Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6 (1876)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.59 MB)

ebook (3.37 MB)

XML (1.21 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6

(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 205]
[p. 205]

Poëzy.

I.
Hiel's Kinderliederen.Ga naar voetnoot(1)

1. - En toch zal 't lente worden.
 
Wat fluistert 't hupplend koningsken
 
In onze doornenhaag:
 
‘Het heeft zoo fel gesneeuwd vandaag,
 
En toch zal 't lente worden.’
 
 
 
De takken missen blad en bloem
 
Daar tusschen fluit de wind;
 
Doch immer zingt het welgezind:
 
‘En toch zal 't lente worden.’
 
 
 
Al zijn de velden doodsch en stil
 
Ik blijve welgemoed,
 
En roep gelijk 't de vogel doet:
 
En toch zal 't lente worden!
2. - Tijdgenoeg.
 
En toen hij naar de schole ging,
 
Dan ging hij nooit te snel,
 
Dan bleef hij hangen waar hij hing,
 
Te traag zelfs voor het spel.
 
 
 
De morgend scheen hem steeds te lang,
 
En de avond nooit te vroeg..
 
Een halmken strooi hield hem aan gang,
 
Steeds had hij tijd genoeg.
 
 
[pagina 206]
[p. 206]
 
Zoo groeiend als een mastentop.
 
Geen weetlust in den zin,
 
Kreeg hij een dikken, dikken kop
 
Met niemendallen in.
 
 
 
Zeer traagjes trekt hij door de straat,
 
Als door de klei de ploeg.
 
De kindren roepen: zie, daar gaat
 
De domme Tijdgenoeg.
3. - Moederliefken.
 
Hoor, hoe trillend in de stalling
 
Zwaalwen in het nestje knettren,
 
Met de gele bekjens open:
 
Moederliefken! Moederliefken!
 
 
 
Moederliefken komt gevlogen,
 
Met een rupsjen, dat nog kronkelt,
 
Zie, ze spijst de naakte jongen.
 
Moederliefken! Moederliefken!
 
 
 
In het nestje wordt het rustig
 
In de stalling stil en duister,
 
'k Zie door 't venster bij de stove:
 
Moederliefken! Moederliefken!
 
 
 
Ha, ze stookt - ze kookt wat lekkers,
 
Want ze ziet me toch zoo geerne!
 
Ja, mijn hert begint te zingen:
 
Moederliefken! Moederliefken!
 
 
 
Em. Hiel.

II.
Niet alleen!

Bij het lijk eener gade.
 
Zij snikte... hare maagre hand
 
Werd koud in mijne hand;
 
Ik peilde 't half gesloten oog,
 
 
[pagina 207]
[p. 207]
 
Zijn licht was uitgebrand;
 
Ik noemde haren naam zoo teêr,
 
Haar bleeke mond bewoog niet meer!
 
 
 
‘Oh, riep ik in mijn wanhoop uit,
 
Gij die ik heb bemind,
 
Niet door den ijdlen flikkerglans
 
Van 't lichaamschoon verblind,
 
Maar om uw eedle ziel alleen,
 
Zeg mij, waar is uw ziele heen?’
 
 
 
‘Vast zweeft ze klapprend met de wiek
 
In 's hemels zalen rond,
 
En mengt een toon bij 't englenchoor,
 
Dat Godes lof verkondt.
 
Vergeet, vergeet deze aarde niet,
 
Waar gij een echtvriend achterliet!...’
 
 
 
Daar ruischte mij een zoete toon
 
In 't oor niet, maar door 't hart;
 
Ik voelde 't, ja, zij was nabij,
 
En henen vloog mijn smart.
 
Mijn ziel hing aan dien hemelklank,
 
En fluistrend sprak ik: Dank! heb dank!
 
 
 
De dag was daar van 't laatst vaarwel,
 
Van klacht en rouwvertoog,
 
Heur lichaam daalde in 't somber graf;
 
Ik hield den blik omhoog.
 
Nu zwerf ik eenzaam hier beneên, -
 
En toch voel ik mij niet alleen!
 
 
 
Dr J.A. Peeters.

Gheel, 1876.

