Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Voortgang. Jaargang 4 (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Voortgang. Jaargang 4
Afbeelding van Voortgang. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van Voortgang. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.05 MB)

Scans (11.89 MB)

XML (0.58 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Voortgang. Jaargang 4

(1983)– [tijdschrift] Voortgang–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 85]
[p. 85]

Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling dl II
Bericht
J. Bosch

Reeds toen de koninklijke goedkeuring op de statuten van de Vereniging ‘Het Bilderdijk-Museum’ nauwelijks was verkregen, in mei 1908, ging er zowel een in het Duits als een in het Nederlands gesteld vertrouwelijk rondschrijven uit, ondertekend door de voorzitter van de tentoonstellingscommissie-1906, Dr. J.F.M. Sterck, en student-bestuurslid S.W.F. Margadant, om materiaal bijeen te krijgen voor een voorgenomen uitgave van Bilderdijk's briefwisseling, als een monument voor de dichter en geleerde, en een bron voor de bestudering van zijn kring en zijn tijd. Van meet af werd daarbij gekozen voor de chronologische ordening. Margadant zelf werkte tot zijn dood in 1945 aan een enorme verzameling copieën van brieven en documenten die nog steeds bijzonder waardevolle informatie geeft, te meer sinds de nog vrij recente catalogisering. Van 1932 af hadden inmiddels de plannen voor de uitgave van een eerste deel vaste vorm aangenomen. Wille en Goslinga kozen toen voor een geannoteerde editie. Het werd daardoor 1955, eer dit deel (-1795), als dissertatie, kon verschijnen, met inleiding en register, en een overmaat aan gegevens in de aantekeningen en bijlagen. Het was een signaal: nieuwe schenkingen volgden. Voor deel II (1795-1797) was toen al ruimschoots materiaal voorhanden, maar in de tweede helft van de zestiger jaren kwam uit een particulier archief-Tydeman nog een briefwisseling tussen Bilderdijk en zijn schoonzuster en zwager Elter-Woesthoven ter beschikking, waarvan drie kwart, tegelijk het belangrijkste stuk, in dit IIe deel diende te komen en daarin ruim 25% van de totale

[pagina 86]
[p. 86]

omvang zou gaan uitmaken. Dit rijker bestand was des te verheugender omdat niet overal het gebruikelijk embargo op publicatie uit brieven die reeds in bewerking zijn genomen, was geëerbiedigd. Anderzijds echter raakte de editor kort daarop door een nieuwe werk- en leeropdracht zo gebonden, dat pas het daarop volgend otium hem de tijd verschafte om de opgenomen taak te voltooien. De rebus-brieven (voor meer dan de helft een aanvulling op deel I) verschenen als een kleine vóórpublicatie, in een ander bestek, in 1981. Een kort exposé van omvang, samenstelling en reikwijdte van het thans te wachten deel II lijkt nu dienstig.

 

Het totale tekstaanbod behelst voor dit deel 331 brieven, tegen 303 in deel I. Ze belopen de jaren 1795, 1796 en 1797. Het begin is gemarkeerd door de uitzetting van Bilderdijk door de Provisionele Representanten van het Volk van Holland, het eindpunt is door de omvang van de bundel gewezen, indien we ons ook nu aan een rond jaartal willen houden. Het zou denkbaar zijn, het eind te stellen op medio juli 1797, wanneer Bilderdijk en Katharina Wilhelmina Schweickhardt elkaar in Brunswijk ontmoeten, of eerder nog, op 18 mei van dat jaar, de datum van het bekende inschrift in hun huisbijbel: ‘uxorem accepi’. Het laatste zou ons vijftig brieven schelen, maar heeft afgezien van de interpretatie van het inscriptum het nadeel dat dan de briefwisseling met Wilhelmina abrupt wordt afgebroken; deze loopt n.l. nog door in Brunswijk. De andere gestelde mogelijkheid scheelt er altijd nog dertig, maar daaronder zijn, op twee na van haar, alle voorhanden brieven die nog gewisseld zijn met Catharina Rebecca, en belangrijke ook met schoonzuster en zwager Elter. Een eindpunt als door ons aangehouden biedt de beste waarborg voor een verantwoorde afronding van de informatie omtrent hetgeen in hoge mate de inhoud van deel II bepaalt, te weten de overgang van zijn eerste naar zijn tweede huwelijk. Zeventig procent van alle brieven is hierop nu rechtstreeks betrokken, vijf en tachtig als we er ook de Elter-brieven bij rekenen.

 

De exacte gegevens bieden het volgende overzicht:

[pagina 87]
[p. 87]

A. De van ouds bekende briefwisseling met Catharina Rebecca Bilderdijk-Woesthoven omvat nog 34 brieven van Bilderdijk en 30 van Cath. Reb. die hier direct aansluiten bij die uit dl I en alle eerder zijn gedrukt in Mr. W. Bilderdijk's Eerste Huwelijk, naar zijne briefwisseling .... medegedeeld door zijn aangehuwden kleinzoon J.C. ten Brummeler Andriesse (Leiden 1873). Van de brieven van Willem zijn er daar 5 onvolledig gegeven en één precies een jaar te vroeg; van die van Catharina Rebecca 18 onvolledig. Bij deze collectie behoren: 1 brief van Is. Bilderdijk Sr aan Cath. Rebecca en 1 van Kath. Wilhelmina Schweickhardt aan dezelfde; beide eveneens in genoemde uitgave gedrukt. De handschriften van al deze brieven berusten in de Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. Uitvoerige informatie over de provenance en de wijze van uitgave in 1873 verschaft de Inleiding van dl I.

