Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 15 (1885)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 15
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.58 MB)

ebook (3.38 MB)

XML (1.21 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 15

(1885)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 561]
[p. 561]

Vlaamsche landdag.

Het bestendig komiteit van den Landdag der Vlaamsche studenten heeft aan de Vlamingen den volgenden omzendbrief gestuurd.

 

Taalgenooten.

 

In geen tijdperk noch onder geene hemelstreek, vindt men een ander voorbeeld van een vrij volk, dat zulk verstompend en vernederend taalstelsel heeft geduld, als dat, waaraan zich de Vlaamsche stam, hier te lande, sinds meer dan vijftig jaar onderwerpt.

Geen vreemd overheerscher verbant hier de landsspraak. Niemand kan ons, in het openbare noch bijzondere leven, het gebruik van eigen taal ontzeggen. Doch, wat elders den laagsten graad der verdrukking kenmerkt, de livrei is van het knechtschap, is ten onzent het voorwerp eener vrije keuze, de kleedij, waarmede men zich welgevallig tooit.

Moedwillig verwerpen van eigen taal en aankleven van het uitheemsche Fransch is de regel hier bij de zoogezegde geletterden, bij hen, die op beschaafdheid en ontwikkeling, op den titel van: richtende standen, aanspraak maken, en die dus tot een voorbeeld van nationale eigenwaarde, van vaderlandsliefde en verstand zouden moeten strekken.

Was de verfransching van het Vlaamsche ras, het droevige, doch logische gevolg onzer rampspoedige geschiedenis in de drij laatste eeuwen, het voortduren echter van dien toestand, in het vrije België, is iets onnatuurlijks, iets onteerends, waarover wij, als volk, te recht blozen moeten.

Aan verzet heeft het voorzeker niet onbroken.

Veelvuldige en edele pogingen werden sinds jaren aangewend, om den Vlaamschen stam tot een juister besef zijner waardigheid en zijner belangen te brengen.

Doch het kwaad woekerde voort. Van jaar tot jaar groeide de verbastering der hoogere en middelbare standen aan. Gezonde rede noch vaderlandsch gevoel vermochten iets op hem.

***

Hoe kan het anders?

Wordt niet ten onzent een onderwijs in stand gehouden, dat, onder nationaal opzicht, juist het tegenbeeld is van hetgeen het onderwijs bij elke andere, vrij natie is.

[pagina 562]
[p. 562]

De bronnen van het verstandelijk leven onzes volks zijn vergiftigd. De kiemen der verbastering worden daar onverpoosd uitgestrooid en voortgezet.

Onze scholen van allen graad, van alle soort, voor elk geslacht zijn, op eenige uitzonderingen na, broeinesten van verfransching.

Bezwaarlijk zou een vreemd overheerscher, die, uit redenen van Staat, de overwonnelingen van eigen taal en wezen vervreemden wilde, ergere brandpunten van volksverbastering kunnen daarstellen, dan de hoogere en middelbare onderwijsgestichten het in onze gewesten zijn.

Even erg, zoo niet erger, is het met onze lagere meisjesscholen gesteld.

Jaarlijks storten al deze scholen in onze samenleving eenige tienduizenden van jonge lieden, behebt met eene diepe verachting voor hunne taal en voor hun volk, denkende, op het gezag des meesters, dat het ideaal van hun streven moet zijn, zich tot Franschen te hervormen of, ten minste, zich als dusdanig voor te doen, eene rol die zij even rechtzinnig als op belachelijke wijze vervullen.

Medelijdend halen zij de schouders op voor ieder, die zich vermeet deze strekking niet te volgen. Ertegen ingaan is, in hunne oogen, een teeken van zinsverbijstering of van verregaande gemeenheid.

De landstaal, in welke zij niet in staat zijn zich behoorlijk uit te drukken, is dan ook voor hen boersch en grof, hunner onwaardig.

***

Ziedaar het produkt onzer scholen.

In de school ligt de oorsprong van het kwaad.

Daar wordt de volkstaal uit hare rechtmatige plaats verstooten, als onderwijstaal op zijde gezet.

Daar wordt het Vlaamsch als de spraak van het gepeupel behandeld, het Vlaamschspreken, als een vergrijp tegen de wellevendheid, verboden en gestraft.

