Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6 (1876)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.59 MB)

ebook (3.37 MB)

XML (1.21 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6

(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 134]
[p. 134]

Boekbeoordeeling.

Jaarboekje der ‘Maatschappij tot bevordering van Nijverheid en Wetenschappen’, te Gent. - 12e Jaargang, 1876.

Onder al de maatschappijen die tot volksbeschaving gesticht worden, bekleedt de Maatschappij tot bevordering van Nijverheid en Wetenschappen, te Gent, eene voorname plaats. Evenals het ‘Van Crombrugghe's Genootschap’ dier stad is zij verdeeld in afdeelingen, die elk oen bijzonder vak van Kunst, Nijverheid of Wetenschap beoefenen. Voordrachten, Tentoonstellingen en eene wèl ingerichte Volksboekerij strekken daarenboven om dien reeds uitgebreiden werkkring te volmaken. Uit deze regelen kan men genoegzaam opmaken dat ook in Vlaanderen's hoofdstad niets gespaard wordt, om het volk een degelijk, nuttig en aangenaam tijdverdrijf te verschaffen.

Dit bewijst ten overvloede bovengemeld Jaarboekje, dat met een verslag over de werkzaamheden van een tweejarig tijd verloop (October 1873-75) begint. Dat overzicht doet bij ons den wensch ontstaan in alle vlaamsche steden dergelijke kringen te zien tot stand komen. Nog is deze keurige Almanak verrijkt met zeer belangrijke en hoogst nuttige artikelen, over Luchtvaart door L. Bruneel, de Houtgraveer kunst door W. Crappé, Silcaatschildering door F. Cnudde, Gezondheidsleer door Hipp. Minnaert, Dood en Schijndood door Terneus en anderen. Als humoristische karakterschetsen en vertellingen, bevielen ons vooral de Handelsreiziger door Vrancx en Aangezichten en Bulten, onder den pseudoniem ‘De oude stoof’.

Een drietal van Hiel's Kinderliederen (getoonzet door Leo van Gheluwe), een paar liedjes en een heerlijk koor In Wijnendale Bosch van Julius Wytynck-De Vos, en eindelijk Twee Vorsten, een voortreffelijk gedicht van Karel Bogaerd, volledigen dit nuttig en smaakvol jaarboekje.

Dat de pogingen der Gentsche Maatschappij ruime en welverdiende ondersteuning vinden, bewijst genoegzaam het twaalfjarig bestaan van den Almanak, dien wij hier beoor-

[pagina 135]
[p. 135]

deelen. Reeds meer dan éen goed voorbeeld werd door Vlaanderen's hoofdstad gegeven. Hopen wij dat zulks vele en goede navolgers moge vinden.

Edm. Mertens.

II.
Gedichten van Luitenant V. Vande Weghe, (Derde reeks). Dendermonde, bij De Schepper-Philips. 1875.

Al wie geen vreemdeling is in onze vlaamsche letterwereld kent ongetwijfeld Luitenant Van de Weghe, den taal en kunstminnenden officier, die - nu goddank, ons vaderland van krijgslauweren verschoond blijven mag - moedertaal en vaderlandsche kunst door zijn dichterlijk talent helpt verheerlijken.

Daargelaten nog zijne letterkundige bijdragen in ons tijdschrift en in andere periodieke uitgaven, deed hij opvolgentlijk een paar dichtbundels verschijnen, die de liefhebbers van poëzie - jammer dat ze niet wat talrijker zijn! - gretig naar een derde reeks deden uitzien. Thans heeft de vlaamschgezinde uitgever Aug. De Schepper, van Dendermonde, aan dien wensch voldaan en Van de Weghe's vervolgbundel, als druk en papier, zóó netjes verzorgd, dat de beide voorgangers daarbij merkelijk in de schaduw worden gesteld. Deze nieuwe Gedichten zijn overigens dier meerdere zorg ten volle waardig; want sedert dan heeft ook de dichter ontegenzeglijken vooruitgang in zijne kunst bewerkstelligd. Ons dunkens heeft het hem minder dan ooit aan gevoel en dichterlijke voorstellingskracht ontbroken, en ook zijne versificatie schijnt in sierlijkheid te hebben gewonnen. Vermoedelijk heeft de dichter zich, wat de prozodie betreft, aan enkele duitsche dichters geïnspireerd, en dit met zeer gelukkig gevolg. Evenals Hiel, die bij ons de voornaamste baanbreker dier nieuwe richting was, heeft hij zich hier en daar de eigenaardige vormen der echt Germaansche school weten eigen te maken.