 

B. Het briefverkeer met Katharina Wilhelmina had aanvankelijk plaats in het Italiaans, daarna in het Engels, met uitzondering van 1 Nederlands en 1 Italiaans epistel tijdens een door Wilhelmina buiten de ouderlijke woning doorgebracht weekeinde. Bewaard gebleven zijn, in het Italiaans: 24 brn van Bilderdijk en 9 van K. Wilhelmina; in het Engels 121 van Bilderdijk en 11 van K. Wilhelmina; in het Nederlands 1 van Bilderdijk. Bij deze collectie behoren: 1 briefje van de jonge Leonard Schweickhardt aan B., en 1 (achttalig) briefje van B. aan de gezusters Christina en Wilhelmina Schweickhardt. Eerder gedrukt werden: 1 engelstalig briefje van Wilhelmina (door B. toegezonden aan de Elters) in het Gedenkboek-1906, door Sterck; en 3 Italiaanse brieven van B. door Martien J.G. de Jong in diens boek Taal van lust en weelde. Willem Bilderdijk et la littérature italienne (Namur 1975). De handschriften zijn alle uit het familiebezit van de laatstoverlevende in rechte lijn, de hoogbejaarde weduwe van Willem Lodewijk B., in het Bild.-Museum gekomen. De Italiaanse brieven worden met vertaling gepubliceerd.

 

C. De Elter-brieven. Deze collectie behelst voor dl II de volgende epistels: 18 aan ‘Zuster’ Elter-Woesthoven, 10 aan zwager Elter, 4 aan beiden; 9 van Maria Petronella Elter-W. en 5 van Samuël Elter; voorts nog in copie: 4 brn gewisseld tussen Cath. Rebecca en de Elters, en 2 tussen

[pagina 88]
[p. 88]

Vader B. en de Elters. Samen 52 stuks. Het bijzonder karakter van deze briefwisseling spreekt ook daaruit, dat Bilderdijk alleen in deze bij herhaling de tekenpen hanteert, hetzij uitsluitend, hetzij voor een ‘hologryphische tegenhanger’ of ook ‘aanhangsel’ bij een ‘heldere’ brief. Dit zal wel de reden zijn dat deze alle buiten de oorspronkelijke collectie zijn geraakt, met slechts enkele van de gewone brieven, terwijl van één zeer breedvoerig epistel alleen het tekenwerk naar een andere bezitter is overgegaan. - Eerder gedrukt zijn 3 brieven aan Zuster Elter: twee door de bekende verzamelaar Arie de Jager, in het Mengelwerk van de eerste jaargang van de Vaderlandsche Letteroefeningen (1861), beide zonder het tekenwerk (resp. vignet en chronostichon), en één door Sterck, in het Gedenkboek-1906. Verder zijn de rebus-brieven en het getekende bijwerk bij gewone brieven recentelijk in het licht gegeven onder de titel Speels vernuft. Rebus-brieven en bedriegers van Willem Bilderdijk (Den Haag 1981), bezorgd door schrijver dezes. - Wat de handschriften betreft: die van vrijwel alle brieven, bestaande uit, of verlucht met, tekenwerk (van de gesplitste brief uiteraard alleen het tekenwerk) berusten sinds 1955 in het Letterkundig Museum te 's-Gravenhage; één rebusbrief en de door Sterck meegedeelde gewone brief in het Bilderdijk-Museum; tenslotte nog één brief aan zwager Elter in de Koninklijke Bibliotheek. Alle overige Elterbrieven maken deel uit van een familiearchief-Tydeman dat in 1976 in bruikleen is gegeven aan het gemeente-archief te Leiden, de standplaats van Prof. H.W. Tydeman, destijds een van de beredderaars van de boedel van Bilderdijk, over wiens aandeel daarbij meer te vinden is in de Inleiding van dl I.

 

D. Van de familiale brieven resten nog een achttal van Vader Isaäc Sr aan zijn zoon, alle in het Latijn gesteld, en één van Willem aan zijn 16 jaar jongere broer Isaäc Jr. Van de laatste is slechts een copie aanwezig in U.B.-A'dam, destijds door Messchert onvolledig gepubliceerd in dl I van zijn uitgave van Brieven van Mr. W. Bilderdijk (1836). De eersten berusten alle in het Bild.-Mus., zijn niet eerder gedrukt, en worden nu met vertaling gegeven. Vader B. heeft reeds na vijf maanden uit angst voor de gevolgen van de censuur niet meer geschreven, kenne-

[pagina 89]
[p. 89]

lijk ook daarom zich van het Latijn bediend, en de brieven van zijn zoon ook niet bewaard.

 

E. Buiten de familiale brieven is er nog één briefwisseling voorhanden, n.l. die met de Stadhouderlijke familie, bestaande uit 18 epistels, waarvan de originelen, c.q. de minuten, op één na bewaard worden in het Koninklijk Huisarchief, port. Correspondentie met den Heer Advocaat Bilderdijk 1795-1797. Het betreft hier 10 brieven aan Prins Willem V, 1 aan Prinses Wilhelmina, 2 aan de Erfprins in Brunswijk, 4 van Willem V en 1 van de Erfprins. De handschriften van 3 van de brieven van de Prins berusten in het Bild.-Museum, enkele minuten van andere brieven, waaronder die van de brief aan Prinses Wilhelmina als enige getuige, in de Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Geen dezer brieven werd eerder in druk gegeven.