III.
Het ideaal.

 
Het avonduur had lang geslagen...
 
Nog zat de knaap op 't duin te staren
 
Naar 't eeuwig wieglen van de baren,
 
Als wilde hij naar de oorzaak vragen!...
 
De dwaas!...
 
 
[pagina 208]
[p. 208]
 
Daar ziet zijn oog een gulden sterre;
 
Ze schijnt aan 't zeevlak haast te grenzen!
 
Vergeefs bekampt hij 's harten wenschen,
 
Te vatten haar, zoo schoon van verre!
 
De dwaas!...
 
 
 
De vleugelen der winden dragen
 
Hem pijlsnel voort langs 't schuim der baren! -
 
Naar 't starlicht blijft hij immer staren...
 
De stormwind brult, de meeuwen klagen.
 
ô Dwaas!
 
 
 
Te hoog blijkt ras de star zijns harten!
 
Doch wilder vaart hij voort! van verre
 
Lonkt hem een and're, schooner sterre...
 
Hij jaagt en zoekt... en vindt slechts smarten!
 
De dwaas!
 
 
 
Hij jaagt en zoekt, trotseert de smarten!
 
Vindt troost en kracht in 't martlend lijden:
 
In het gevoel alleen: te strijden
 
Voor 't eeuwig schoone, droom zijns harten!
 
De held!!
 
 
 
Philalethes.

's Gravenhage.

IV.
'T ging van zelf!...

 
We dwaalden langs het strand,
 
In 't heimlijk uur van licht en donker...
 
Op eenmaal gaf heur hand,
 
Den druk me weêr! met zoet geflonker
 
Haar oogen spraken en ze zeiden:
 
Voor immer zijn we één, wij beiden!
 
 
 
En waarlijk, hoe het toen
 
Geschiedde, weet ik niet, maar flusjes;
 
Gaf zij een fermen zoen
 
Me innig weêr; en honderd kusjes
 
Zoo lieflijk klapten en ze zeiden:
 
Voor immer zijn wij één, wij beiden!
 
 
 
Philalethes.

's Hage.

[pagina 209]
[p. 209]

V.
Eerste en laatste kus.

 
De moeder lag in barensnood,
 
Wat was heur smerte, heur lijden groot!...
 
Zij staarde hem vol weemoed aan.
 
En in hare oogen blonk een traan!
 
 
 
Doch, vreugde komt na druk en pijn,
 
Gelijk na regen zonneschijn:
 
En weldra schonk zij het levenslicht
 
Aan 't afgebeden duurbaar wicht.
 
 
 
En henen was de bittere smart,
 
En blijde klopte nu 't moederhart.
 
Zij drukte 't kind aan hare borst,
 
En kuste 't vol van liefdodorst.
 
 
 
***
 
 
 
Maar ach! hoe broos is 't leven niet!
 
Hoe ras keert heil in zielsverdriet!
 
En rukt de wreede hand der dood
 
Het kindje van der moeder schoot!
 
 
 
Wie schetst wat in haar ommeging
 
Bij 't lijkje van haar lieveling!
 
Dat zij, door wanhoop als ontzield,
 
Aan 't brekend harte gesloten hield!
 
 
 
En weenend lei ze 't in de kist...
 
't Is of ze haar eigen leven mist;
 
Terwijl, zich zelven onbewust,
 
Zij, 't koude en bleeke kindje kust.
 
 
 
Jacob Stinissen.

Kortrijk, April 1876.

[pagina 210]
[p. 210]

VI.
De krekel en de nachtegaal.

Fabel.
 
Ken krekel, uit zijn hol gekropen,
 
Was in het naaste bosch geslopen,
 
En zag daar onverwachts den nachtegaal,
 
Die bezig was met in den grond te scharren.
 
‘Zeg, vriendje met uw wondertaal,
 
Zoo sprak de krekel, (om den vogel wat te sarren)
 
Indien ik u iets vragen mag,
 
Hoe kunt ge u dàarmeê bezig houên!
 
Zing liever gansch den dag,
 
In plaats van in dien vuilen grond te krauwen.
 
Ge zoudt eens moeten komen naar de steê,
 
Waar wij de stemme laten hooren!
 