Deze nieuwe bundel Gedichten - opgedragen aan 's dichters kunstlievenden vriend den notaris Arents, van Haeltert, -

[pagina 136]
[p. 136]

bevat niet minder dan een 50tal stukken, waarvan enkele vroeger al in den Kunstbode verschenen. Zij zijn in drie verschillige rubrieken verdeeld, waarvan de titels echter niet bijzonder juist den aard der daarin bevatte gedichten bepalen.

De eerste afdeeling heet ‘Kronkelwegen’. Met veel genoegen lazen wij daarin de twee zoo gemoedelijke stukjes ‘De Avondsterre’ en ‘'s Avonds.’ Schoon vonden wij ook ‘De Meiboom’ eene herinnering aan de jeugd, eene dichterlijk melancolische droomerij:

 
‘Een zoet herdenken aan de stonden uit het leven,
 
Toen kindervreugd en jonglingsdroomen om het hoofd
 
Ons blonken, - toen het alles wat de hoop kan geven
 
Door koude werklijkheid aan 't hart niet was ontroofd.’

Tot de beste stukken uit de rubriek ‘Zangen’ rekenen wij: ‘Hebt gij...’ een goed gedicht, maar geen ‘Zang’, ‘De Zeebaden’ en ‘Krijg en Vrede’. Dit laatste is eene gelegenheidscantate, niet zeer oorspronkelijk als idee, maar flink bewerkt, en die, m. w., vroeger in den Staatsprijskamp heeft meêgodongen. ‘De Wever’ en ‘Vadervraag’ zijn twee niet onaardige huiselijke tafereeltjes.

Doch we hebben haast om over te gaan te gaan tot de rubriek ‘Allerlei’, die 't grootste en naar ons inzien ook 't merkwaardigste stuk uit den bundel bevat, getiteld: ‘Een Dichter’. 't Is minder een dichtverhaal dan wel eene lyrisch-philosophische bespiegeling op de Vlaamsche Taal- en Kunstbeweging, sedert den herbloei onzer Letteren in Zuidnederland. Soms met wat te sombere kleuren misschien, maar met gevoel en overtuigingskracht heeft de dichter zijne denkbeelden in flink gespierde verzen vertolkt.

Dat men, naast het vele schoone, in Van de Weghe's bundel ook enkele middelmatige verzen aantreft, heeft niets bevreemdends. En toch, 't kwam ons voor dat de dichter tegenover de voortbrengselen zijner Muze wel eens de vereischte strengheid uit het oog verliest. Zoo heeft hij o.a. op 't punt der dichterlijke vrijheden wellicht wat te veel door de vingers gezien. Een paar voorbeelden:

[pagina 137]
[p. 137]
 
‘Thans dat ik haren naam ken,
 
En weet ook waar zij woont,
 
Sta vaak ik voor het raamken,
 
Waar achter 't meisje troont.’

Liever rijmlooze verzen, dan rijmen die ons nopen het woord kèn, 't zakelijk deel van een verbum, in waarde gelijk te stellen met - ken, een toonloozen uitgang! Trouwens, indien zóo'n rijmstelsel in voege kwam, dan zou men 't zelfde mogen doen met wen, men, ben, pen, enz. en b.v. deze pen doen rijmen op... weezeken of meezeken! - Doch de scherts daargelaten! Ter zake.

Een lief huldeversje aan Mev. Van Ackere begint aldus:

 
Dichteres, 't zijn eedle klanken,
 
Die gij uwer lier ontwringt,
 
In ons gouden Vlaamsche tale,
 
Die tot 't diepst des harten dringt.

Aie! dat leelijke woord ontwringt. Vooreerst is 't een door en door versleten ‘lieu commun’; en dan, hoe prozaïsch: ‘klanken aan een lier ontwringen!’

Deze en andere zwakheden zijn wel is waar slechts schaduwstippon in het schoone werk van Luitenant Van de Weghe; doch 't is de plicht der critiek ook daarop te wijzen, en wel vooral tegenover een dichter, op wien zoo volkomen de spreuk past: Willen is hunnen.

A.J. Cosyn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Edmond Jan Willem Mertens

  • August Josef Cosijn

  • over Victorien vande Weghe