 

F. Vervolgens een twaalftal brieven die weer aansluiten bij eerdere in dl I, n.1. 8 aan Gerrit Outhuys, student Oosterse talen en theologie, later predikant, en 4 aan de boekhandelaar-uitgever P.J. Uylenbroek te Amsterdam, beiden vriend voor het leven. Alle zijn eerder gedrukt in het 1e deel van bovengenoemde Brievenuitgave van Messchert. De handschriften waren sedert dien spoorloos. Die van de brieven aan Uylenbroek zijn, op een enkel na, kort na het verschijnen van dl I van onze uitgave, aangetroffen in een antiquariaat te Wenen en uit een particuliere nalatenschap enkele jaren geleden aangekocht door het Bild.-Museum. Een aantal van deze brieven van vóór 1795 blijkt, stellig om hun puur zakelijke inhoud, door Messchert niet opgenomen te zijn. Zij zullen, als aanvulling bij dl I, geen plaats krijgen in II, maar voor een afzonderlijke publicatie ter zijde worden gelaten.

 

G. Tenslotte nog een zestal losse brieven: 2 van Bilderdijk, resp. aan de advocaat-fiscaal Van der Meersch, en een cliënt, genaamd Fitzgerald; en 4 aan Bilderdijk, resp. van de procureur Dirk van der Linden, de advocaat Johan van der Linden, de Joodse geldschieter Wolff Isaäcs, en een zekere Murdel. De handschriften berusten alle in het Bild.-Museum. Alleen de brief aan Van der Meersch is eerder in druk gegeven, en wel door B. zelf, voor zijn Echte Stukken betreffende de uitzetting

[pagina 90]
[p. 90]

van Mr. Willem Bilderdijk in maart 1795 (1821).

 

H. Bijlagen. Evenals deel I zal ook dit deel, zij het in beperkter mate, door bijlagen nader worden ontsloten, en wel door de volgende: ter aanvulling van o.a. de Echte Stukken nadere gegevens uit de rijksarchieven te 's-Gravenhage en Groningen; uit de verzameling - ten Brummeler Andriesse in het Bild.-Museum gegevens omtrent de financiële situatie waarin de verbannen advocaat zijn praktijk en gezin achterliet; en als achtergrond bij de briefwisseling met Katharina Wilhelmina een overzicht van de aan haar gewijde, handschriftelijk vaak bijzonder interessante, poëzie.

 

Overzien wij zo het geheel, dan blijkt dat tussen de 75 en 80% van de in dl II te publiceren brieven nog niet eerder is gedrukt; dat van hetgeen wel eerder gedrukt was, 30% nu pas volledig wordt geboden, en zo ver het brieven van Cath. Rebecca betreft, nu pas diplomatisch (wat in dit geval wil zeggen: vrijwel zonder interpunctie). Vergelijken we hiermee b.v. het in 1976 verschenen Xe deel van de Briefwisseling van Hugo Grotius, dan lezen wij daar in de Inleiding dat in de tien delen het aantal nieuw gepubliceerde brieven allengs is gestegen van 25 tot ruim 40%. Brengen wij voorts in rekening dat de eerder gedrukte brieven geen of een uiterst summiere annotatie hebben meegekregen, dan kunnen wij stellen dat een geannoteerde uitgave van deel II ook onder de huidige omstandigheden verantwoord is te achten.

 

Vragen wij ons nu af wat van deze uitgave de winst zal blijken voor de Bilderdijk-studie in het algemeen, dan is het zonder meer duidelijk dat de betekenis van dit deel allereerst gelegen is in de lang, te lang verwachte publicatie van de volledige reeks brieven en briefjes aan en van Katharina Wilhelmina Schweickhardt, 166 in getal, de helft van het totaal. Een briefwisseling is wat behouden bleef van dit aanvankelijk bij tijden dagelijks epistolair verkeer, lopend van juli 1796 tot en met juli 1797, slechts in beperkte mate te noemen. De Teisterbantse Abélard heeft de reacties van zijn ingetogen Wilhelmina op haar verzoek aan de vergetelheid prijs gegeven, door deze, op weinige na (zo'n 10%), te vernietigen. Wel kunnen die weinige, wat haar innerlijke gevoelens betreft, enigszins als pars pro toto gelden. Tegen de achtergrond van

[pagina 91]
[p. 91]

beider poëzie verschaffen deze brieven ruimschoots stof voor beeldverscherpend onderzoek. Een voorbeeld daarvan gaf reeds de analyse van Bilderdijk's Gebed van 1796, van Martien de Jong, in De Gids (1964, 8), herdrukt in zijn Van Bilderdijk tot Lucebert (1967). Ten aanzien van Katharina Wilhelmina is te denken aan bestudering van haar autobiografisch gekleurde, voor het Engelse toneel bewerkte treurspel Fatal Love als uitgangspunt voor een biografie, aan haar gewijd als dichteres en alter ego van de dichter.

