Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6 (1876)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.59 MB)

ebook (3.37 MB)

XML (1.21 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6

(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 299]
[p. 299]

Poëzy.

I.
De jacht.

 
De sneeuw bedekt het kale woud.
 
Waar zijn de vogeltjes henen?...
 
De madeliefjes, in 't kreupelhout,
 
Zijn ook al lang verdwenen.
 
En bevend van angst en koû;
 
Verteerd van nood en rouw,
 
- Als eene droeve weduwvrouw; -
 
De boomen weenen, weenen...
 
 
 
En waar zal 't haasje vernachten? -
 
Het rêe zich gaan verschuilen? -
 
Wee!... Wee!...
 
De honden blaffen en huilen!
 
 
 
Hier baten tranen noch klachten.
 
t Is vruchtloos zich verbergen.
 
Vooruit!...
 
Langs beken, boschen en bergen!
 
 
 
O! kleine, nietige dwergen!...
 
 
 
Het haasje vlncht; - het haasje valt,...
 
Het rêe vliegt, als de wind, voorbij.
 
Jochij! Jochij!
 
Het waant zich sterk; en het waant zich vrij:
 
Het wilt de vrijheid verwerven!...
 
 
 
De bukse knalt!
 
De horen schalt!
 
En 't komt bij zijn jongskens sterven...
 
 
[pagina 300]
[p. 300]
 
En daar, op den rand van het kale woud;
 
Bij warmen drank en vrolijk gekout;
 
Daar hoort men het jagerslied schallen:
 
‘Allai! Allao! Tajoh! Tajoh!...
 
Wij hebben er duizend en duizend gedood;
 
Wij hebben nog dorst; en wij hebben nog lood;
 
En duizenden moeten nog vallen!...’
 
 
 
De nacht bedekt het kale woud;
 
Waar zijn de vogeltjes henen? -
 
De madeliefjes, in 't kreupelhout,
 
Zijn ook al lang verdwenen;
 
En bevend van angst en kou:
 
Gehuld in 't kleed van rouw,
 
Als eene droeve weduwvrouw,
 
De boomen weenen, weenen...
 
 
 
Theophiel Coopman.

Brussel, 1876.

II.
O Lente!

 
Dus zijt ge weêrgekomen,
 
ô Lente, mijn leven en lust,
 
en hebt gij vooglen en bloemen
 
glimlachende wakker gekust.
 
 
 
Och! zijt ge mij, Lente, gezegend,
 
in zieleverrukking gegroet,
 
gij weet het niet, met hoeveel rampen
 
uw jeugdige pracht wordt geboet.
 
 
 
Er dwalen poëten in 't loover,
 
die rijmen er nu maar op toe,
 
en worden uw schoons te bezingen,
 
in kreupele verzen niet moê.
 
 
 
En streelen me een enkelen stonde
 
de hymnen van 't orgelend choor,
 
daar treft hun vervelende maatzang
 
barbaarsch mij het hart en het oor.
 
 
[pagina 301]
[p. 301]
 
En vlei ik me in zalige droomen
 
op 't bloemige grasbed ter neêr,
 
zoo brengen die zonen des hemels
 
mij flus op de aarde weêr.
 
 
 
O Lente, de dwazen die zingen,
 
- de dwaze poëtenstoet -
 
wanneer Gij, in duizenden stemmen,
 
uw jubellied hooren doet!
 
 
 
V. A. dela Montagne

1876.

III.
In 't avonduur.

Melodie.

 
't Is 't avonduur.
 
Het daglicht verdwijnt reeds, en zacht
 
Versmelt het in schitterend kleurengetoover.
 
Daar nadert de vreedzame Nacht,
 
Gehuld in haar grijzenden sluier. En over
 
Onze aarde zweeft er een stoet
 
Van zielebetoovrende droomen,
 
Den minnenden zacht te gemoet.
 
Kom lieveken, kom, wil niet schromen:
 
Is het avonduur, geliefde,
 
Niet de dageraad der liefde?
 
Liefje, kom!
 
 
 
't Is 't avonduur.
 
De sterren doortintlen den trans
 
Van 't eindeloos blauw. Zie, ze wenken en wemelen,
 
Zij vlechten der Liefde den krans
 
Van goudene bloemen aan 't welfsel der hemelen.
 