Al bracht ge duizend zangers meê
 
Wij zouden ze al bekoren!
 
Nog meer! we zingen van den morgen tot den avond,
 
En, zóo ons kunst en zanglust stavend,
 
Wij staken zelfs ons lied
 
Bij nachte niet!’
 
De krekel spitste hier zijne ooren
 
Om 's nachtegaals bewondring aan te hooren!
 
- ‘Wel vriend,’ zei hem de nachtegaal,
 
Ik zoek hier eten voor mijn avondmaal;
 
Want met gezang alléén kan men niet leven.
 
Mocht ik u thans een lesje geven,
 
Ik ried u aan te doen als wij:
 
Te leeren 't lied der melodij
 
In plaats van al uw krisperij;
 
Dán... nemen toon en ure die u passen,
 
Opdat ellende en schande u niet verrassen!
 
 
 
***
 
 
 
Wat wijze raad voor velen!
 
Zeer velen ziet men hunnen tijd verspelen
 
In een onnoozlen krekelpraat, -
 
En denken zij hoe kwalijk dat hun staat?
 
 
 
P.P. Denys.

Komen, 1876.

[pagina 211]
[p. 211]

VII.
Aan mijn stervend dochterken.

 
Gelijk het tenger roozeknopje,
 
Dat op een frisch groen takje staat,
 
En nauwlijks hier en daar, een topje
 
Der roode blaartjes merken laat;
 
Maar in wiens boezem onmeêdoogend,
 
Een wreede worm en knaagt en wroet,
 
Die 't knopjen eindlijk gansch verdroogend
 
Ontkleurd in 't stof verzinken doet.
 
 
 
Zóo zie ik, met benepen harte
 
En in mijn oog een bittre traan,
 
Mijn engel, u in leed en smarte
 
Zoo langzaam, hopeloos vergaan!
 
Uw' stervende oogjes die, half open,
 
Verwilderd dwalen in het rond,
 
Zien reeds de dood den band ontknoopen
 
Die hier zoo liefdrijk ons verbond.
 
 
 
Ik zie u 't handjen opwaarts steken,
 
Bij diep gezucht en droef geklag,
 
Als om uw ‘vader lief’ te smeeken
 
Dat ik u redden zou. En ach!...
 
Vergeefs zijn ouderliefde en zorgen,
 
Mijn lieveling! Ja, 't is uw lot,
 
Te sterven in uw lentemorgen;
 
Gij wordt een engeltje bij God.
 
 
 
Nog harder ware toch het scheiden
 
Van 't minnend ouderhart en 't kind,
 
Bleef geene hope meer voor beiden
 
Dat men elkaar eens weder vindt.
 
Voor hem die zulke hoop moet derven
 
Is ja de dood vol bitterheid
 
Een korte scheiding maar schijnt 't te sterven,
 
Bij 't denkbeeld aan de Onsterflijkheid.
 
 
 
Pieter Vandermeiren.

Rousselare.

voetnoot(1)
Hiel's Kinderliederen werden in muziek gebracht door Leo Van Gheluwe, den kundigen bestuurder der Brugsche Muziekschool. Zij vonden niet alleen in Belgie en in Noordnederland een ongemeenen bijval, maar zelfs in Duitschland werden zij warm toegejuicht. Ziehier wat het hooggeschat tijdschrift, het Magazin für die Literatur des Auslandes daarover zegt:
‘Heute tritt der erhabene Sänger der Schelde und des Lucifer als einfaltiger Kinderliederdichter vor uns, aber wir wissen kaum, worin er grösser ist; liebenswürdiger, anmuthiger als in diesen anspruchlosen kleinen Gedichten, jedenfals nirgends. Hiel's Liederen voor kleine en groote kinderen sind eine der schönsten Gaben die der Dichter seinen Volke bisher gereicht hat; seine Muse hat gemeint, für die vlämische Jugend sei das Beste gerade gut genug.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Jan Alexander Peeters

  • J.C. Brandt Corstius

  • Emanuel Hiel

  • P.J. Stinissen

  • P.P. de Nijs

  • Pieter van der Meiren


datums

  • 1876

  • april 1876