Voor het beeld van Bilderdijk zelf zijn de Elter-brieven van niet minder belang. De vraag ‘Hoe was Bilderdijk?’ heeft gedurende meer dan een eeuw onderzoekers geïntrigeerd en verdeeld. Sterck, in 1906 deze vraag als titel stellend boven zijn bijdrage tot het officiële Gedenkboek, voelde zich voor de beantwoording daarvan grotendeels aangewezen op de langste, vertrouwelijke brief aan ‘Zuster’, een der zeer weinige die toen bekend waren. Deze bleek kenmerkend voor het hele bestand dat sedert boven water kwam. Ze hebben aansluiting bij de beide werelden waarin de balling leeft: die van het vaderland in de verte, en die van de uitlandige stad-woestijn waarin hij zijn ellendig bestaan voortsleept met lesgeven, schilderen, tekenen, vertalen, en ook nog dichten, en een martelgang der liefde gaat waarover hij niet dan bedekt schrijft, maar die hij in brief en gedicht wel degelijk te vermoeden geeft. Tegelijk completeren ze het beeld van de bijna onmogelijke positie van Catharina Rebecca in Den Haag tegenover Vader Bilderdijk en de hele verdere Amsterdamse familie: een beeld van afgunst, verdenking en geroddel. Al met al geeft de combinatie van de Odilde- met de Elter-brieven een gegenuanceerder beeld van beide echtelieden, van het proces van laatste verwijdering vanuit een volstrekt tegengesteld zelfgevoel. Tenslotte geven ze informatie over de dichterlijke werkzaamheid van Bilderdijk, zoals die in het licht zou komen in de bundels Mengelpoëzie (1799), Poëzij I (1803) en Verspreide Gedichten I (1809). Een overwaarde hebben ze doordat ze tot een drieluik maken wat anders een tweeluik zou gebleven zijn.

[pagina 92]
[p. 92]

Brieven:

nr 37 BILDERDIJK aan M.P. ELTER-WOESTHOVEN, 9 mei 1795.
nr 104 BILDERDIJK aan K.W. SCHWEICKHARDT, 7 juli 1796. Italiaanse tekst Vertaling
nr 148 BILDERDIJK aan K.W. SCHWEICKHARDT, (26 november 1796).
nr 149 BILDERDIJK aan K.W. SCHWEICKHARDT, (28 november 1796).
nr 287 PRINS WILLEM V aan BILDERDIJK, 11 juni 1797.
[pagina 93]
[p. 93]

37 Bilderdijk aan m.p. elter-woesthoven, 9 mei 1795.
Hs. Gem.-Arch. Leiden, verz.-Tydeman.

Waarde Zuster!

 

Ik mocht bij mijn voorigen u wel (hoe zal ik 't noemen) noodigen, voorstellen (neen, opperen zal het woord zijn) om mij in Groningen een bezoek te geven.Ga naar eind(1) Ja! zoo menig een Franschman!Ga naar eind(2) Ik rekende zonder den waard, en er hadden dan geen MunnikepalenGa naar eind(3) (zoo noemt men 't aldaar) moeten zijn; maar die lieden konden mijn gezicht niet velen. Nu zit ik (naar 't oude spreekwoord) te Embden God beter 't!Ga naar eind(4) en ga morgen te landeGa naar eind(5) met de nu weêr geopende postroute. Ondertusschen heeft mijn geval in de Duitsche PapierenGa naar eind(6) gestaan, en de lieden, die aan mijn gelaat, houding, spraak &c. mij niet slechts voor een ‘Hollander, maar Haagsch’ Advocaat of zoo wat (zeggen zij), aanzien, vragen mij op de straat en elders, of ik die man ook ben, die geen' eed tegen den Prins wil doen? Ik reis dus in een heerlijk incognito! Dan schudden zij 't hoofd, vertellen mij veel schoons van troupes, van koningGa naar eind(7), van prins, van wie weet wat al, maar 't geen alles uitkoomt op, dat zij er niets van weten. - Maar àpropòs, immersGa naar eind(8) heeft mijn vader u de Groninger ResolutieGa naar eind(9) meêgedeeld? Ik mocht wel lijden, dat zij ook in de Couranten kwam, want die is de klap van de zweep.Ga naar eind(10)

Mijn arme Ducaten &c. waar voor gij zoo gezorgd hebt, zijn alle uit de beurs gedeserteert, in het zakjen; uit het zakjen, met de schuiving van 't gaan &c. door verscheiden tusschenwegen, in mijn onderkousen; en ik heb het plaisir gehad van er een goed uur onder de bloote voeten meê te moeten wandelen. Dit à gouvernoGa naar eind(11) en tot onderricht van LouïseGa naar eind(12), dat zij voortaan de knoopjens onder aan de beurzen beter bezorgt en doornaait: want door de zwaarte uitzakkende, valt het geld daar door, en het goud is te duur tegenwoordig om er voetzoolen van te maken: ik zou 't zelfde plaisir in 't gaan, van keipuntjes gehad kunnen hebben.

Maar ik weet niet, wat ik u al schrijf. Ik heb de koorts, en 't hoofd heeft mij wat geleden van de schokken op het zeetochtjen naar herwaart. dit maakt mij wat woelig en van een half ijlende vrolijkheid. Ook moet

[pagina 94]
[p. 94]

ik schrijven tot ik in slaap val, want als ik 't waag, rond om mij te zien, ijs ik van het varkenskotGa naar eind(13) waar ik den nacht in moet overbrengen. - Verbeeld u eens dat delicaatGa naar eind(14), gemakkelijkGa naar eind(15), en naauwgezetGa naar eind(16) wezentjen, of schepsetjen, of menschjen, zoo gij 't noemen wilt, die alles zoo op zijn elf- en dertigsteGa naar eind(17) begeerde -! Verbeeld u dien in een hok als dit, aan een tafel, op een stoel &c die noch gij noch ik den gemeensten CarmagnoleGa naar eind(18) zou aanwijzen. En bedenk dan daarbij 't versjen van Vader Cats, dat ik thands 3 maal in een minuut, als of 't een Ave Maria was, opzegge:

 
Die wil gaan reizen uit het Land,
 
Die heb drie dingen bij der hand:
 
Dat is, voor eerst, een varkens muil:
 
Dit is gezegd, ontzie geen vuil &c!Ga naar eind(19)

Maar de vraag blijft, of dit vaarsjen op mij wel toepasselijk is? Die wil, zegt het, maar ik wil niet, ik moet. Ei lieve, sla de verscheiden lezingen eens na van die plaats, of zij misschien eenige opheldering geven.Ga naar eind(20) - En toch ben ik hier in een deftig Logement; maar 't is overal vol met militairen. - De wijn is hier volstrekt ondrinkbaar, zelfs de beste; maar men vindt er goede koffij en goeden ham. Dan 't wordt tijd, dat ik afbreke. Vaarwel, Lieve Zuster, groet uwen Egâ, en wien 't behoort hartelijk van mij. Feliciteer ook de kkGa naar eind(21) met mijn vertrek uit het Land, dat thands daar door van alle gevaar waar zij bevreesd voor schenen verlost is. Ik dacht toen ik den laatsten wegwijkenden wal aanzag aan Gijsbrecht: ‘Vaarwel mijn vaderland! Verwacht &c.’Ga naar eind(22)

En mij dunkt, de torens met hunne nieuwe vlaggen riepen mij daar tegen de woorden van Willebord (tegen Diederijk) toe: ‘Men sloeg u 't heilig kruis, terwijl gij heentoogt, na’.Ga naar eind(23) Nu ja, dacht ik, maar hij kwam toch weêr om.

Nogmaals vaarwel - tot Hamburg! Vaarwel!

 

Embden, 9 mei 1795.

[pagina 97]
[p. 97]

104 Bilderdijk aan K.W. Schweickhardt, 7 juli 1796.
Hs. Bild.-Mus. C15

Mia Signora!

 

E dunque ben vero, o adorabilissima mia Donna, mia Deítà! che abassatevi per dimandar perdono a quello, che, benche calcato sotto i vostri piedi, morendo dinanzi i vostri bei occhi sarebbe pur troppo felice? o Dolcezza ineffabile! ô bontà senza eguale! No, mia Divinità! questo cuore non potria mai arrogarsi tanto, ch' ardirebbe opporsi ai vostri piaceri, e non puo nella sua mestizia che dolersi dalla crudeltà della sua sorte: e se col piangere suo, rapito forse per la violenza della pazzione, ha violato stolidamente la discrezione ed il respetto che voi porta, inginocchiato ne chiedo il perdono dalla magnanimita dalla sua Padrona, senza pur scusarlo. -- Ma perchè teme, perchè repreme la vostra cara mana l'espressione d' un tenero affetto, che pareva che volle uscire dalla sua piuma? Ah! se la bocca e i occhi debbono tacere, ch' almeno la mano pietosa ne nieghi di portarmi l' unico conforto che resta, se ne volete ch' io muoja, vittima deplorabile d' una ritirezzaGa naar einda) funesta! Nascondanosi i sentimenti del cuore (io ne convengo), (se pur nascondarsi possono i veri sentimenti); ma questo ne sia continuo e senza ch' un raggio favorevole ravvivi qualche volta lo sconsolato, che pende intieramente da' vostri cenni, da' vostri guardi; che ne puo ch' adorarvi; che porterà sempre seco il medesimo fuoco ardente, ovecumque vada trainando la sfortunata vita, e che ne conoscerà giammai alcuna gioja, alcuna felicità, se non nella divozione inviolabile ch' a giurata alla medesima fiamma, che gli divorando il cuore, giungnera ben-tosto a averlo portuto sul l' orlo del sepulcro, ma ne toglierà mai l' indelebile fervore dell' alma, che constammente rimarrà

 

Di vostra Signoria, Mia Donna,

Humilissimo e Devotiss. Servitore,

Bilderdijk

d.T.

 

Londra, 7 Guilio 1796.

[pagina 98]
[p. 98]

Vertaling

Mijn Vrouwe!Ga naar eind1)

 

Is het dan werkelijk waar, o mijn alleraanbiddelijkste Vrouwe, mijn Godin! dat gij u vernedert om vergeving te vragen aan hem, die, hoewel vertrapt onder uw voeten, maar al te gelukkig zou zijn, zo hij voor uw mooie ogen mocht sterven? O onuitsprekelijke Lieflijkheid! o goedheid zonder weêrga!

Neen, mijn Goddelijke! dit hart zal nooit zo aanmatigend kunnen zijn, dat het zou wagen zich tegen uw verlangens te verzetten, en het kan in zijn droefheid slechts klagen over de wreedheid van zijn lot; en zo het door zijn tranen, misschien meegesleept door de heftigheid van de hartstocht, de discretie en de eerbied die het u toedraagt op dwaze wijze geweld heeft aangedaan, vraag ik daar op mijn knieën vergeving voor aan de grootmoedigheid van zijn gebiedster, zonder het evenwel te verontschuldigen. - Maar waarom vreest, waarom weerhoudt uw lieve hand de uiting van een teder gevoel, dat uit uw pen scheen te willen vloeien? Ach, zo mond en ogen al moeten zwijgen, laat dan tenminste uw medelijdende hand niet weigeren mij de enige troost te bieden die (mij) nog blijft, indien gij niet wilt dat ik sterf als beklagenswaardig slachtoffer van een noodlottige ingetogenheid. De gevoelens van het hart verbergen zich (ik geef het toe), (indien ware gevoelens zich al kunnen verbergen); maar dat moet niet voortdurend zo zijn en niet zonder dat af en toe een straal van goedgunstigheid weer leven schenkt aan de troosteloze die geheel en al afhankelijk is van uw wenken en uw blikken, die niet anders kan dan u aanbidden, die altijd ditzelfde brandende vuur in zich om zal dragen waar hij ook gaat om zijn ellendig leven voort te slepen, en die nooit enige vreugde, enig geluk zal kennen dan in de onverbrekelijke toewijding die hij heeft gezworen aan deze zelfde vlam die hem het hart verterende, hem weldra aan de rand van het graf zal hebben gebracht, maar nooit de onblusbare gloed van de ziel zal kunnen doven, die eeuwig zal blijven