Een zilvren boogje maar schijnt
 
Nu 't maantje in het schemerend donker.
 
Geen plooi van het nachtfloers verdwijnt
 
Voor 't weifelend maanlichtgeflonker.
 
Zefier zweeft op bloemenluchtjes,
 
Met zijn zoenenzieke zuchtjes.
 
Liefje kom!
 
 
[pagina 302]
[p. 302]
 
't Is 't avonduur.
 
Hoe schoon voor beminden, hoe zacht
 
En streelend!.. En hoor hoe in lieflijkeakkoorden
 
Ook heimlijk de zanger der Nacht
 
Zijn liefje bij zich roept langs 's vlietekens boorden.
 
Zoo eenzaam en stil is het veld.
 
Ach kom, reeds te lang scheen me 't beiden,
 
Uw minnaar in de armen gesneld,
 
En laat door uw hartje u geleiden.
 
Gansch natuur schenkt zoet en zachtjes,
 
Liefdelonkjes, liefdelachjes.
 
Liefje kom!
 
 
 
Nic. Theelen.

Hasselt.

IV.
Terugkomst.

 
Zal ik den duurbren grond nog eens betreden,
 
Waar mijne jeugd zoo zoet is heêngegleden
 
Waar ik geleefd, bemind heb en geleden,
 
Waar ik eens vreugde vond?
 
O laat mij, God! nog in mijn land eens komen,
 
Laat mij het lieve beeld van al mijn droomen,
 
De aloude stad eens zien aan Scheldes zoomen,
 
Daar op der vaadren grond.
 
 
 
Ik heb geleden, bitter moeten strijden
 
Ginds in den vreemde, doch in al mijn lijden
 
Kwam nog een star van hope mij verblijden:
 
U weêr te zien, mijn land!
 
Nu ben ik oud en stram van 't ommezwerven,
 
Maar d'eenge troost dien 'k afsmeek vóor mijn sterven
 
Is dat ik toch den aanblik niet zou derven
 
Van u, mijn Vlaandrenland!
 
 
 
Ik liet mij door den wereldgeest verleiden,
 
De hoop van rijk te zijn verzoette 't scheiden;
 
'k Dacht slechts aan schatten, die mij ginds verbeidden
 
Op de overzeesche kust.
 
Doch, dwaze hoop! 'k heb geen geluk gevonden,
 
Noch vrijheid ginds, neen, enkel hartewonden;
 
Want ware vrijheid heerscht op gene gronden
 
Waar d'oudrenassche rust,
 
 
[pagina 303]
[p. 303]
 
Stoom voort, stoom voort, opdat het vluchtend leven
 
Mij vóor ik aankom toch niet moog' begeven;
 
U weêrzien, moedergrond, mijn laatste streven,
 
U nog eens weder zien!
 
Stoom voort in snelle vaart, naar Vlaandren's kusten,
 
Stoom voort!... en God vergun mij slechts die lusten,
 
En sterve ik dan, dan zal mijne assche rusten
 
In vlaamschen grond misschien!
 
 
 
Emiel Brahm.

14 September, 1873.

V.
De schoonste bloem.

 
Daar komt de lieve Jenny weêr haar bloemekens besproeien,
 
Die daar voor 't klein balkon,
 
Als in een tuintje saamgegroept, zoo heerlik staan te bloeien,
 
Beglansd door de avondzon.
 
 
 
Recht schoon! die rijke bloemenschat: die tulpen, violieren,
 
En rozen aller kleur,
 
Die, met de fijnste residas, het prettig raampje sieren
 
En balsmen door haar geur.
 
 
 
Rechtschoon! - maar toch ik ken een bloem, die hooger is te roemen
 
Dan Jenny's bloemenrij,
 
Die ja oneindig schooner is dan al haar schoonste bloemen,
 
Dat bloemeken is zij.
 
 
 
A.J. Cosyn.

1875.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Th. Coopman

  • V.A. dela Montagne

  • Nicolaas Theelen

  • August Josef Cosijn

  • Emiel Brahm


datums

  • 1876

  • 14 september 1873

  • 1875