick Auwelaert

  • Ria de Schepper

  • Geert Swaenepoel

  • Emmanuel van Lierde

  • Nicolas Verscheure

  • Jaak van Holen

  • over Carlos Alleene

  • over Luc Devoldere

  • over Hugo Claus

  • over Simon Vinkenoog

  • over Karel Porteman

  • over Mieke B. Smits-Veldt

  • over Paul van Ostaijen

  • over Joost Vandecasteele

  • over Koen Peeters

  • over Hafid Bouazza

  • over Leonard Nolens

  • over Abdelkader Benali

  • over Kristien Hemmerechts

  • over Bart Koubaa

  • over Huub Beurskens

  • over Herman Leenders

  • over Simon Vinkenoog

  • over Norbert de Beule

  • over Kreek Daey Ouwens

  • over Hagar Peeters

  • over Jeroen Theunissen

  • over Leo Vroman

  • over Erik Jan Harmens

  • over Paul Claes

  • over Meg Rosoff

  • over Ignace Bossuyt

  • over Frits Celis

  • over August Thiry