Van Uwe Edelheid, mijn Vrouwe,

de zeer nederige en toegewijde Dienaar,

Bilderdijk

gez. T.Ga naar eind2)

Londen, 7 juli 1796.

[pagina 100]
[p. 100]

148 Bilderdijk aan K.W. Schweickhardt, (26 november 1796)Ga naar eind1)
Hs. Bild.-Mus. FC423

My dearest beloved! Though it is very uncertain, whether Mr. T--Ga naar eind2) be going or not, I cann't forbear to write to my only heart's dearest. Yes, my adored! you says well ‘the happiness of her I love is dear to me’Ga naar eind3) - yes, dearer than the utmost felicity of this heart. Far from me, that I should sacrifice that happiness to my most fervent wishes! But ah! is then my sort so wretched, that to make me happy would be inconsistent with that happiness, I prize so far above all what felicity has most transcendent? - My happiness! ah if it is not yours, if it is not our mutual happiness, curse be on it! - No, perish a thousand times the hapless wretch, who would raise any wish for a deliciousness, which should make you suffer! which your whole heart, your whole existence, should not share! - No, my dearest on Earth! No, no desire dwells in my bosom, so brutish, that it could be satisfied, but by the mutual enjoyment of our mingled souls, moved my the same feelings, by the same irresistible flagrancy of desire. And when such a happiness....! Ah my heart melts at the bare idea! rapturous idea! - Ah! why should it be wasted by mixing it with the thought of suffering, of cold consent, of reluctant consent? My dearest, I revere the grave laws of maidly modesty: and I know, she ought to be conquered, not yield up her-self. but alas! what if the heart, I adore, would not be happy in being forced by love's sweet violence? What, if it once would regret, would repent its defeat? - No, there are no blessings in Heaven, which could compensate that horror! there is no despair so extreme, which could equall it!

Dearest, only dearest! Ah don't conceal any thought of your dear, lovely heart from me! Shed it in my bosom - Look at the heavenly happiness, opened to us, ready to receive us, to impart us with never ending delights. Charming prospect! Inviting perspective! But a crowd of prepossessions is put in our way. Can you conquer them? can love, can its heavenly bliss alone compensate for an infinity of outward distresses? - even for the scorn of common low thinking people, unaquainted with love's sublimity? Can you thank Heaven in the arms of him, whose happi-

[pagina 101]
[p. 101]

ness consists in knowing you happy, perfectly happy? Can you feel your heart glorifying in Love's extatic pleasures, sanctified by the purety of its flame; and despise the vanity of popular shacles, bigotry has consecrated, to give a lawful form to what's divine in its Nature, and purified by God's institute, when not violated by a brutish passion, extremely different from love and often masked with that holy name? Can you be convinced that Love is not culpable, nor any thing it produces? Do you feel God's conforting presence, when shaking with amorous rapture in these embracing arms? - Oh my dear, only dear one! answer -! affirm - and we need no more to affront every obstacle opposed against our felicity. Then we will lay our hands in each other, and Divinity will look down at us with pityfull, no with blessing eyes, and crown our eternal bond with the most precious favours. - But, if you cann't - if your heart is too weak to root out those always venerable though false prepossessions, whose secret influence would infect our happiness, and make you diffide of Heaven's blessing our love -? then, oh my only happiness! then let me die far from your murdering eyes, and give some tears (nothing more) to the memory of the unhappy Lover, you would have rendered happy, but for invincible obstacles.

Adieu, my all of bliss! adieu!

Saturday.

[pagina 103]
[p. 103]

149 Bilderdijk aan K.W. Schweickhardt, (28 november 1796)Ga naar eind(1).
Hs. Bild.-Mus. C39

What have I done, my dearest, my most beloved on earth! What did I write, that could affect you so much? You are dreadfully sick! sick! and it is my unhappy letterGa naar eind(2), which has put you into such a despairing state? o You, who are my only happiness, my only confort, do you forgive that terrifying effect of the violence of the pangs of a suffering heart, which does know nothing, but exhalate his feelings into a bosom, to which he fancied once, he was not quite indifferent. No, I had no mind at all, to grieve you; and if ever I forgot my-self so far as to do it, it was by being hurried away by the force of an irresistible passion, and without any design. Forgive me, my mostly beloved! forgive me! no, how much, how extremely I may suffer, I will do more, and there is nothing I would not submit my-self to, in order to prevent those precious tears. - But how can I be living in this strait of distress without loosing my senses, my reason, and my understanding? How can I keep my-self calm and quiet, when I have lost her, who is the only soul, which animates me, and the only life I am able to exist for?

No, my best beloved, Never I tell any thing of your writing to Txr.Ga naar eind(3) Don't beleive me capable of such an indiscretion, which should be worthy to be call'd by the name of perfidy. - But several times he brought me some mouthly reports from you, and that made me uncertain, when he told me, you should not go to Church.Ga naar eind(4) Unhappy, as I am! I have lost thereby the only opportunity I had of seeing you!

‘Your father's life!’Ga naar eind(5) It is then the obstacle which prevents my happiness? and which obliges me to die in the horrors of despair? - Ah, Loveliest and most beloved on Earth, did you consider what you sai'd? - But no, I will, I shall, never be guilty of the low, the horrid desire, of becoming happy by the death of a Father! I cann't wish for the death of any body. Rather I will perish thousand times. - But how can I support what I endure, without wishing at every moment for the releiving hour, that will put an end to this misery? My soul is than contrained to nourish a murderous desire, to hasten by my wishes the fate of a man,

[pagina 104]
[p. 104]

whom I revere, and tho whom I am bound by so much titles of gratitude and friendship! o my dearest! what I am reduced to?

No I must draw my-self out of so dreathful a situation. - You will....Ga naar eind(6) but alas! you cannot will, what you cann't execute your-self. And I must decide my own fate. It will be terrible, but it will be a short time, that I bear it. This is the only confort, I have.

There is an occasion for me, to go to the Cape of good Hope; where I am desired to found an Academy for the East-Indian fashionable people, who are prevented from sending their children to the Universities of Europe. This proposal is made to me, a few hours agoGa naar eind(7), and I could not reject it. No, my dearest, my only happiness, I cann't live if I do not live with you; my death is therefore sure; and death for death, I do prefer to go in search of it, far from here, then to die here, before your eyes, in a rage and despair, which perhaps might afflict you more, than you could endureGa naar eind(8) and which should be to more cruel, as it was under the reach of your vivifying breath, but whose enjoying is denyed to me. - Consider, your-self the matter, my best beloved, and communicate me your opinion - alas! let me say, your will. Yes, my adorated, it is your will, your will alone, which shall againGa naar eind(9) decide of my fate! - Adieu! -

 

Monday

 

In hurry.

Forgive the bad language, stile and writing. Adieu my only beloved!

Adieu.

[pagina 106]
[p. 106]

287 Prins Willem V aan Bilderdijk, 11 juni 1797.
Hs. Bild.-Mus. H26

De Heer Bilderdijk word verzogt zijne Reise uit te stellen tot Dingsdagavonts en als dan met de MailcoachGa naar eind(1) te gaan na Jarmouth en vervolgens met de PaquetbootGa naar eind(2) na Cuxhaven, en van daar met Extra PostGa naar eind(3) na Brunswic ter overbrenging van Brieven aan de Erf Princesse van BrunswijkGa naar eind(4) en wijl hij daar door tot kosten zal worden gebracht welke het onbillik zoude zijn dat hij zoude dragen Word hij verzocht bij zijne aankomst te Brunswijk een Staat van Kosten zijner Reise aan de ErfPrincesse van Brunswijk te overhandigen, van Cuxhaven tot Brunswijk, welke hem die Reiskosten zal restitueeren. Zooals aan hem ook zal goedgedaanGa naar eind(5) worden de kosten van de Reise van hier na Jarmouth in de Mailcoach. indien hij gelievt op te geeven de Kosten zijner Reise derwaarts, hetwelk aan hem zal worden gegeeven met de Brieven die aan hem overhandigt zullen worden aanstaande Dingsdagavont. Hamptoncourt, den 11 juni 1797.

 

W Pr v Oranje

eind(1)
vgl. slot br. 33.
eind(2)
dat kun je denken! WNT III, 4669; VII, 14.
eind(3)
municipaliteiten, gemeentebestuur.
eind(4)
vgl. Brederode's Spaansche Brabander, 66: Robbeknol tot Jerolimo: ‘Van waar? Van Embden, God bettert.’
eind(5)
over land.
eind(6)
kranten. WNT XII, 379.
eind(7)
de koning van Pruisen Frederik Willem II, koning van 1786-1797.
eind(8)
stellig. WNT VI, 1460.
eind(9)
een brief daarover aan zijn vader is niet voorhanden. De bedoelde Resolutie van 6 mei, waarbij B. gelast werd, binnen eenmaal vier en twintig uren de stad Groningen en haar ‘jurisdictie’ te verlaten, in: Echte stukken betr. de uiteenzetting van Mr. W.B. (1821), 27v.
eind(10)
de zweepslag die het paard doet draven. B. antwoordde, dat zijn intentie was ‘zulks binnen vier en twintig minuten te doen’.
eind(11)
ter informatie.
eind(12)
het 6-jarig dochtertje van B., dat door de Elters in huis genomen werd.
eind(13)
vgl. Mengelingen en Fragmenten, nagelaten door Mr. W.B. (1834), 49, onder ‘Mijn ellendige (d.i. uitlandige) waarnemingen’.
eind(14)
verfijnd. WNT III, 2392.
eind(15)
op zijn gemak gesteld. WNT IV, 1341.
eind(16)
kieskeurig. WNT IX, 1647.
eind(17)
in de oude bet. van: zoals het behoort, netjes. WNT III, 4071.
eind(18)
Jacobijn.
eind(19)
Spiegel van den Ouden ende Nieuwen Tijdt, 's-Gravenhage 1632 (facs. uitg. A'dam 1968). Hierin Reys-lesse, gevolgd door Reys-spreucken. De juiste lezing van het versje is als volgt:
Wilje reysen door het lant?
Hebt vijf dingen byder hant:
Hebt vooreerst een Esels oor,
Dat is, past op u gehoor,
Hebt het ooge van een Valck,
Dat is, let op menich Schalck,
Hebt de beenen van een Hert,
Dat je niet gevangen wert,
Hebt dan noch een Verckens muyl,
Dats geseyt, ontsiet geen vuyl,
Hebt vooral een Kemels rugh
Voor geluck en ongeluck.
eind(20)
wellicht ook ironische toespeling op de z.i. erbarmelijk mishandelde tekst van nieuwere Cats-edities (vgl. br. 270).
eind(21)
Kezen.
eind(22)
Vondels Gysbrecht van Aemstel, vs. 1897; W.B.-ed.: Werken III, 600.
eind(23)
Idem, vs. 512 (t.a.p.551). door B. gevarieerd, en ten onrechte aan W. in de mond gelegd.
einda)
niet bestaand woord; wrsch bedoeld: ritiratezza.

eind1)
Deze eerste Italiaanse brief, rechtstreeks voortgevloeid uit B.'s huisonderwijs in die taal, verraadt een virtuoze navolging van literaire modellen, met hun vurige en pathetische stijl en volslagen gebrek aan natuurlijkheid. Vgl. Bernard A. Bray, L'Art de la lettre amoureuse: des manuels aux romans (1550-1700), La Haye 1967 (inaug.or.Utr.); Mart. J.G. de Jong, Taal van lust en weelde enz., 9-15; en de veilingcat. van B's bibliotheek, den Haag 1797 (vgl. br. 240ann.), o.a. pp 149, 155.
eind2)
Teisterbant.
eind1)
ongedateerd; i.v.m. volg. br. geplaatst op zaterdag 26 november 1796.
eind2)
B's neef Jacques Rietveld Texier (1772) die, in aug. uit Holland overgekomen, zich bij B. had gevoegd toen deze nog vrij het huis van de Schweickhardts frekwenteerde. Hij bleef daar een welkome gast (zou in mei'97 met de tweede dochter Christina trouwen) en fungeerde veelvuldig als postiljon om de wederzijdse billets douces over te brengen.
eind3)
door haar uit B.'s mond, of niet voorhanden brief, geciteerd.
eind(1)
ongedateerd; i.v.m. br. 158 (aan Zuster Elter, 11 dec.) geplaatst op maandag 28 november 1796.
eind(2)
voorg. br.; haár br. niet voorhanden.
eind(3)
Texier.
eind(4)
vgl. br. 123: op 30 oct. eenzelfde bericht.
eind(5)
Vader Schweickhardt leed aan een ongeneeslijke slijmziekte.
eind(6)
zinspeling op haar bereidheid, het land te verlaten, c.q. naar Holland? vgl. br. 116.
eind(7)
Blijkens br. 228 (aan Zuster, 8 maart 1797) kan B. ten huize van Lady Fordyce, over wie hij hoog opgeeft dat zij hem ‘oneindig veel politesse en gevoeligheid’ heeft bewezen, hebben gehoord over de plannen om de in 1793 met behulp van Hollandse teachers gestarte school voor Frans en Latijn, nu de Kaap in '95 in Engelse handen was overgegaan, tot Academy te verheffen, om deze meer levenskansen te geven. Zij behoorde met haar zuster, Lady Barnard, tot de supporters van de school en stak daar ook geld in. Beide zusters, Margaret en Anne, waren dochters van James Lindsay, de vijfde Earl of Balcarras, East Fifeshire, Scotland, en hadden lang samengewoond, de eerste als weduwe, in hun deftige huis aan het Berkeley Square te Londen, waar veel prominente figuren van de dag plachten samen te komen. Andrew Barnard, in '93 gehuwd met Anne, was juist in 1796 aangezocht voor de functie van Colonial Secretary van de nieuwe gouverneur van de Kaap, en had deze post na nader overleg aanvaard. In febr.'97 zeilden zij daarheen uit, na volgens B. ‘hemel en aarde bewogen’ te hebben om hem mee te krijgen. Op 4 mei kwamen zij aan. Met de school liep het niet naar wens. Tegen het einde van de eeuw moest tot sluiting worden overgegaan. Pas in 1829 kon een South African College worden gefinancierd. (Inf. archivist University of Cape Town).
eind(8)
interlineair, als open variant: bear.
eind(9)
gelijk de eerste maal, inzake Demerary; vgl. br. 141, van K.W.
eind(1)
postwagen, tegelijk een soort postkoets, voor vervoer van reizigers zowel als brieven (E.A.B.J. ten Brink, Gesch. van het Nederl. Postwezen 1795-1810, den Haag 1950, 10).
eind(2)
deze voer sinds 1795 (id. 153).
eind(3)
instelling van gouvernementswege en ondergeschikt aan het postbestuur, ter verzekering van het reizigersvervoer door het op vaste punten langs de grote wegen beschikbaar houden van paarden en rijtuigen; in de Republiek onbekend (id. 10, 326).
eind(4)
Prinses Louíse, in 1790 gehuwd met Karl Georg, erfhertog van Brunswijk-Wolfenbüttel.
eind(5)
vergoed. WNT V, 342.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Brieven. Deel 2


auteurs

  • Stadhouder Willem V

  • Jan Bosch

  • Willem Bilderdijk


datums

  • 9 mei 1795

  • 7 juli 1796

  • 26 november 1796

  • 28 november 1796

  • 11 juni 1797