Gebeurt er de gansche geestesontwikkeling niet door het Fransch? Leert men de leerlingen niet denken in het Fransch? Wordt de studie van Vlaamsche taal en Vlaamsche Letteren niet zoo goed als totaal verwaarloosd? Werkt alles er niet samen, om de leerlingen te doen gelooven, dat zij zich als Franschen of Walen, maar niet als Vlamingen, moeten gedragen?

Uitmuntend moge ons onderwijs onder andere opzichten zijn, het draagt tegenover ons volk eene zware verantwoordelijkheid. Het is de schuld dat de verfransching blijft voortheerschen in onze gewesten. Het is aansprakelijk voor het verval der studiën ten onzent; want geen ernstig opvoedkundige durft nog beweren, dat er goed kan onderwezen worden anders dan in des leerlings eigen taal.

[pagina 563]
[p. 563]

Het verfranscht onderwijs bewerkt eveneens die onnatuurlijke afscheiding der standen, welke zoo gevaarlijk is voor den Staat als strijdig met den vooruitgang en den welstand van het volk.

Waaraan is het wijten, dat - zooals onze vijanden het ons soms met eenen schijn van waarheid verweten hebben - de Vlamingen van verschillende streken elkander niet immer voldoende verstaan, zoo niet aan het feit, dat, dank zij de verfranschte school, de geletterde taal hij den grooten hoop in onbruik is geraakt?

De zoo pijnlijk veroverde wetten op het taalgebruik blijven eene doode letter. Nergens worden zij gewetensvol nageleefd en, wanneer wij ons beklagen, dan geeft men ons schaamteloos het onveranderlijke antwoord: ‘Wij kunnen er niet aan doen. Onze rechters, onze beambten, onze professors kennen geen Vlaamsch.’

***

 

Meer dan tijd is het dus, dat men aan de jonge lieden beginne de volkstaal te leeren, niet zoo als men haar thans onderwijst, maar op eene manier, die hen in staat stellen zal, er zich later, in alle omstandigheden, met gemak, sierlijkheid en nadruk van te bedienen.

Ter bereiking van dat doel moeten alle pogingen worden aangewend, alle krachten samenspannen.

Tot hiertoe zijn wij, over het geheel genomen, nog weinig of niets gevorderd.

De wet van 1883 op het taalgebruik in het middelbaar onderwijs bestaat. Maar de heer Minister vergeet zijnen plicht en laat deze wet op de ergerlijkste wijze schenden.

Sommige vrije scholen, het is waar, verdienen den grootsten lof. Doch het meeste deel van hen steekt die van den Staat in franschdolheid naar de kroon of wint het hun zelfs af.

Bemoedigend is daarentegen het algemeen verzet, dat zich lucht geeft tegen het verbasterend onderwijs.

De Studentenbeweging, ten voordeele van de vervlaamsching der school, voor eenige jaren in West-Vlaanderen ontstaan, heeft in den laatsten tijd eene ontzaglijke uitbreiding genomen.

Bij duizenden telt zij thans hare aanhangers, die, trots vervolging en verdrukking, met overtuiging en talent streven naar hun edel doel.

Hulde aan die moedige schaar jonge mannen! Hulde aan die jeugdige voorvechters van den heiligsten strijd, die ooit bij een volk werd gestreden!

De studentenlanddag, op 7 September te Antwerpen gehouden, is, in de meening aller Vlamingen, een feit van de grootste beteekenis en waarvan wij de beste vruchten mogen verwachten.

[pagina 564]
[p. 564]

Eenparig werd daar besloten, dat alle middelen zouden ter hand genomen worden om de verfransching uit de school te weren, en dat er niet zou worden gerust, vooraleer ons onderwijs vervlaamscht zou wezen van den laagsten tot den hoogsten graad.

***

 

Het bestuur van den Nederduitschen Bond dat, op verzoek van de afgevaardigden eener dergelijke vergadering, voor twee jaren te Mechelen gehouden, den Landdag bijeengeroepen had, werd als bestendig komiteit aangesteld en kreeg voor last, de gedane voorstellen te onderzoeken en er het wenschelijke gevolg aan te geven.

Het is thans beslist, dat de Studentenlanddag, telken jare, in den verloftijd, opnieuw zal bijeenkomen, tot ons volkomene genoegdoening geschonken zij.

Noch door hinderpalen van welken aard ook, noch door tegenwerking van gelijk wie, zal zich de Landdag of zijn bestendig komiteit van het rechte spoor laten brengen.

