Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Voortgang. Jaargang 10 (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Voortgang. Jaargang 10
Afbeelding van Voortgang. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van Voortgang. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.34 MB)

Scans (20.86 MB)

XML (0.73 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Voortgang. Jaargang 10

(1989)– [tijdschrift] Voortgang–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 205]
[p. 205]

Over zeventiende-eeuwse participiumconstructies; participiumconstructies bij Hooft, De Laet en De VriesGa naar voetnoot*
Tineke Rinkel

0. Inleiding

Een van de karakteristieken van het zeventiende-eeuwse Nederlands is zonder twijfel het gebruik van participiumconstructies. Onder een participiumconstructie versta ik een constructie met een participium als kern. Deze constructie heeft de status van een beknopte bijzin; de syntactische functie van de participiumconstructie is die van bijvoeglijke bepaling of bepaling van gesteldheid, dan wel die van bijwoordelijke bepaling. Als een andere eigenschap van een participiumconstructie beschouw ik het feit dat ze vrijwel altijd door een pauze voorafgegaan en/of gevolgd wordt. Een probleem hierbij is echter dat deze pauzering, hoewel ze in geschreven taal vaak uit de interpunctie blijkt, daar niet altijd ondubbelzinnig vast te stellen is. De minimale omvang van een participiumconstructie tenslotte is het participium zelf. De grootte van de constructie wordt verder bepaald door de van het participium afhankelijke syntactische eenheden.

Uit de verschillende taalkundige studies over dit onderwerp komt een grote diversiteit naar voren in de behandeling van de participiumconstructies. De uiteenlopende standpunten betreffen met name de omvang van de participiumconstructies en de wijze waarop deze constructies in verschillende categorieën onderverdeeld moeten worden. Daarbij blijken aan de begrippen conjunct en absoluut verschillende betekenissen te

[pagina 206]
[p. 206]

worden toegekend.

Uitgangspunt voor de beschouwingen over participiumconstructies in dit artikel vormt een corpus van duizend participiumconstructies. Deze zijn verzameld uit drie zeventiende-eeuwse prozawerken: de Neederlandsche Histoorien van Pieter Cornelisz. Hooft, de Historie Ofte Iaerlijck Verhael van Johannes de Laet en de Korte Historiael ende Journaels Aenteyckeninge van David Pietersz. de Vries.Ga naar eind1.

Deze drie geschriften hebben een aantal eigenschappen met elkaar gemeen. Ze zijn alle geschiedkundig van aard. Ze zijn bovendien in dezelfde tijd geschreven door auteurs uit Holland.Ga naar eind2. Daarmee wordt het mogelijk de werken onderling te vergelijken en eventuele verschillen in het gebruik van de participiumconstructies te constateren die niet kunnen samenhangen met verschillen in de aard, de ouderdom of het dialect van de geëxcerpeerde werken.

Uit de drie gekozen geschriften zijn achtereenvolgens de eerst voorkomende 500, 250 en 250 constructies geselecteerd. Wanneer in het vervolg een participiumconstructie uit dit corpus aangehaald wordt, wordt de vindplaats van het citaat met een combinatie van een letter met vier cijfers aangeduid. De letter refereert aan het betreffende werk: de H aan dat van Hooft, de L aan dat van De Laet en de V aan dat van De Vries. De eerste twee cijfers verwijzen naar de pagina waar het citaat te vinden is, de laatste twee naar de regel waarin de zin met de participiumconstructie begint.

 

In dit artikel komen achtereenvolgens aan de orde:

1.de onderverdeling van de participiumconstructies;
1.1.conjuncte participiumconstructies;
1.2.absolute participiumconstructies;
2.een vergelijking tussen het gebruik van de participiumconstructies bij Hooft, De Laet en De Vries;
3.conclusie.

1. De onderverdeling van de participiumconstructies

Uit de literatuur over de participiumconstructies komen vier criteria naar voren die van belang lijken, wanneer het gaat om de indeling van de participiumconstructies: de aard van het participium dat de kern van de constructie vormt (een participium presentis dan wel een participium perfecti), de verbindingswijze tussen de participiumconstructie en de rest van de zin, de positie die de participiumconstructie in de zin inneemt

[pagina 207]
[p. 207]

(aan het begin van de zin, in de zin of aan het eind van de zin), en de functie van de participiumconstructie binnen de zin.

De positie van de participiumconstructie in de zin heeft mijns inziens hooguit een stilistische of ritmische functie en is derhalve van ondergeschikt belang voor de indeling van de constructies. Daarom wil ik dat criterium terzijde leggen. Ook de functie van de participiumconstructie kan men niet als uitgangspunt nemen: verderop zal namelijk blijken dat deze functie ten nauwste samenhangt met de interne structuur van de participiumconstructie en met de verbindingswijze tussen deze constructie en de hogere zin. In het vervolg van deze paragraaf wil ik de aandacht dan ook richten op de indeling van de participiumconstructies op grond van de twee eerstgenoemde criteria: de aard van het participium, respectievelijk de verbindingswijze tussen de constructie en de hogere zin.

Wat betreft de aard van het participium dat de kern van de constructie vormt, valt op te merken dat in participiumconstructies met een participium perfecti als kern dit participium steeds overeenkomt met het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord in samengestelde werkwoordelijke constructies ter uitdrukking van de voltooide tijd en/of de lijdende vorm. Bij omzetting van een participiumconstructie, die immers zinswaarde heeft, in een bijzin is dan ook altijd aanvulling met een persoonsvorm van de hulpwerkwoorden van tijd (‘zyn’ of ‘hebben’) of van de lijdende vorm (‘worden’ of ‘zyn’) noodzakelijk. In de volgende voorbeelden wordt het participium perfecti vergezeld door een participium presentis met de functie van hulpwerkwoord van tijd en/of van de lijdende vorm:

Van daar weeder gekeert zynde, in 't eerst van Hooymaandt, maakte hy zaameling van volke, door den Prins van Oranje, den Hartogh van Aarschot, de Graaven van Egmondt, Megen, Mansveldt en Barlemondt, onder den Hartoghe van Savoye opperveldheer. (H0741)

Welcken raedt ende voornemen door de Gedeputeerde uyt de vergaderinghe der XIX. de Hog. Mog. Heeren Staeten Generael der Vereenighde Nederlanden ende sijn V.G. den Heere Prince van Oragnien voor-ghedragen zijnde / is by deselve mede goedt ghevonden ende toe-gestaen. (L0702)

 

Zulke gevallen maken het aannemelijk dat in participiumconstructies met een participium perfecti zonder participium presentis dit laatste als niet uitgedrukt mag worden beschouwd. Dit doet zich bijvoorbeeld voor in:

[pagina 208]
[p. 208]

Paus Paulus de vierde gesprooten uit Naapels en den huize Caraffa van den Franschen aanhang, zoght oorlogh teghens dat Ryk; vondt het, en trok 'er ook de Fransoizen in. (H0709)

Uyt dit verhael merckten de onse wel dat het de Rievier van Cachieu niet en was / maer wel die van St Domingo, daer in de Toortse der Zee-Vaert uyt-gegeven door Dirck de Ruyter gewagh wordt van gemaeckt. (L0940)

 

In het verlengde van de participiumconstructies met een niet-uitgedrukt participium presentis met de functie van hulpwerkwoord van tijd en/of van de lijdende vorm dienen naar mijn mening de constructies beschouwd te worden die door Hermkens en Van de Ketterij verholen participiumconstructies genoemd worden.Ga naar eind3. Daarbij kan altijd het participium presentis ‘zynde’ aangevuld worden: het werkwoord ‘zyn’ voegt immers geen betekenisaspect toe. Het participium ‘zynde’ fungeert dan steeds als koppelwerkwoord. Ter illustratie kan dienen:

De Fransois, zoet, uit den aardt, op aanslaaghen, ruste daarom niet. (H1704)

 

Ook deze opvatting vindt steun in participiumconstructies waarin het participium ‘zynde’ met de functie van koppelwerkwoord wel uitgedrukt is:

Duitslandt scheen 't eer tot een rug, dan te vyandt te mooghen hebben, gemerkt het meeste deel aanhing den Kaizar, zynde mede van den huize van Bourgonje, en by versterving, in hoope van die erffenis: [...]. (H0552)

 

De tot nu toe besproken punten laten zien dat er geen wezenlijk verschil tussen participiumconstructies bestaat dat zou samenhangen met de aard van de kern van de constructies: participiumconstructies die geen participium presentis als kern bevatten, blijken altijd aangevuld te kunnen worden met een participium presentis van een hulpwerkwoord van tijd en/of van de lijdende vorm of van het koppelwerkwoord ‘zyn’. Deze opvatting wordt tenslotte ondersteund door het volgende voorbeeld:

Dit Vlootien bestondt uyt dese Schepen; den Dolphijn groot hondert en tachtigh lasten / gemonteert met vier-en-twintigh Gotelingen en ses Steen-Stucken / op hebbende dry-en-tachtich Man / den Schipper

[pagina 209]
[p. 209]

Thomas Sickes: 't Jacht de Thonijn [...]: ende 't Jacht de Bruyn-Visch [...]: alle dry uyt de Camer tot Amsterdam: (L0816)

 

Daarbij treedt nevenschikking op van achtereenvolgens een verholen participiumconstructie (groot... lasten), een participiumconstructie met een participium perfecti (gemonteert... Steen-Stucken) en één met een participium presentis (op hebbende... Man).Ga naar eind4.

Uit het bovenstaande volgt dat de aard van de kern als indelingsprincipe kan vervallen. In het vervolg zal blijken dat de aard van de kern ook geen invloed heeft op de functiemogelijkheden van de participiumconstructies. Als enig criterium om participiumconstructies in te delen blijft voorlopig dus de verbindingswijze tussen de participiumconstructie en de hogere zin over. Omdat ik me bij de onderverdeling van de participiumconstructies echter op formele gronden wil baseren, stel ik de volgende indeling voor. Participiumconstructies worden onderscheiden naar de aan- of afwezigheid van een uitgeschreven subject binnen de constructie. Participiumconstructies zonder een subject beschouw ik als conjunct; participiumconstructies met een subject noem ik absoluut.

Absolute participiumconstructies vormen door de aanwezigheid van een uitgeschreven subject binnen de constructie een zelfstandigere eenheid binnen de zin dan de conjuncte constructies waarin zo'n onderwerp ontbreekt. Deze laatste moeten dan ook altijd op enigerlei wijze verbonden gedacht kunnen worden met de zin waarbinnen ze voorkomen. In paragraaf 1.1. ga ik nader op dit verband in. Omdat de verbindingswijze tussen de participiumconstructies en de zin waarbinnen ze voorkomen, voortvloeit uit de interne structuur van de constructies, kan alleen deze structuur de basis vormen voor de onderverdeling ervan.

Ten gevolge van de verschillen in interne structuur tussen de absolute en de conjuncte constructies - en in samenhang daarmee in de verbindingswijzen tussen de constructies en de rest van de zin - lopen ook de syntactische functies van de beide soorten constructies uiteen. De redekundige functie van de conjuncte participiumconstructies kan alleen maar die van bijvoeglijke bepaling of bepaling van gesteldheid zijn; de absolute participiumconstructies fungeren steeds als adverbiale bepaling. De constatering dat de syntactische functie van de participiumconstructies afgeleid kan worden uit de interne bouw ervan, vormt de onderbouwing van mijn eerdere aanname dat deze functie niet als uitgangspunt kan dienen voor de onderverdeling van de participiumconstructies. Hieruit volgt tevens dat de functie van de participiumconstructies niet afhankelijk is van de aard van de kern ervan.

[pagina 210]
[p. 210]

Hermkens en Van de Ketterij kennen de verholen participiumconstructie overigens de functie van bepaling van gesteldheid of van bijvoeglijke bepaling toe. Dat betekent dat de verholen participiumconstructie binnen hun indeling conjunct is.Ga naar eind5. Daarmee doen ze het voorkomen alsof dit type participiumconstructie niet absoluut zou kunnen zijn. Het volgende voorbeeld laat evenwel duidelijk zien dat verholen participiumconstructies absoluut kunnen zijn.

Den 24 dito brachten de Griecken ons ontrent 50 last Tarwe op Strant, die wij met de Boots aen Boort haelden, een derde paert voor mijn ende twee derde paerten voor mijn Macker, omdat sijn Schip eens soo groot als 't mijne geschat wierdt, 't welck echter niet meer als 100 Last scheelden, (V0901)

In de verholen participiumconstructies een derde... mijn en twee derde... scheelden kunnen achtereenvolgens de woordgroepen een derde paert en twee derde paerten als de uitgeschreven subjecten van de constructies geïnterpreteerd worden. Daarmee zijn deze binnen mijn indeling dus absoluut.

1.1. Conjuncte participiumconstructies

De meest voorkomende verbindingswijze tussen een conjuncte participiumconstructie en de hogere zin is die waarbij de constructie aansluit bij het onderwerp van de hogere zin.Ga naar eind6. Ter illustratie:

Beginnende met de regeering van deezen, ben ik voorneemens, mijn verhaal zoo verre t' achtervolghen, als leeven en leedige tyd zullen toelangen: 't welk Godt te zyner eere, en ten dienste des Vaderlands gedyen laate. (H0220)

In het in-zeylen van dese Golff aen Stuerboord, leyt een Casteel genaemt Casteel-Tornesse, hetwelcke naderhandt afgeloopen wierdt vande Napelsche Galeyen. (V1319)

 

Daarnaast komt aansluiting bij het direct object, het indirect object, het naamwoordelijk deel, een nominale constituent (NP) in een voorzetselgroep en een NP in een genitiefbepaling voor. Dit laatste is het geval in:

[pagina 211]
[p. 211]

'T welk hem aan de Hartoghinnen, nu uit Italie ooverghekoomen, en den heimelyken raadt hooghlyk deed belasten het onderhoud der plakkaaten, zoo by zynen vader Kaizar Karel, als by hem selven gemaakt. (H2349)

 

In deze gevallen kan dus steeds een NP in de hogere zin als subject van het participium opgevat worden. Er bestaat evenwel ook een kleine groep van participiumconstructies zonder uitgeschreven subject die niet op syntactisch-grammaticale wijze zodanig met een NP uit de hogere zin verbonden kunnen worden dat die NP als subject bij het participium geïnterpreteerd kan worden. In de literatuur over de participiumconstructies levert deze groep dan ook de grootste problemen op bij de indeling van de constructies.

Overdiep beschouwt deze participiumconstructies waarbij het veronderstelde subject van het participium niet in de zin voorkomt, als een subcategorie van de absolute constructies en noemt ze absolute constructies zonder subject. Deze participiumconstructies kunnen immers niet als attributieve bepaling fungeren.Ga naar eind7. Latere auteurs als Verhage, Damsteegt, Heemstra, De Vooys en Weijnen sluiten zich in grote lijnen, al dan niet expliciet, bij deze zienswijze aan.Ga naar eind8.

Het feit echter dat het subject in de participiumconstructie ontbreekt, doet volgens mij toch al vermoeden dat er wel een verband moet bestaan tussen de constructie en de zin: anders zou een goede interpretatie van de zin niet mogelijk zijn. Van welke aard dat verband is, staat niet op voorhand vast. In het vervolg hoop ik aan de hand van zowel participiumconstructies uit de geraadpleegde studies als uit het corpus aannemelijk te maken dat de zogenaamde absolute constructies zonder subject toch als conjunct beschouwd kunnen worden. Daarbij wil ik tevens pogen duidelijk te maken op welke wijze het verband tussen de participiumconstructie en de hogere zin geïnterpreteerd kan worden.

Een van de voorbeelden van een participiumconstructie die Overdiep tot de absolute constructies zonder subject rekent, is:

dat ick op gisteren, wesende sonnedach, tot A. gecommen ben.Ga naar eind9.

 

Overdiep acht het zeer waarschijnlijk dat de schrijfster, Maria van Reigersberch, de dag van gisteren niet als subject van wesende voelde. Men kan inderdaad niet stellen dat gisteren als subject van wesende fungeert. Toch bestaat er wel een verband tussen het subject van wesende en dat van gisteren: beide verwijzen namelijk naar dezelfde entiteit in de werkelijkheid; anders gezegd: beide hebben een gelijke

[pagina 212]
[p. 212]

referent. Een referent is immers de door een taaleenheid aangeduide entiteit in de werkelijkheid.Ga naar eind10.

Ook in andere door Overdiep gegeven voorbeeldzinnen van absolute constructies zonder subject blijkt er steeds een gelijksoortig verband aangewezen te kunnen worden tussen de participiumconstructie en de zin:

Sulcks was nu alhier de Buyt, die dese verwaende Bespringers op ons kregen, wesende geen kleyne victorie voor de Nederlanders.Ga naar eind11.

 

De participiumconstructie wesende... Nederlanders bevat geen uitgeschreven subject en is daarmee mijns inziens conjunct. Omdat het woord Sulcks in de context begrepen moet worden als ‘zo gering’, kan de NP de Buyt niet als onderwerp van de participiumconstructie opgevat worden: de geringe buit en de inhoud van de participiumconstructie zouden dan met elkaar in tegenspraak zijn. De enige NP die als subject van de participiumconstructie geïnterpreteerd kan worden, is het regerende gedeelte van de zin, Sulcks... kregen. Deze NP refereert aan dezelfde stand van zaken in de werkelijkheid als het niet-uitgeschreven subject van wesende. Het verband dat er tussen de conjuncte participiumconstructie en de hogere zin bestaat, blijkt opnieuw semantisch van aard te zijn. Door de aanwezigheid van dit referentiële verband is de typering van de participiumconstructie als conjunct, wat immers verbonden betekent, zowel formeel als inhoudelijk terecht.

Wat gecompliceerder is de interpretatie van:

Ontrent de middernacht sagen wy een vyer, dat wy in 't eerst meenden het een schip was; maeckten daer een kraeck af; maer daer by komende wast een kleyn eylantjen, en passeerden dat eylandtjenGa naar eind12..

 

Hier ontbreekt in de hogere zin een aanduiding van het nietuitgeschreven subject van het participium, ‘wy’. Toch blijkt ook bij deze conjuncte participiumconstructie een verband gelegd te kunnen worden dat referentieel van aard is, doordat dit subject ontleend kan worden aan het - ook al niet-uitgedrukte - subject ‘wy’ bij de persoonsvorm maeckten in het vorige conjunct. In de daaraan voorafgaande hoofdzin is dit subject overigens wel uitgedrukt. Een verbinding van een participiumconstructie kan kennelijk ook tot stand komen via een al dan niet uitgeschreven NP elders in de zin. Ook voor deze participiumconstructie blijkt de benaming conjunct op haar plaats.

Het is veelzeggend dat Overdiep zelf al problemen blijkt te hebben met de afbakening van de groep constructies zonder subject die niet

[pagina 213]
[p. 213]

zonder meer bij een NP in de hogere zin aansluiten. De participiumconstructie in:

Bij het eylandt komende, konden geen anckergrondt vinden.Ga naar eind13.


rekent hij namelijk tot de verbonden participiumconstructies, hoewel hij wel aangeeft dat er bij de auteur, Bontekoe, verschillende afwijkingen van de logische constructie optreden. Bontekoe verzwijgt vaak het subject van de verbonden zin, vooral als dat het persoonlijk voornaamwoord van de eerste persoon (enkel- en meervoud) betreft. Daardoor kan de participiumconstructie Bij het eylandt komende strikt genomen niet verbonden worden met het - niet-uitgedrukte - subject van de finite zin. Gevallen als deze zouden bij Overdiep dus in feite in de groep van de absolute constructies zonder subject thuishoren. Wanneer men het subject van het verbum finitum, gegeven het feit dat een voor de hand liggend subject in de zeventiende-eeuwse taal vaak niet uitgedrukt wordt, bij de interpretatie in gedachten aanvult, dan kunnen ook dergelijke conjuncte participiumconstructies terecht als verbonden worden beschouwd: het nietuitgedrukte subject van het verbum finitum en dat van het participium hebben immers dezelfde referent.

Een andere inconsistentie in de indeling van Overdiep is dat conjuncte participiumconstructies naar zijn mening aan kunnen sluiten bij een pronomen possessivum in de hogere zin, zoals in:

Eyndelyck haer traegh gesicht flauwelyck om hoogh heffende, soo viel haer oogh geheel op Reynhert.Ga naar eind14.

 

Syntactisch-grammaticaal beschouwd kan men evenwel niet stellen dat de conjuncte participiumconstructie Eyndelyck... heffende verbonden kan worden met het pronomen possessivum haer. Het is veeleer zo dat dit pronomen possessivum en het niet-uitgeschreven subject van de participiumconstructie naar dezelfde entiteit in de werkelijkheid verwijzen. Opnieuw bewerkstelligt dit referentiële verband dat dergelijke participiumconstructies toch begrijpelijk zijn.

Steun voor de opvatting dat referentieverschijnselen betrokken moeten worden bij de bestudering van participiumconstructies, levert de wijze waarop Vanacker de volgende participiumconstructie interpreteert:

neempt wat patien(tie) met my, regard nemen(de) op myn siecte.Ga naar eind15.

 

Het belang van deze voorbeeldzin is gelegen in het feit dat Vanacker

[pagina 214]
[p. 214]

van mening is dat de door middel van de imperatief toegesproken persoon als subject van de participiumconstructie geïnterpreteerd moet worden. Het feit dat de stand van zaken in de werkelijkheid een entiteit oplevert die als subject bij het participium gedacht kan worden, is voor Vanacker dus voldoende om van een verband tussen constructie en zin te spreken. Kennelijk houdt ook hij -impliciet- rekening met referentieverschijnselen.

Hermkens en Van de Ketterij volgen deze zelfde lijn, wanneer zij stellen dat participiumconstructies verbonden kunnen zijn via de tweede persoon die latent aanwezig is in de gebiedende wijs. Ook kan naar hun mening het verband tussen een participiumconstructie en de zin tot stand komen via het niet-uitgeschreven subject van een andere beknopte bijzin (een infinitiefconstructie of een hogeregraads participiumconstructie) met als voorbeeld:

Dit voor-gespelde verslagh en zal my niet doen kreunen, noch mijn aenghezicht in droeve kreucken versterven: als zijnde daer teghen op-gewassen en ver-eelt: en konnende selfs (door Gods ghenade) mijne gedaghten zoetelick daer mede koesteren en onderhouden: van langer hand, door vele sterf-lessen, gheleert hebbende, het grijn en bulleback van de dood [...] met starrende en lacchende ooghen aen te zien: gherustelick en rustelijck, hare ghemeenschap en nadere kennisse, dagelicks meer en meer betrachtende; met hope, om ter nepe, als het nauwen zal, mijn zelven niet onghelijck te zullen wezen.Ga naar eind16.

 

De participiumconstructies als zijnde... ver-eelt en konnende... wezen kunnen verbonden worden gedacht via het direct object my, dan wel via de referent van mijn in de twee nevengeschikte hoofdzinnen. Het nietgelexicaliseerde subject van zijnde en konnende, te weten ‘ik’, kan als subject bij de kern van de conjuncte participiumconstructie van langer hand... wezen opgevat worden. Ook hier spelen referentieverschijnselen weer een rol bij de interpretatie: de participiumconstructie kan - ook volgens Hermkens en Van de Ketterij - terecht conjunct genoemd worden. Een overeenkomstige redenering kan overigens gevolgd worden voor de conjuncte participiumconstructie gherustelick... wezen.

Hermkens en Van de Ketterij houden bij hun interpretatie van participiumconstructies evenwel niet consequent rekening met referentieverschijnselen. Ze constateren namelijk dat de conjuncte participiumconstructie als vrije predicatieve toevoeging niet hoeft aan te sluiten of onduidelijk of ongrammaticaal kan zijn. Terwijl Overdiep deze gevallen absoluut noemt, voeren Hermkens en Van de Ketterij de term

[pagina 215]
[p. 215]

quasi-conjunct in voor dit type constructie: ‘Dit type is er, als het “onderwerp” van de participiumconstructie niet identiek is met het onderwerp van de hoofd- of de bijzin waar de constructie deel van uitmaakt en als er evenmin een [syntactische] aansluiting bij een ander zinsdeel mogelijk is’.Ga naar eind17. Het woord waarbij de participiumconstructie intentioneel aansluit, staat meestal wel ergens in de tekst, bijvoorbeeld in een naburige bijzin, aldus de auteurs:

Maar, / hebbend' al den hóóp van myn' gemeente teghen Met stiefzoon ende snaar /, is 't daar gekomen toe, Dat, als ick my maar wreeck, ick kreun 's my weinigh hoe...Ga naar eind18..

 

De hoofdzin bevat in dit geval geen NP die als subject van de conjuncte participiumconstructie hebbend'... snaar geïnterpreteerd kan worden. Het niet-uitgeschreven subject van hebbend' heeft evenwel dezelfde referent als het subject van de naburige bijzin, te weten ick. Er is dus opnieuw een verband te constateren tussen de participiumconstructie en de finite zin, mits men rekening houdt met referentieverschijnselen.

Ook de participiumconstructies die verbonden worden beschouwd via een pronomen possessivum, rekenen Hermkens en Van de Ketterij tot de quasi-conjuncte.

Bij hun interpretatie van de quasi-conjuncte constructies blijken beide auteurs opeens niet meer een referentiële invalshoek te hanteren, maar stellen ze zich op een syntactisch-grammaticaal standpunt. Kenmerk van deze constructies is immers dat ze (ook al staat er een woord met dezelfde referent in de zin) niet syntactisch verbindbaar zijn. Het is evenwel de vraag of deze quasi-conjuncte constructies eigenlijk wel afwijken van de conjuncte participiumconstructies die verbonden kunnen worden via eenzelfde referent, zoals bijvoorbeeld in het eerdergenoemde voorbeeld met een imperatief. Wanneer ook de quasi-conjuncte constructies vanuit een dergelijke syntactisch-referentiële invalshoek bekeken worden, bestaat er geen wezenlijk verschil tussen de door Hermkens en Van de Ketterij onderscheiden soorten participiumconstructies.

Bovenstaande overwegingen brengen mij tot de volgende conclusie. Wanneer men participiumconstructies niet strikt syntactisch-grammaticaal beschouwt, maar tevens rekening houdt met optredende referentieverschijnselen tussen de talige en de niet-talige werkelijkheid, dan hoeft de analyse van participiumconstructies zonder uitgeschreven subject die niet zonder meer verbonden kunnen worden met een NP in de hogere zin, geen problemen op te leveren. Iedere participiumconstructie zonder

[pagina 216]
[p. 216]

uitgeschreven subject kan dan terecht conjunct heten: het verband tussen de participiumconstructie en de hogere zin komt tot stand doordat het niet-uitgeschreven subject van de participiumconstructie en een (niet-uitgedrukte) NP in de finite zin of elders in de context naar dezelfde persoon of zaak in de werkelijkheid verwijzen.

De geldigheid van deze visie wil ik illustreren aan de hand van een aantal voorbeelden uit het corpus. Hoewel dit type participiumconstructie bij alle drie de auteurs aangetroffen wordt, komt het bij De Laet vaker voor dan bij Hooft, terwijl de meeste gevallen in het werk van De Vries aanwezig zijn. Op deze verschillen kom ik in paragraaf 2. terug. Bij de interpretatie van deze participiumconstructies spelen steeds referentieverschijnselen een rol; deze bewerkstelligen op verschillende manieren het verband tussen de conjuncte participiumconstructie en de hogere zin. De indeling die ik binnen deze groep aanbreng, is niet zozeer bedoeld als een strenge categorisering van het materiaal, maar als een poging de onderhavige participiumconstructies met enige overzichtelijkheid te presenteren.

A. De participiumconstructie kan verbonden worden gedacht via een niet-uitgedrukte NP in de hogere zin met dezelfde referent als het niet-uitgeschreven subject van de participiumconstructie.Ga naar eind19.

Voorts opgestaan, wendde zich tot de vergaadering, met wensch om de goede geneegenheit, die hy hun droegh, te kunnen uitspreeken: en zich beroepende, op zyne ongeoeffentheit in de taale, te weeten de Fransche, die hy gebruikte, gaf het woordt den Bisschop van Atrecht oover, die 't met groot sieraadt van wel zeggen, uitvoerde. (H0337)

In de beide hoofdzinnen is het subject ‘hy’, dat binnen de context overigens voor de hand ligt, niet uitgedrukt. Hoewel een syntactischgrammaticale verbinding van de conjuncte participiumconstructies Voorts opgestaan en zich... gebruikte daarom niet mogelijk is, kunnen deze participiumconstructies vanuit syntactisch-referentieel oogpunt via de niet-uitgedrukte subjecten van de hoofdzinnen als verbonden worden beschouwd. Deze hebben namelijk dezelfde referent, te weten de koning, als de niet-gelexicaliseerde subjecten van de participiumconstructies. De zin zelf bevat bovendien verschillende aanduidingen van de referent, zoals het pronomen reflexivum zich en het subject hy in de bijzin die... droegh.

De niet-uitgedrukte NP met dezelfde referent als het niet-uitgeschreven subject van de participiumconstructie kan ook een andere

[pagina 217]
[p. 217]

functie dan die van subject vervullen in de regerende zin, zoals blijkt uit:

daer komende verhaelden die die aen mijn geroepen had, dat hij een Stierman van Medenblick was. (V4024)

 

Aan dit voorbeeld gaat de volgende zin vooraf:

Ick liet mijn Boot na dese Turck toeroeyen,

 

Het niet-uitgeschreven subject van de conjuncte participiumconstructie daer komende verwijst naar dezelfde persoon in de werkelijkheid, de ikfiguur, als het niet-uitgedrukte indirect object in de hoofdzin. Ook nu staat elders in de zin nog een woord met dezelfde referent: het woord mijn in de relatieve bijzin.

Deze twee voorbeelden laten zien dat de grote vrijheid die de taal biedt om zaken uit de werkelijkheid weer te geven, het verband tussen een conjuncte participiumconstructie en de hogere zin enigszins kan vertroebelen. De aanwezigheid in de hogere zin van een NP met dezelfde referent als het niet-uitgeschreven subject van de participiumconstructie lijkt zelfs iets toevalligs te hebben. Wanneer De Vries bijvoorbeeld in de laatste zin ervoor gekozen zou hebben het indirect object ‘my’ wel tot uitdrukking te brengen, dan zou er geen enkel probleem bestaan de participiumconstructie ook vanuit syntactisch-grammaticaal oogpunt conjunct te noemen. Het is mijns inziens dan ook van groot belang bij de interpretatie van participiumconstructies rekening te houden met referentieverschijnselen.

B. De participiumconstructie kan verbonden worden gedacht via meer dan één NP in de zin; deze NP's hebben samen dezelfde referent als het niet-uitgeschreven subject van de participiumconstructie, terwijl de participiumconstructie daarmee niet syntactisch verbindbaar is.

De verbinding van de participiumconstructie met de hogere zin ligt binnen deze groep wat gecompliceerder:

daer komende ginck ick weder met mijn Macker by den Governeur op het Casteel, en ik seyde hem het kaertjen al begonnen te hebben, en dat ick alhier in imperviste quam, en dat ick nae Vallansse toe most, en daer ontboden was door mijn Koopluyden. (V5508)

[pagina 218]
[p. 218]

Er staat geen NP in de regerende zin met dezelfde referent als het niet-uitgeschreven subject van de conjuncte participiumconstructie daer komende gezien de voorafgaande context:

Terwijlen wy dus met malkanderen discoureerden, soo quammer een Bode met tijdinge datse gheen raet en wisten om 't Koorn van Vallansse af te Schepen en oft mijn soude gelieven te Vallansse by de Koopluyden te komen, en Vallansse een groote Stuck voorby Orangie leggende, trock mijn Macker met mijn tot aen Orangie toe,

 

Men moet verschillende zinsdelen bij elkaar nemen om de participiumconstructie te kunnen verbinden. Deze zinsdelen tezamen - te weten: ick en mijn Macker - hebben dan dezelfde referent als het niet-uitgeschreven subject van de participiumconstructie. Opnieuw blijkt er een referentieel verband tussen de conjuncte participiumconstructie en de regerende zin vastgesteld te kunnen worden.

De verbinding tussen de participiumconstructie en de hogere ‘zin’ kan ook tot stand komen via een combinatie van de mogelijkheden onder A en B:

Maer hoe-wel het schieten vande Vyandt hier deur seer verminderde / ende de verbaestheyt onder 't volck dat op Strand stondt grootelijcks vermeerderde soo en vondt den Vice-Ammirael even-wel niet geraden daer langer te blijven / te meer om dat de nacht haer nu was over-ghekomen ende 't volck seer af-gheslaeft was ende 't Bus-Kruydt haer mede begon te ghebreecken: maer heeft dienstigher gheacht 't Geschut al-samen te vernagelen / ende sich met het Volck weder naer de Schepen te begeven / om de nacht ruste genoten hebbende / des anderen daeghs met nieuwe krachten 't begonnen werck te voltrecken. (L1443)

 

Zowel het niet-uitgeschreven subject van de conjuncte participiumconstructie de nacht ruste genoten hebbende als dat van de infinitiefconstructie om... te voltrecken heeft de vice-admiraal en het volk als referent. In de hogere infinitiefconstructie sich met het Volck... voltrecken staat een uitgedrukte NP die als referent het volk heeft: het Volck. De subjects-NP met als referent de vice-admiraal is zowel in deze infinitiefconstructie als in de hogere zin (heeft dienstigher... voltrecken) niet uitgedrukt; wel uitgedrukt komt deze NP voor in de eerste hoofdzin. De verbinding tussen de participiumconstructie en de hogere ‘zin’ komt dus aan de ene kant tot stand via het niet-uitgedrukte subject van een

[pagina 219]
[p. 219]

hogere infinitiefconstructie en aan de andere kant via een combinatie van twee NP's. Wederom maken referentieverschijnselen een zinvolle interpretatie van een participiumconstructie als een conjuncte constructie mogelijk.

C. De participiumconstructie kan verbonden worden gedacht via een NP in een ander conjunct van de zin met dezelfde referent als het niet-uitgeschreven subject van de participiumconstructie, terwijl de participiumconstructie daarmee niet syntactisch verbindbaar is.

 

Tot deze groep behoren de gevallen waarbij niet in de hogere zin zelf, maar in een ander conjunct een NP met een gelijke referent voorkomt.

doch niet boven een Gotelingh-scheut buyten de Wallen zijnde / ende wat ter sijden af-rijdende / zijn de Brasilianen de welcke inde ruychte ende kreupel-bosch verborghen lagen / op sijn onversiens op-gebroken ende hebben den vromen Heere met Pijlen ende Flitsen soo beschooten dat van sijn paerdt ter aerden is ghevallen / alwaer-se hem 't hooft hebben af-ghesneden ende 't lichaem leelijcken mishandelt: (L1936)

Gezien de inhoud kunnen de conjuncte participiumconstructies niet... zijnde en wat... af-rijdende niet aansluiten bij de NP in de hogere zin de Brasilianen... lagen. Wanneer men deze participiumconstructies evenwel in de zin in zijn totaliteit bestudeert, levert de interpretatie geen problemen op: den vromen Heere verderop in de tweede hoofdzin is de NP met dezelfde referent als de niet-uitgeschreven subjecten van de participiumconstructies.

D. De participiumconstructie kan verbonden worden gedacht via een NP in de voorafgaande context met dezelfde referent als het niet-uitgeschreven subject van de participiumconstructie.

in Zee komende begonst het te stillen, (V4238)

In de zin die de conjuncte participiumconstructie bevat, staat geen NP met dezelfde referent als het niet-uitgeschreven subject van de participiumconstructie. Als men de participiumconstructie echter in een ruimere context beschouwt, is zij wel te interpreteren:

Den 28 Junius lichten wy ons Anckers;

[pagina 220]
[p. 220]

De participiumconstructie kan dan als conjunct worden beschouwd via wy.

E. De participiumconstructie kan verbonden worden gedacht met de regerende zin die dezelfde referent als het niet-uitgeschreven subject van de participiumconstructie heeft.

Het minste misnoeghen speurde men onder de Majestraaten, die nochtans, voor quetsingen van vrydoomen, en verloop van neering (geen' ongegrondde zorgh) beducht waaren, en, nevens de rest eenen schrik hadden, van 't doordryven der Spaanse Inquisitie. (H3002)

In deze zin staat een verholen participiumconstructie zonder uitgeschreven subject: geen' ongegrondde zorgh. Deze conjuncte constructie refereert aan hetzelfde verschijnsel in de werkelijkheid als de relatieve bijzin die... waaren, waarbij ze als vrije predicatieve toevoeging fungeert. Men kan mijns inziens stellen dat die bijzin de NP is waar de participiumconstructie mee verbonden is.

Van belang zijn verder de volgende voorbeelden:

Want de bisschoppen, dikwils uitheemsche, die door de handtvesten uit de regheeringe geslooten werden, en altyds den Pauze by eede verplicht zynde, (een' zaak bedenkelyk voor den Koning zelf) hadden, als Prelaaten, ten aanzien hunner kloosteren, ter vergaadringe van de Staaten te verschynen. (H2919)

Den 11 dito smorgens vroegh de Windt uyt de Levant oft Oost wayende, voor ons een contrarie Windt zijnde, saghen wy veerthien of vijfthien groote Schepen voor de Windt afkomen, (V3732)

 

In het eerste citaat verwijst het niet-uitgeschreven subject van de verholen conjuncte participiumconstructie een' zaak... zelf mijns inziens naar hetzelfde verschijnsel in de werkelijkheid als het regerende deel van deze constructie, altyds... zynde. Aangezien ik ervan uitgegaan ben dat een participiumconstructie zinswaarde heeft, kan men ook in dit geval stellen dat de NP waar de participiumconstructie aan hangt, de ‘zin’ is. Tussen de participiumconstructie een' zaak... zelf en de hogere ‘zin’ bestaat opnieuw een referentieel verband. De participiumconstructie altyds... zelf is op haar beurt verbonden met de NP de bisschoppen. In de constructie een' zaak... zelf zit overigens nog een verholen conjuncte participiumconstructie: bedenkelyk voor den Koning zelf; deze sluit aan bij de NP een' zaak.

[pagina 221]
[p. 221]

Met betrekking tot het tweede voorbeeld valt op te merken dat de conjuncte participiumconstructie voor ons... zijnde dezelfde referent heeft als het regerende deel van de absolute participiumconstructie, te weten Den 11 dito... wayende.

Deze voorbeelden laten twee zaken zien: ten eerste blijkt andermaal dat een participiumconstructie als het ware ingebed kan worden in een andere participiumconstructie.Ga naar eind20. Wanneer men ervan uitgaat dat participiumconstructies zinswaarde hebben, dan vormen beide voorbeelden daarnaast een illustratie van de opvatting dat conjuncte participiumconstructies verbonden kunnen zijn via NP's die een ‘zin’ vormen.

 

Het enige probleem voor de door mij voorgestelde onderscheiding van de participiumconstructies in constructies zonder, dan wel met een uitgeschreven subject - en daarmee samenhangend in conjuncte, respectievelijk absolute participiumconstructies - vormt de volgende zin. Deze komt voor in het werk van De Vries:

en stil wordende schockte de deyninge van de Zee ons soo na aende Wal, dat wy genootsaeckt waren de Boot uyt te setten en 't Schip also van de Wal af te boegseeren, (V1513)

 

De participiumconstructie stil wordende bevat geen uitgeschreven subject en zou naar mijn mening dus op enigerlei wijze verbonden gedacht moeten kunnen worden. Indien stil wordende aan zou sluiten bij de deyninge van de Zee, stuit men evenwel op een inhoudelijk probleem: indien het de deining van de zee zou zijn die stil werd, dan zou die de betreffende personen niet naar de wal kunnen voeren. De voorafgaande context bevat evenmin een NP waarmee de participiumconstructie als verbonden beschouwd zou kunnen worden. Deze luidt namelijk:

Den 26 Maert lichten wy des smorgens vroeg onse Ancker, gingen 't zeyl, en quamen tegens den avondt dicht by 't West-eynde van Saffalonia, (V1511)

 

Het probleem dat de zin met de participiumconstructie stil wordende oplevert, kan als volgt geformuleerd worden. Aangezien de participiumconstructie geen uitgeschreven subject bevat, moet ze volgens mijn indelingscriterium conjunct heten. Ze blijkt echter niet met een NP uit de zin te verbinden te zijn. Ook van een aansluiting van deze participiumconstructie via een identieke referent kan mijns inziens in dit geval geen sprake zijn. Ondanks het feit dat ze geen uitgeschreven

[pagina 222]
[p. 222]

subject bevat, lijkt ze door het ontbreken van een verbinding tussen de participiumconstructie en de hogere zin die als conjunct beschouwd kan worden, als absoluut opgevat te moeten worden; het daarvoor in mijn optiek noodzakelijke uitgeschreven subject, te weten het onpersoonlijk voornaamwoord ‘het’, ontbreekt echter. Omdat De Vries een voor de hand liggend subject vaak weglaat, is het begrijpelijk hoe deze participiumconstructie is ontstaan.

De hierboven besproken participiumconstructie wil ik als een bijzonder geval van de conjuncte participiumconstructies beschouwen. Het lijkt me niet noodzakelijk om op grond van deze ene constructie (0,1%) het criterium voor de onderscheiding van conjuncte en absolute participiumconstructies, te weten het ontbreken, dan wel het voorkomen van een uitgeschreven subject binnen de constructie, te verwerpen.

1.2. Absolute participiumconstructies

Absolute participiumconstructies hebben in tegenstelling tot de conjuncte een uitgeschreven subject binnen de constructie. Ze komen bij alle drie de auteurs voor. Als voorbeelden gelden:

Den handel op Guinea ende eenige andere plaetsen van Africa ende America versorght zijnde / voor so vele doen van noode was; hebben de Bewinthebberen die doen de Compagnie dienden / begonnen te beraeden / wat sy best souden voornemen tegen de vyanden van desen staet. (L0501)

Dit aldus bevoorwaardt op den achtsten van Loumaandt, tooghen d' Engelschen den neeghenden uit de stadt, die zy met een rondjaarigh beleg gewonnen, tweehondert, tien jaaren bezeeten hadden, en in zeeven daagen verlooren. (H1115)

 

In het algemeen zijn de subjecten van de participiumconstructie en de hogere zin bij absolute participiumconstructies verschillend. In navolging van Overdiep claimen De Vooys, Weijnen en Hermkens en Van de Ketterij dan ook expliciet of impliciet dat dat altijd het geval moet zijn.Ga naar eind21. Weijnen voert voor de groep absolute participiumconstructies met hetzelfde subject als de hogere zin de benaming onzuivere absolute constructies in.Ga naar eind22.

In het corpus komen evenwel vier gevallen voor van absolute constructies die een uitgeschreven subject bevatten dat gelijk is aan het

[pagina 223]
[p. 223]

subject van de hogere zin. Ze zijn alle vier van de hand van De Vries. Drie zijn van het type als de hier geciteerde:

Ick dus omwanderende, vraeghde ick yemandt die mijn ontmoeten oft hier niet sonders oft geen Antiquiteyten te sien waren? (V5236)

 

Waarschijnlijk was De Vries van plan een conjuncte participiumconstructie te construeren die aan zou sluiten bij het woord dat als subject van de finite zin bedoeld was, Ick. Hij vergat deze opzet tijdens het schrijven en voegde na de participiumconstructie een subject ick voor de finite zin in. Daarmee is in feite een anakoloet tot stand gekomen.

Ook Overdiep spreekt bij dergelijke participiumconstructies van anakoloetische verbanden. Hij ziet ze als overgangsvormen in de ontwikkeling van conjuncte naar absolute constructies. Uit conjuncte participiumconstructies die in de zin staan, kunnen zijns inziens door verandering in de ritmische geleding van de zin geleidelijk absolute constructies ontstaan: het oorspronkelijke subject van de zin wordt in de participiumconstructie opgenomen en vervolgens in de zin herhaald. De subjecten van de participiumconstructie en de hogere zin zijn dan nog gelijk. Bij de werkelijk absolute constructies zijn deze subjecten tenslotte verschillend volgens Overdiep.Ga naar eind23.

Het lijkt mij echter toe dat dergelijke anakoloeten niet het gevolg zijn van ritmische factoren, maar voortvloeien uit het feit dat de auteur tijdens het schrijven overstapt op een andere syntactische structuur. Als gevolg van deze verandering zullen de pauzes in de zin zich aanpassen.

De opvatting dat syntactische in plaats van ritmische overgangen anakoloetische verbanden bewerkstelligen, wordt gesteund door de vierde zin waarin het subject van de participiumconstructie en dat van de hogere zin gelijk zijn:

Dus eyndigde mijn Proces, en ick kreegh ses-duysent Guldens sonder uyt de Proventie te varen, en mijn drie andere Mackers die mijn uytghelacht hadden, waervan den eene beroemde wel dertigh Jaer inde Straet gevaren te hebben, kreghen elck niet meer als vijfthienhondert Gulden, schoon datse heel van Fenetie quamen ende halve Vracht verdient hadden, soodat ick schoon ick een jonck Schipper sonder verstant zijnde, beter wist aen mijn Penninghen te komen als sy die alles wel meenden te verstaen, en dus lange inde Straet ghevaren hadden. (V6107)

 

Na het voegwoord schoon wilde De Vries naar mijn mening een bijzin

[pagina 224]
[p. 224]

construeren. In plaats van een verbum finitum schreef hij echter een participium presentis (zijnde) met als gevolg dat de participiumconstructie en de finite zin beide het subject ick bevatten. Daarmee is ook deze zin naar mijn mening als een anakoloet te beschouwen.

De vier zinnen waar het hier om gaat, betekenen naar mijn mening geen aantasting van de door mij voorgestelde indeling voor de participiumconstructies. Omdat de participiumconstructies in deze zinnen een uitgeschreven subject bevatten, beschouw ik ze als absoluut: ze hoeven niet met een NP in de hogere zin verbonden te worden. Het blijkt overbodig te zijn om te claimen dat de subjecten van de absolute participiumconstructies altijd moeten verschillen van die van de hogere zin. Daarmee kan Weijnens benaming onzuivere absolute constructies voor de groep absolute participiumconstructies met hetzelfde subject als de hogere zin vervallen.

2. Een vergelijking tussen het gebruik van de participiumconstructies bij Hooft, De Laet en De Vries

Overdiep, de eerste taalkundige uit deze eeuw die zich met participiumconstructies heeft beziggehouden, is van mening ‘dat de constructie van verbanden met participiale groepen een bijzondere stijlvorm is, die hoogere eischen stelt aan de syntactische kunstvaardigheid en het logische overleg dan gewone, alledaagsche zinsvormen, die men werktuigelijk samenstelt’.Ga naar eind24. Wanneer men van deze opvatting uitgaat, mag men een verschil in het gebruik van de participiumconstructies verwachten bij Hooft, De Laet en De Vries gezien de onderlinge verschillen in hun ontwikkeling en in het doel dat zij met hun schrijven voor ogen hadden. Waar Hooft immers een ontwikkeld man was die bovendien schreef met literaire intenties, was De Laet een wetenschapper pur sang die een objectief, chronologisch verslag in strenge kroniekstijl maakte van de vroege jaren van de West-Indische Compagnie. De Vries tenslotte was de minste in ontwikkeling: hij hield als schipper zijn journaal bij.

Om een vergelijking tussen de genoemde drie schrijvers mogelijk te maken wat betreft de frequentie van de participiumconstructies heb ik bekeken op hoeveel woorden een auteur zich van een participiumconstructie bedient. De uitkomsten van deze berekening zijn als volgt: Hooft gebruikt 1 participiumconstructie op 48 woorden, De Laet 1 op 51 en De Vries 1 op 84. Dat betekent dat Hooft en De Laet ongeveer even vaak een participiumconstructie construeren en dat ze dat bijna twee keer zo vaak doen als De Vries.

[pagina 225]
[p. 225]

Van belang zijn de verschillen in de verbindingsmogelijkheden tussen de conjuncte participiumconstructies en de hogere zin (zie tabel I).Ga naar eind25. De participiumconstructies die verbonden kunnen worden met een NP die het subject van de hogere zin is, zijn verreweg in de meerderheid: 239 bij Hooft (48%), 228 bij De Laet (46%) en 226 bij De Vries (45%). Redelijk groot is daarnaast het aantal verbindingen met een NP in een voorzetselbepaling bij alle drie de auteurs. De aantallen zijn: 62 bij Hooft (12%), 36 bij De Laet (7%) en 42 bij De Vries (8%).

Daarnaast laat Hooft zijn participiumconstructies nog bij NP's met andere syntactische functies aansluiten, te weten bij NP's met de functie van direct object, indirect object of naamwoordelijk deel of bij NP's in genitiefbepalingen. De Laet kent behalve de verbindingsmogelijkheden met een subject of een NP in een voorzetselbepaling slechts de verbinding met een NP in direct objectsfunctie. In het werk van De Vries komen de voor Hooft genoemde verbindingswijzen voor behalve die met een NP in een genitiefbepaling.

Opvallend groot is het aantal verholen participiumconstructies die aansluiten bij een NP met de functie van direct object in de regerende zin in het werk van De Laet (112 oftewel 22%). Het betreft telkens de gedeelten van zijn verhaal waarin hij melding maakt van de samenstellingen van de vloot. Hoewel De Laet deze meldingen telkens op overeenkomstige wijze doet, probeert hij toch steeds kleine variaties tussen de zinnen aan te brengen:

De Camer van Amsterdam hadde voor hare vier negende parten daer toe gheschickt de volghende Schepen: Hollandia groot dry hondert lasten / ghemonteert met ses metale ende twee-en-twintigh ysere Stucken / ende ghemant met hondert ende achthien Boots-gesellen ende hondert Soldaten: Zeelandia mede van dry hondert lasten / voorsien met twaelf metale en vier-en-twintigh ysere Stucken / hondert ende derthien Matroosen ende hondert Soldaten: de Provintie van Vtrecht van twee hondert ende vijftigh lasten / met twee metale ende achthien ysere Stucken neghen en-tachtigh Boots-gesellen en hondert Soldaten; wesende dese dry des Compagnies eyghen Schepen: (L0708)

hadden daer by ghehuyrt de Eendracht groot twee hondert en vijftigh lasten met twintigh Gotelingen / veertigh Boots-gesellen ende vijftigh Soldaten: St Christoffel groot twee hondert en vijftigh lasten / met achthien Gotelinghen / veertigh Matroosen ende vijftigh Soldaten: de Hope groot twee hondert lasten met achthien Gotelingen

[pagina 226]
[p. 226]

veertigh Bootsgesellen ende vijftigh Soldaten: Nassauw groot hondert en t' negentig lasten met sesthien Gotelingen / veertigh Matroosen ende vijftigh Soldaten: de vier Hayms-Kinderen groot twee hondert en veertigh lasten met seventhien Gotelingen / veertigh Matroosen / vijftigh Soldaten: een ander Schip van hondert en tachtigh lasten met sesthien Gotelingen / veertigh Matroosen ende vijftigh Soldaten: Overijssel groot twee hondert lasten met sesthien Gotelingen veertigh Matroosen / vijftigh Soldaten: den Haen groot twee hondert en vijftigh lasten / met achthien Gotelingen veertigh Matroosen vijftigh Soldaten. (L0717)

 

Het aantal gevallen waarin de verbinding tussen de participiumconstructie en de regerende zin niet via een NP, maar via referentieverschijnselen loopt, levert een aanzienlijk verschil op. Bij Hooft komen slechts 9 gevallen voor (2%), bij De Laet 30 (6%) en bij De Vries tenslotte 74 (15%).

Binnen deze groep lijken mij de verholen participiumconstructies die via eenzelfde referent in de werkelijkheid verbonden gedacht kunnen worden met de regerende zin als NP, typerend te zijn voor het taalgebruik van Hooft. Ze verschaffen hem de mogelijkheid om op zeer beknopte wijze een predicering te geven van een bepaald verschijnsel. Tegenover de 7 gevallen in het werk van Hooft staan er slechts 2 in dat van De Laet.

Wat betreft de absolute participiumconstructies valt te vermelden dat Hooft en De Laet ongeveer even vaak een dergelijke constructie blijken te gebruiken: 49 tegenover 50 (10%) (zie tabel II).Ga naar eind26. Opvallend is echter het feit dat De Vries ongeveer twee keer zoveel absolute participiumconstructies hanteert (96 oftewel 19%).

Interessant zijn verder de gegevens die verkregen kunnen worden door bestudering van de participia die voorkomen in de participiumconstructies (zie de tabellen III en IV). Voor de conjuncte participiumconstructies met een participium presentis geldt dat Hooft vrijwel steeds een ander participium kiest. Bij De Laet keren regelmatig dezelfde participia terug, terwijl De Vries zich vrijwel uitsluitend tot de participia ‘zynde’, ‘hebbende’, ‘ziende’, ‘komende’, ‘horende’, ‘seggende’ en ‘sittende’ beperkt.

Over de verholen participiumconstructies valt alleen met betrekking tot De Laet iets op te merken. Verreweg het grootste deel van deze constructies is geconstrueerd rond het adjectief ‘groot’. Het betreft hier voornamelijk de vlootvermeldingen.

Ook voor de conjuncte participiumconstructies met een participium perfecti geldt dat Hooft zeker geen voorkeur heeft voor bepaalde

[pagina 227]
[p. 227]

participia. Voor De Laet en De Vries liggen de feiten opnieuw anders. Bij De Vries blijken zelfs bijna alle constructies rond het participium ‘genaamt’ geconstrueerd te zijn.

Binnen de absolute participiumconstructies met een participium presentis gebruikt Hooft in de helft van de gevallen de participia ‘zynde’ en ‘hebbende’; de percentages zijn voor De Laet en De Vries achtereenvolgens 93% en 63%.Ga naar eind27.

De 4 absolute participiumconstructies met een participium perfecti bij De Vries tenslotte zijn geconstrueerd rond de voor hem stereotiepe voltooide deelwoorden ‘genaamt’ en ‘gemonteert’.

De beschouwingen in deze paragraaf brengen mij tot de volgende constateringen. Het vermogen om participiumconstructies te construeren waarover Hooft beschikt, is aanzienlijk groter dan dat van de twee andere auteurs. Dat blijkt niet alleen uit de grotere mogelijkheden bij Hooft om een conjuncte participiumconstructie aan te laten sluiten bij een NP in de hogere zin. Ook het aantal gevallen waarbij de verbinding met de hogere zin via de referent in de werkelijkheid tot stand komt, is veelzeggend. Hooft, groot stilist als hij is, gebruikt dit type constructie zeer weinig, en dan nog vrijwel steeds met het doel een bondig commentaar op een bepaalde constatering te geven. Bij De Laet, een man van wetenschappelijk niveau, doch zonder literaire intenties, komt dit type constructie al veel vaker voor, terwijl het gebruik bij De Vries, een man zonder bijzondere scholing, redelijk frequent te noemen is. De geconstateerde feiten getuigen van het grote gevoel voor logische samenhang binnen de zin van Hooft en van de zorg waarmee hij zijn participiumconstructies construeert.

De in dit artikel gekozen benadering, die niet uitsluitend op syntactische relaties gebaseerd is, laat tevens zien dat een normatief standpunt ten aanzien van participiumconstructies als dat van De Vooys als achterhaald kan worden beschouwd. De Vooys noemt de participiumconstructies zonder subject die niet op syntactische wijze verbindbaar zijn met een NP in de hogere zin, namelijk strijdig met ons taaleigen.Ga naar eind28. Dergelijke constructies komen echter regelmatig voor in de zeventiendeeeuwse taal en kunnen verantwoord worden wanneer men rekening houdt met de referentieverschijnselen die bestaan tussen de talige en niet-talige werkelijkheid.

Uit de onderlinge vergelijking blijkt verder dat Hooft een aanzienlijk grotere vrijheid wat betreft de keuze van de participia binnen de participiumconstructies kent dan De Laet en - in nog sterkere mate - dan De Vries. Hooft lijkt in staat om rond elk bestaand werkwoord een participiumconstructie te vormen. De Laet en vooral De Vries grijpen in

[pagina 228]
[p. 228]

de participiumconstructies telkens terug op bepaalde participia.Ga naar eind29. Het is naar mijn mening gerechtvaardigd om te concluderen dat Hooft in tegenstelling tot De Laet en De Vries ook op het gebied van de participiumconstructies met bewuste taalbouw bezig is. Om dit verschil in creativiteit tussen de drie auteurs te illustreren wil ik deze paragraaf afsluiten met één voorbeeld uit ieder werk. Bij alle drie de gevallen is er sprake van meer dan één participiumconstructie in een zin. Waar Hooft geregeld omvangrijke en gevarieerde constructies construeert, lijken De Laet en met name De Vries al snel terug te vallen op min of meer geijkte participiumconstructies. Hooft weet daarbij bovendien in een participiumconstructie een andere participiumconstructie of één of meer bijzinnen in te bedden.

Dit alles gaf schoon spel aan Granvelle, die nemmer oogh look in landtzaaken, om 't hof op te heemelen, en zyn stuk te beleggen; leevende naa zyn believen met de maght der Hartoghinne, die, nieuwlyx uit Italie gekoomen, en leerlinge in dit gewest, hem, als daar volkoomentlyk bedreeven, ook vast gaande voor kerk en Koning, genoeghzaam met den toom der Landtvooghdye beworden liet. (H3520)

Met de NP in de voorzetselbepaling aan Granvelle zijn verbonden de relatieve bijzin die... beleggen en de conjuncte participiumconstructie leevende... liet. Binnen die participiumconstructie sluit bij de NP in de genitiefbepaling der Hartoghinne een relatieve bijzin aan, die... liet. Het subject van die bijzin heeft een participiumconstructie met een participium perfecti en een verholen participiumconstructie bij zich, namelijk nieuwlyx uit Italie gekoomen, respectievelijk leerlinge in dit gewest. Ook bij het direct object van die bijzin, hem, horen twee participiumconstructies, te weten de verholen participiumconstructie als... bedreeven en de constructie met een participium presentis ook... Koning.

De Laet toont veel minder afwisseling in het construeren van participiumconstructies:

De Gouverneur op de selve tijdt weder-keerende van sijn vergeefsche tocht ende 't schieten hoorende / heeft sijn by-hebbende volck ghelandt tusschen 't Fort St Antonio ende de Stadt / meynende de vyandt van achteren te verrasschen / maer de selve sijne komste vernemende is gevlucht / achterlatende acht of neghen dooden; (L1928)

 

In deze zin komen vijf conjuncte participiumconstructies met een

[pagina 229]
[p. 229]

participium presentis voor. Ze sluiten aan bij de twee subjecten van de twee nevengeschikt met elkaar verbonden hoofdzinnen. De constructies op... tocht, 't schieten hoorende en meynende... verrasschen horen bij De Gouverneur, terwijl sijne komste vernemende en achterlatende... dooden horen bij de selve, welke aanduiding verwijst naar de vyandt.

Ook de al eerder aangehaalde vlootopsommingen van De Laet bevatten vaak een groot aantal participiumconstructies in één zin waarbij weinig variatie optreedt.

Wanneer De Vries meerdere participiumconstructies in een zin gebruikt, is de interpretatie van zo'n zin iets minder eenvoudig dan dat bij het werk van Hooft of De Laet het geval is. Een citaat:

De conditie van Vryheydt gemaeckt zijnde en hem vry ghevende, openbaerde hy haer dese plaets, haer waerschouwende datse deselve moesten verstercken, 't welck van stonden aen gedaen wierd sonder haer perijckel oft kosten, want de Coninck van Hispanien met veel tijtels gedient wesende onderhoud dese plaets met Soldaten, als domineerende in Africa, ende de Genevoisen, welcken subtijl zijn, (V4202)

 

Ook deze participiumconstructies bevatten alle een participium presentis als kern. Absoluut is de constructie De conditie... zijnde. Deze is nevengeschikt verbonden met de conjuncte constructie hem vry ghevende. Op deze nevenschikking zou niets aan te merken zijn, als ook de tweede constructie absoluut zou zijn met als uitgeschreven subject ‘sy’. Nu moet deze conjuncte constructie verbonden worden met het indirect object van de hoofdzin, haer. Met het subject van de hoofdzin, hy, kan dan weer de conjuncte constructie haer... verstercken verbonden worden. Tenslotte sluiten bij het subject van de nevengeschikte hoofdzin, die begint met want, twee conjuncte constructies aan, namelijk met... wesende en als... Genevoisen.

Mijns inziens vormen de in deze paragraaf gepresenteerde overwegingen voldoende argumenten om de conclusie te rechtvaardigen dat het verschil in taalkundige geschooldheid en in intentie van het schrijven tussen Hooft, De Laet en De Vries zich weerspiegelt in verschillen in het gebruik van de participiumconstructies bij deze drie auteurs.

[pagina 230]
[p. 230]

Tabel I Participiumconstructies zonder uitgeschreven subject (naar een totaal van 500 participiumconstructies per auteur)Ga naar eind30.

pc verbonden met NP met functie van/in pc. niet verbonden met NP diversGa naar eind31. totaal
s do io nd vb gb
H  
ppr 127 7 10 2 14 2 1 5 168
verh 37 11 3 3 15 - 7 - 76
ppf 75 29 5 1 33 4 1 31 179
totaal 239 47 18 6 62 6 9 36 423
 
DL  
ppr 140 10 - - 8 - 26 - 184
verh 46 112 - - 8 - 2 - 168
ppf 42 14 - - 20 - 2 - 78
totaal 228 136 0 0 36 0 30 0 430
 
DV  
ppr 200 10 6 - 8 - 72 10 306
verh 10 2 - 4 2 - - - 18
ppf 16 10 - 6 32 - 2 - 66
totaal 226 22 6 10 42 0 74 10 390

De afkortingen in deze tabel staan voor:

H: Hooft
DL: De Laet
DV: De Vries
ppr: participium presentis
verh: verholen
ppf: participium perfecti
s: subject
do: direct object
io: indirect object
nd: naamwoordelijk deel
vb: voorzetselbepaling
gb: genitiefbepaling

[pagina 231]
[p. 231]

Tabel IIGa naar eind32. Participiumconstructies met uitgeschreven subject (naar een totaal van 500 participiumconstructies per auteur)Ga naar eind30.

diversGa naar eind31. totaal
H ppr 36 9 45
  verh 5 1 6
  ppf 8 18 26
  totaal 49 28 77
 
DL ppr 30 12 42
  verh 16 - 16
  ppf 4 8 12
  totaal 50 20 70
 
DV ppr 86 6 92
  verh 6 - 6
  ppf 4 8 12
  totaal 96 14 110

[pagina 232]
[p. 232]

Tabel IIIGa naar eind32. De meest voorkomende participia in de participiumconstructies zonder uitgeschreven subject (naar een totaal van 500 participiumconstructies per auteur)Ga naar eind30.

H DL DV
ppr  
zynde 15 30 62
hebbende 17 28 26
ziende 11 6 36
komende 1 18 94
horende - - 8
seggende - - 4
sittende - - 14
liggende - 6 -
totaal 44 88 244
 
verh  
groot 0 140 0
 
ppf  
genaamt 3 14 54
gemonteert - 6 2
voorsien - 10 -
geladen - 10 -
gelegen - 6 -
verscheyden - 4 -
gemant - 10 -
totaal 3 60 56

[pagina 233]
[p. 233]

Tabel IVGa naar eind32. De meest voorkomende participia in de participiumconstructies met uitgeschreven subject (naar een totaal van 500 participiumconstructies per auteur)Ga naar eind30.

H DL DV
ppr  
zynde 16 26 48
hebbende 2 2 6
komende - - 2
horende - - 2
sittende - - 4
liggende - - 2
verheffende - - 4
totaal 18 28 68
 
ppf  
genaamt - - 2
gemonteert - - 2
totaal 0 0 4

3. Conclusie

Om de participiumconstructies in het zeventiende-eeuwse proza onder te verdelen blijkt geen van de vier in de literatuur gehanteerde criteria te voldoen; alleen de interne structuur van de participiumconstructies is daarbij uiteindelijk van belang. De verbindingswijze tussen de participiumconstructie en de hogere zin blijkt daarmee nauw samen te hangen. Voor een consistente indeling van de constructies in de vanouds gehanteerde categorieën conjunct en absoluut blijkt het terrein van de syntaxis als uitgangspunt te beperkt. De bestudering van deze constructies moet mijns inziens plaatsvinden vanuit een kader dat rekening houdt met de referentieverschijnselen binnen de zin, met andere woorden: de participiumconstructies moeten bekeken worden op het niveau van het taalgebruik. Binnen dat kader blijkt een tweedeling in conjuncte en absolute participiumconstructies mogelijk die gebaseerd is op een formele eigenschap van deze constructies: de afwezigheid, respectievelijk de aanwezigheid van een uitgeschreven subject.

[pagina 234]
[p. 234]

Wanneer men de participiumconstructies vanuit deze syntactischreferentiële invalshoek beschouwt, blijken zich nauwelijks interpretatieproblemen voor te doen. Een vergelijking tussen het gebruik van deze constructies in het werk van Hooft, De Laet en De Vries laat vervolgens zien dat het onderlinge verschil op dit gebied niet zozeer gelegen is in het aantal ‘onjuist’ geconstrueerde participiumconstructies - wat in de bestaande literatuur over dit onderwerp gesuggereerd wordt -, maar in de mate van vrijheid waarmee de constructies gemaakt worden. Dit laatste aspect uit zich in drie opzichten: het aantal verbindingsmogelijkheden tussen de constructie en de regerende zin in geval van conjuncte participiumconstructies, de frequentie van de conjuncte participiumconstructies die niet zonder meer met een NP in de hogere zin verbonden gedacht kunnen worden, en de keuze van de participia binnen de constructies.

De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat Hooft ook op dit gebied bezig is met bewuste taalbouw. Met een groot gevoel voor de logische samenhang binnen de zin weet hij complexe, vloeiende en gevarieerde participiumconstructies te construeren. De Laet en met name De Vries daarentegen verliezen de interne structuur van de zin eerder uit het oog en kiezen in het algemeen voor min of meer geijkte participiumconstructies.

voetnoot*
Op deze plaats wil ik graag Arjan van Leuvensteijn, Tineke ter Meer en Maaike Mulder bedanken. Van hun opmerkingen naar aanleiding van een eerdere versie van dit artikel heb ik graag gebruik gemaakt.
eind1.
De volledige titels van de werken luiden: P.C. Hooft, Neederlandsche Histoorien, Sedert de ooverdraght der Heerschappye van Kaizar Karel den Vyfden, op Kooning Philips zynen zoon, Amsterdam, Louys Elzevier, 1642; Ioannes de Laet, Historie Ofte Iaerlijck Verhael Uan de Verrichtinghen der Geoctroyeerde West-Indische Compagnie, Zedert haer Begin / tot het eynde van 't jaer sesthienhondert ses-en-dertich, Leyden, Bonaventuer ende Abraham Elsevier, 1644; David Pietersz. de Vries, Korte Historiael ende Joumaels Aenteyckeninge van verscheyden voyagiens in de vier deelen des wereldts-ronde, als Europa, Africa, Asia, ende Amerika, uitgegeven door H.T. Colenbrander, 's-Gravenhage, 1911. Werken uitgegeven door De Linschoten-Vereeniging III. Deze uitgave is een ongewijzigde herdruk van het oorspronkelijke werk dat in 1655 verscheen.
eind2.
Hooft zag in 1581 in Amsterdam het levenslicht; ook zijn ouders waren Hollanders. De Laet werd tegen het einde van 1581 in Antwerpen geboren. Over zijn ouders zijn geen gegevens voorhanden. De Laet vertrok vermoedelijk reeds na de Spaanse invasie van 1585 naar Holland. De Vries werd in 1592 of 1593 in La Rochelle geboren. Zijn vader was afkomstig uit Hoorn, zijn moeder uit Amsterdam. De Vries leefde vanaf zijn vierde jaar vooral in Hoorn. Eventuele zuidelijke invloeden op het taalgebruik van zowel De Laet als De Vries lijken mij daarom te verwaarlozen. Voor biografische gegevens over Hooft, De Laet en De Vries kan men terecht bij: H.W. van Tricht, Het leven van P.C. Hooft, 's-Gravenhage, 1980, Johannes de Laet, Iaerlyck Verhael van de Verrichtinghen der Geoctroyeerde West-Indische Compagnie in derthien Boecken, uitgegeven door S.P. L'Honoré Naber, 's-Gravenhage, 1931. 4 delen. Werken uitgegeven door De Linschoten-Vereeniging XXXIV, respectievelijk de uitgave van het journaal van De Vries door Colenbrander (zie noot 1).

eind3.
H.M. Hermkens en C. van de Ketterij, Grammaticale interpretatie van zeventiende-eeuwse teksten; instructiegrammatica, Groningen, s.a., p. 196 (Hermkens en Van de Ketterij s.a.).
eind4.
Naar mijn mening is zowel het gedeelte den Schipper Thomas Sickes als het gedeelte alle dry... Amsterdam op te vatten als een absolute verholen participiumconstructie met den Schipper, respectievelijk alle dry als gelexicaliseerde subjecten. De benaming absolute verholen participiumconstructie komt in het vervolg van dit artikel ter sprake. Het gedeelte alle dry... Amsterdam vormt tevens nog een ondersteuning voor de opvatting dat men bij de verholen participiumconstructies een niet-uitgedrukt participium ‘zynde’ moet aannemen. In paragraaf 2. wordt namelijk nog een zin met een vlootopsomming uit het werk van De Laet geciteerd (L0708) die eindigt met de toevoeging: wesende dese dry des Compagnies eyghen Schepen. Daar is dus in een vergelijkbare constructie wel het participium, in casu wesende, aanwezig.
eind5.
Hermkens en Van de Ketterij s.a., p. 196 en 200.

eind6.
Zie voor de preciese aantallen paragraaf 2.
eind7.
G.S. Overdiep, Zeventiende-eeuwsche syntaxis, Groningen, Den Haag, Batavia, MCMXXXV. Deel 3, p. 350 (Overdiep 1935).
eind8.
J.A. Verhage, 'N sintakties-stilistiese studie van die dagregister van Jan van Riebeeck, Amsterdam, Kaapstad, 1952. Dissertatie Universiteit van Kaapstad; B.C. Damsteegt, ‘Syntaktische verschijnselen in de taal van Antoni van Leeuwenhoek’, in: B.C. Damsteegt, Van Spiegel tot Leeuwenhoek; syntaktische en stilistische verschijnselen in 17e-eeuwse teksten, tweede oplage, Leiden, 1981, p. 101-134; Johannes Heemstra, Über den Gebrauch der attributiven Partizipialkonstruktionen in der Niederländischen und Hochdeutschen Prosa, Haarlem, 1925. Dissertatie R.U. Groningen; C.G.N. de Vooys, Nederlandse spraakkunst, herzien door M. Schönfeld, zevende druk, Groningen, 1967 (De Vooys 1967); A. Weijnen, Zeventiende-eeuwse taal, vijfde druk, Zutphen, s.a. (Weijnen s.a.); A.A. Weijnen, Schets van de geschiedenis van de Nederlandse syntaxis, Assen, 1971 (Weijnen 1971).
eind9.
Overdiep 1935, p. 365.
eind10.
G.E. Booij, J.G. Kerstens en H.J. Verkuyl, Lexicon van de taalwetenschap, tweede, geheel herziene druk, Utrecht, Antwerpen, 1980.
eind11.
Overdiep 1935, p. 365.
eind12.
Overdiep 1935, p. 366.
eind13.
Overdiep 1935, p. 354.
eind14.
Overdiep 1935, p. 362.
eind15.
V.F. Vanacker, Syntaxis van gesproken taal te Aalst en in het land van Aalst in de XVde, de XVIde en de XVIIde eeuw, s.l., 1963, p. 292.
eind16.
Hermkens en Van de Ketterij s.a., p. 197; C. van de Ketterij, Grammaticale interpretatie van zeventiende-eeuwse teksten; werkboek, derde druk, Groningen, s.a., p. 216.
eind17.
Hermkens en Van de Ketterij s.a., p. 198.
eind18.
Hermkens en Van de Ketterij s.a., p. 198.
eind19.
Zie ook: Annet de Korne en Tineke Rinkel, Cursus zestiende- en zeventiende-eeuws Nederlands, Groningen, 1987, p. 68.
eind20.
Op deze plaats wil ik graag een Middelnederlands voorbeeld aanhalen dat zeer overtuigend is in deze kwestie:
Die susteren sullen op sekeren tijden een yghelick een boeck bidden, daer sye uut lesen moeghen, van der boeckwaerster, als na der primen of na der missen als sie uutghaen, seggende, een luttel nyghende mytten hoefde: ‘een boeck’.
(uit: Maaike Hogenhout-Mulder, Cursus Middelnederlands, tweede druk, Groningen, 1985, p. 102).
Deze zin bevat twee participiumconstructies zonder uitgeschreven subject: seggende... boeck en een luttel... hoefde. Omdat de tweede constructie besloten is in de eerste, is zij daaraan ondergeschikt. De hogeregraads participiumconstructie sluit aan bij Die susteren. De ingebedde participiumconstructie kan niet op syntactische wijze met een NP in de hogeregraads participiumconstructie verbonden worden; wanneer men echter rekening houdt met referentieverschijnselen kan men stellen dat het niet-uitgedrukte subject van de ingebedde participiumconstructie dezelfde referent heeft als dat van de hogeregraads constructie, namelijk de nonnen. Deze manier van interpreteren maakt het mogelijk om de onderhavige participiumconstructies die op het eerste gezicht gelijkwaardig zijn en beide als bepaling van gesteldheid fungeren, dezelfde status toe te kennen, te weten die van conjuncte participiumconstructie.

eind21.
G.S. Overdiep, ‘Over het Nederlandsche participium praesentis. II’, in: TNTL 44 (1925), p. 136-137 (Overdiep 1925); De Vooys 1967, p. 407; Weijnen s.a., p. 95; Weijnen 1971, p. 85-86; Hermkens en Van de Ketterij s.a., p. 190.
eind22.
Weijnen s.a., p. 95; Weijnen 1971, p. 86.
eind23.
Overdiep 1925, p. 136-139; Overdiep 1935, p. 367-368.

eind24.
G.S. Overdiep, ‘Over het Nederlandsche participium praesentis I’, in: TNTL 36 (1917), p. 222, noot 1.
eind25.
Om de onderlinge vergelijking te vergemakkelijken worden de aantallen in het vervolg van deze paragraaf en in de tabellen gegeven naar een totaal van 500 participiumconstructies per auteur.
eind26.
Hierbij laat ik de categorie ‘divers’ van tabel II buiten beschouwing. Deze omvat voornamelijk participiumconstructies met zogenaamde versteende participia als kern (participia die zich ontwikkelen, dan wel ontwikkeld hebben tot voorzetsel of voegwoord) en een klein aantal interpretatieproblemen.
eind27.
Ook hier zie ik voorbij aan de categorie ‘divers’ uit tabel II.
eind28.
De Vooys 1967, p. 410.
eind29.
Vermoedelijk vloeien de verschillen in de keuze van de participia (ten dele) voort uit een beperkter vocabulaire van De Laet en met name De Vries ten opzichte van dat van Hooft. In feite zou men in dit kader de totale woordenschat van de drie auteurs moeten vergelijken, met name de werkwoorden.

eind30.
Ten behoeve van de onderlinge vergelijking worden de aantallen in de tabellen gegeven naar een totaal van 500 participiumconstructies per auteur.
eind31.
Onder deze categorie vallen de participiumconstructies met versteende participia als kern en een gering aantal interpretatieproblemen.

eind32.
Zie voor de afkortingen tabel I.
eind30.
Ten behoeve van de onderlinge vergelijking worden de aantallen in de tabellen gegeven naar een totaal van 500 participiumconstructies per auteur.
eind31.
Onder deze categorie vallen de participiumconstructies met versteende participia als kern en een gering aantal interpretatieproblemen.

eind32.
Zie voor de afkortingen tabel I.
eind30.
Ten behoeve van de onderlinge vergelijking worden de aantallen in de tabellen gegeven naar een totaal van 500 participiumconstructies per auteur.

eind32.
Zie voor de afkortingen tabel I.
eind30.
Ten behoeve van de onderlinge vergelijking worden de aantallen in de tabellen gegeven naar een totaal van 500 participiumconstructies per auteur.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Alle de gedrukte werken 1611-1738. Deel 4 en 5. Nederlandsche Historien


auteurs

  • T. Rinkel

  • over Joannes de Laet

  • over David Pietersz. de Vries


taalkunde

  • Zinnen (syntaxis)

  • Historische taalkunde