Tegen uitgebreide en diepingewortelde misbruiken trekken wij te velde; wij weten dus, dat de zegepraal niet het werk van eenige maanden wezen zal.

Lang en hard zal de strijd wezen; doch dit schrikt ons niet af.

Zij het ons slechts toegelaten te hopen, dat wij mogen rekenen op de medewerking van allen, zonder onderscheid van denk wijze, die het wel meenen met de Vlaamsche zaak!

Zij het ons vergund te vragen, dat ons streven niet in een verkeerd daglicht worde voorgesteld!

Wij wenschen niet, dat het Fransch uit de school worde verbannen. Ieder is overtuigd dat, in den huidigen toestand van Vlaamsch-België, de studie der Fransche taal, namelijk in onze hooge en middelbare onderwijsgestichten, niet mag achterwege blijven. Wij achten het zelfs wenschelijk, dat de talen der andere, naburige volkeren, zooveel mogelijk - en beter dan tot nog toe het geval was - ten onzent worden aangeleerd.

Doch wij willen, dat alle vakken, van laag tot hoog, worden orderwezen, langs den eenigen klaren en korten weg, dat is, door middel der moedertaal.

Wij willen voorafgaandelijke studie der Vlaamsche taal, opdat de leerling zoo spoedig mogelijk worde in staat gesteld, haar, als voermiddel van het onderwijs, met het meeste nut te gebruiken.

Wij willen later eene uigebreide en grondige studie onzer taal, onzer Letteren, onzer letterkundige geschiedenis, zooals bij elk ander volk wordt geplogen.

Wij wenschen nog, dat, in alle onderwijsgestichten, de landstaal met eerbied worde behandeld; dat men haar, noch van speelplaats, noch bij de schoolplechtigheden, noch

[pagina 565]
[p. 565]

bij de godsdienstoefeningen, noch bij de bijzondere betrekkingen van de schooloverheden met de leerlingen of hunne ouders uitsluite, haar aldus den schijn gevende, als zou zij hoogstens goed zijn, om gesproken te worden door knecht of meid. De eereplaats, die aan de taal des volks in de school toekomt, moet haar ten volle worden geschonken.

Wij willen ten slotte, dat in Vlaamsch-België het elkeen, die een examen af te leggen heeft, vrijsta, dit zoo wel in het Vlaamsch te doen als in het Fransch.

Ziedaar het programma, dat wij, met volharding, hopen te zien verwezentlijken.

***

 

Er blijft ons thans nog eenen plicht te vervullen: een warm woord van dank te zeggen voor de genoten ondersteuning.

Dank aan de uitstekende staatsmannen, die den Landdag met hunne tegenwoordigheid vereerden of hunne schriftelijke toetreding zonden.

Dank aan de kringen, die zich bij den Landdag aansloten.

Dank aan die organen der drukpers, zoo Vlaamsche als Fransche, welke het werk van den Landdag zoo schitterend besproken hebben en zijn doel zoo onverdeeld zijn bijgetreden.

De franschgezinde bladen, die er zoo hevig tegen uitvielen, hebben mede - en meer dan ze misschien dachten of wenschten - onze erkentelijkheid verdiend, daar, in de oogen van ieder redelijk mensch, hunne ongerijmde en razende aanrandingen, slechts de zaak dienen, wier ondergang zij beoogen.

Een bijzondere dank zij gebracht aan de weinige Vlaamschgezinde leeraars, wier toegenegenheid en medehulp wij op zulken hoogen prijs stellen en die zoo dikwerf onze jongere vrienden, de Vlaamsche studenten, in hunnen heerlijken, maar vaak pijnlijken strijd, met raad en daad hebben bijgestaan.

Dank nog van harte aan de toehoorders van gisteren, aan die onderwijsgestichten, welke, bij de laatste heropening, der klassen, met de vervlaamsching der school een begin hebben gemaakt.

Mogen wij eens gelegenheid hebben onzen dank uit te breiden tot allen, die zich in de Vlaamsche gewesten met het onderricht der jeugd bezighouden of er het toezicht over hebben!

Den dank der Schooljeugd zullen zij dan te gelijker tijd hebben verdiend; want wel blind zou degene wezen, die niet zou inzien, dat er binnen kort in Vlaamsch-België, geene betrekking, staatkundige gerechtelijke of bestuurlijke, meer toegankelijk zal wezen, voor hem, die de taal des volks niet in de volkomenheid zou machtig zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken