Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Voortgang. Jaargang 24 (2006)

Informatie terzijde

Titelpagina van Voortgang. Jaargang 24
Afbeelding van Voortgang. Jaargang 24Toon afbeelding van titelpagina van Voortgang. Jaargang 24

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.64 MB)

Scans (14.51 MB)

XML (0.62 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Voortgang. Jaargang 24

(2006)– [tijdschrift] Voortgang–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 135]
[p. 135]

Exotisme en spektakel in Construction Grammar
Frank BrisardGa naar voetnoot*

Abstract - In Kay & Fillmore (1999), the noncompositional nature of independent constructions in the grammar of a language is illustrated on the basis of the specific interpretations conventionally associated with the What's X doing Y? construction. This construction is analyzed along the lines of Construction Grammar. It is argued that neither compositional processes (semantic) nor derivations from a literal meaning (by processes of conversational reasoning; pragmatic) provide the details needed to describe the construction's full content potential. I point out the danger in assuming too quickly that certain semantic features involved are exclusively due to the construction's idiomatic status, rather than to its constituents. I also argue for a reappraisal of schematic representations of sub-constructional elements, particularly at the level of grammatical meaning.

1. Inleiding

In de cognitieve taalkunde woedt sinds een jaar of tien een regelmatig heropflakkerend debat omtrent het mentale statuut van betekenisrepresentaties, zoals die worden geponeerd in allerlei typisch cognitief-taalkundige studies, van lexicale zowel als van grammaticale uitdrukkingen. Dat is niet zo verwonderlijk, gezien het psychologische engagement van de cognitieve taalkunde, waarbij minimaal geen analytische constructen en mechanismen worden gehanteerd als die niet tevens aantoonbaar een rol spelen in niet-talige processen van (hogere) cognitie. Doorgaans wordt binnen de cognitieve taalkunde bovendien uitgegaan van de assumptie dat feiten van talige structuur en functie grotendeels worden bepaald door het gebruik van concrete talige uitdrukkingen, wat men een usagebased-perspectief noemt. Beide uitgangspunten samen leiden tot een visie op taalbeschrijving die de spreker(/hoorder) centraal stelt, als bron van productie (/interpretatie) en reservoir van talige ervaringen en hun abstraheringen. Toch biedt zo'n psychologische kijk op de wetenschappelijke studie van taal blijkbaar nog geen garantie voor een enigszins coherente positie met betrekking tot de typering van mogelijke betekenisrelaties in de semantiek, aangezien men het er ook in het cognitieve paradigma niet over eens is in welke mate een linguïstische beschrijving in feite een maximale modellering moet zijn, bijv. van de spreker tijdens het online-proces van spraakproductie.

De discussie over het juiste niveau van granulariteit in de representatie van homonieme, polyseme en monoseme elementen van betekenis levert een tref-

[pagina 136]
[p. 136]

fende illustratie van dit gebrek aan consensus. Meestal gaat het in dit verband om de vraag of in de analyse van semantische netwerken, waarin betekenissen van één polyseme vorm met elkaar worden verbonden, naar een zo groot mogelijke abstractie moet worden gestreefd, of net naar de laagste linguïstisch relevante niveaus van representatie. Meestal ook vertrekt deze vraag vanuit de presuppositie, die al dan niet terecht is, dat onderscheiden tussen betekenissen slechts analytisch plausibel zijn als een spreker zich ernaar oriënteert (zich er ‘bewust’ van is of kan worden) tijdens het spreken, wat dan op zijn beurt bij voorbaat, en ten onrechte, het belang uitsluit van de meest schematische vormen van semantische representatie. Dat dit echter allerminst een of/of-vraag hoeft te zijn, mag nochtans blijken uit theoretisch onderbouwde uitspraken hieromtrent vanuit het eigen paradigma, zoals Langackers (1987) bespreking van de zogenaamde rule/list fallacy (veralgemeningen zijn altijd regels, lijsten bevatten enkel uitzonderingen), of nog, Crofts (1998) complementaire voorstelling van de generality fallacy (alleen de eenvoudigste analyse is psychologisch reëel). Beide misvattingen zijn uitingen van een algemene neiging om in de analyse van een talig fenomeen de gelijktijdige geldigheid van uiteenlopende verklaringen op voorhand af te wijzen.

In recente tijden is de interesse voor een usage-based-aanpak aangevuld door een methodologische bekommernis om de unificatie van het formele apparaat waarmee symbolische constructies worden beschreven. Symbolische constructies zijn conventionele associaties van vorm en betekenis van variërende complexiteit, van individuele morfemen tot abstracte syntactische patronen. Nietderivationele grammatica's representeren de syntactische en semantische informatie die zulke constructies typeert in een plat vlak, als het ware, waarbinnen complexiteit wordt verkregen door samenstellende delen met elkaar te laten versmelten. Construction Grammar is daar één van, en de gevalstudie in Kay en Fillmore (1999) licht de basisprincipes van deze theorie toe aan de hand van een uitgebreide analyse van een welbepaald grammaticaal probleem in het Engels.Ga naar voetnoot1 Met hun studie wensen de auteurs aan te tonen hoe de thesis van een onafhankelijke, subschematische en lexicaal deels gespecificeerde constructie in het Engels analytisch kan worden verantwoord. Cruciaal in de redenering die hiertoe leidt, is het bestaan van exotische semantische (maar ook vormelijke)

[pagina 137]
[p. 137]

eigenschappen die aan de constructie als geheel moeten worden toegekend, omdat ze niet afleidbaar zijn van haar samenstellende delen.

Nadat ik in de volgende paragraaf kort de uitgangspunten van Construction Grammar met betrekking tot de semantische beschrijving van grammaticale constructies verduidelijk, ga ik in op de (overigens steekhoudende) bewering van Kay en Fillmore dat de globale semantiek van de constructie die zij identificeren niet te herleiden is tot de som van de semantiek van de samenstellende delen. Het punt dat zij willen maken, is echter te spectaculair uitgewerkt. Ik zal met name trachten aan te tonen dat dit slechts ten dele opgaat voor de constructie in kwestie, en dat er wel degelijk meer motiverende factoren kunnen worden gevonden in de betekenissen van individuele uitdrukkingen die bijdragen tot de constructie dan door de auteurs zijn aangedragen. Dit illustreert meteen het rechtstreekse nut van schematische semantische representaties van grammaticale (en lexicale) uitdrukkingen binnen de ambities die constructie-grammatica's (in het meervoud) doorgaans vooropstellen. Aan het eind van het artikel verbind ik dit debat met Theo's haast intuïtieve affiniteit met de zoektocht naar abstracte verklarende schema's in de taalkunde, die ik deel.

2. Construction Grammar

Kay en Fillmore (1999) geven de uiting in (1a) als voorbeeld van een speciaal grammaticaal object in het Engels, de What's X doing Y?-constructie (WXDY):

(1) aKlant: Waiter, what's this fly doing in my soup?
‘Ober, wat doet deze vlieg in mijn soep?’Ga naar voetnoot2
bOber: Madam, I believe that's the backstroke.
‘Ik denk rugslag, mevrouw.’

 

Hiervan beweren zij dat de interpretaties die ermee verbonden zijn, niet worden gevormd op basis van normale processen van semantische compositie. Er is met andere woorden een semantisch residu op het niveau van de constructionele betekenis, dat evenmin kan worden afgeleid van een letterlijke betekenis door middel van processen van conversationele logica. Deze eigenschap van de constructie is de conceptuele tegenhanger van haar bijzonderheden op vorme-

[pagina 138]
[p. 138]

lijk vlak en kan niet worden verklaard door een traditionele (compositionele) semantiek-cum-pragmatiek.

De uitdrukking van ongerijmdheid (incongruity) doet instantiaties van de WXDY-constructie verschillen van vergelijkbare zinnen die dat niet zijn. Het oordeel dat die vlieg niet thuishoort in de soep, laat staan dat ze er enige legitieme activiteit zou kunnen ontwikkelen, behoort tot de conventionele betekenis van (1a). De vraag is dan ook niet letterlijk een naar informatie (maar een beschuldiging of verwijt), een gegeven dat de repliek in (1b) exploiteert. Tegelijk is de betekenis van ongerijmdheid niet toe te schrijven aan een van de individuele uitdrukkingen waaruit de zin bestaat en is zij dus in zekere zin idiomatisch, of dat willen de auteurs hard maken. In subtiele manipulaties van (1a), zoals in (2), tonen zij aan dat de constructionele betekenis verdwijnt zodra één vormelijk kenmerk verandert, waardoor het resultaat nog uitsluitend letterlijk kan worden genomen:

(2) What's this fly in my soup doing?

De verplaatsing van de locatieve bepaling in my soup heeft tot gevolg dat zin (2) enkel kan worden gelezen als een niet-retorische vraag naar informatie over de aard van de activiteit die het onderwerp ontplooit.

De WXDY-constructie wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door een typische woordvolgorde, en verder door een aantal vormelijke elementen die samen het specifieke van deze constructie uitmaken. De semantiek van drie daarvan, die volgens mij door de auteurs zijn onderbelicht of op eigenaardige wijze voorgesteld, behandel ik in de volgende paragraaf: de Engelse progressive, meteen ook de vorm van het hoofdwerkwoord doing, en het vragend voornaamwoord what. Aangezien elk element ook semantisch een bijdrage tot de constructie levert die Kay en Fillmore niet of nauwelijks hebben opgemerkt, kan men de stelligheid in twijfel trekken waarmee zij, voor deze ene constructie, beweren dat de interpretatie van ongerijmdheid bovenop of in de plaats komt van de betekenis van haar onderdelen. Hier is, nogmaals, niet mee gezegd dat de theorie niet deugt, wel dat haar toepassing kan mank gaan.

3. Lokale bronnen van interpretatie

3.1 De progressive

De waarde van ongerijmdheid die aan de WXDY-constructie wordt toegeschreven, krijgt een intrinsiek negatieve evaluatie die niet noodzakelijkerwijze terug te vinden is in allerhande parafaseringen, ook niet als die dicht aansluiten bij het origineel. Daarom besluiten Kay en Fillmore dat het oordeel van ongerijmdheid dat gepaard gaat met het gebruik van WXDY, en dat meteen op een afkeurende houding van de spreker moet wijzen, alleen aan deze constructie te wijten is, en

[pagina 139]
[p. 139]

dus niet aan de semantiek van een van haar constituenten. Nochtans gaat het uitdrukkelijk om een conventionele associatie van deze constructie. De betekenis van ongerijmdheid kan dus evenmin een conversationele implicatuur zijn die al dan niet wordt gegenereerd naar aanleiding van bepaalde contextuele gegevens (bijv. de notie dat, als de acties van een vlieg in een vloeistof moeilijk anders kunnen worden gezien dan als een ontsnappingspoging, de vraag wat die vlieg aan het doen is ostentatief oncoöperatief is en zo leidt tot verdere calculaties van wat de spreker wel kan hebben bedoeld). Dat het in het geval van de WXDY-constructie niet om een implicatuur gaat, moet onder meer blijken uit het feit dat de betekenis van ongerijmdheid niet ophefbaar is, in tegenstelling tot echte contextgebonden inferenties als in (3):

(3)Look what your children are doing in my garden. How adorable!
‘Kijk wat je kinderen in mijn tuin (aan het) doen (zijn). Hoe schattig!’
(4)?What are your children doing playing in my garden? How adorable!
‘Wat zitten je kinderen te spelen in mijn tuin? Hoe schattig!’

 

Kay en Fillmore beweren dat de basisbetekenis van WXDY er een is van ongerijmdheid, of de uitdrukking van een negatieve vorm van ‘verrassing’. Aangezien die negatieve evaluatie niet ophefbaar is, zoals de problematische pragmatische aanvaardbaarheid van (4) getuigt, maar wel in (3), waar de toevoeging van een positief oordeel de mogelijke negatieve interpretatie van de eerste zin opschort, besluiten de auteurs dat uitingen (3) en (4) semantisch weinig of niets met elkaar te maken hebben. (4) is een voorbeeld van de WXDY-constructie en moet daarom ongerijmdheid uitdrukken, terwijl (3) een normale Engelse zin is met een normaal ‘progressief’ gebruik van de progressive-vorm.Ga naar voetnoot3 Maar dat laatste gaat duidelijk te ver: ook in zin (3) zit onmiskenbaar, en wel dankzij het gebruik van de progressive, een element van verrassing, waardoor de vraag rijst of er een conceptueel verband bestaat tussen ‘normale’ gebruiken van de progressive buiten de WXDY-constructie, en de bijdrage van de progressive in die constructie zelf.

Als een element van verrassing deel uitmaakt van de semantiek van de Engelse progressive, kan de negatieve evaluatie daarvan, die zo centraal zou staan in de WXDY-constructie, worden gezien als een speciale maar niettemin nog enigszins gemotiveerde variant van die algemene betekenis. Dan zou de waarde van ongerijmdheid die met de constructie wordt geassocieerd wel degelijk kunnen worden verbonden met de semantiek van een van haar onderdelen, en met

[pagina 140]
[p. 140]

name met dat deel, de progressive-vorm, waarvan nu net wordt gezegd dat het zijn normale functie, de uitdrukking van aspect, volkomen verliest. Zo'n uitspraak veronderstelt echter een grondige kennis van de semantiek van deze werkwoordelijke vorm, die de auteurs klaarblijkelijk onvoldoende hebben. Een van de argumenten die zij aanhalen om hun bewering omtrent het speciale karakter van de progressive in WXDY te staven, betreft de combinatiemogelijkheden van deze vorm met werkwoordstypes van uiteenlopend lexicaal aspect (imperfectieve toestanden vs. perfectieve gebeurtenissen). Kay en Fillmore observeren in dit verband dat de ‘progressive’ binnen de WXDY-constructie kan worden gecombineerd met imperfectieve werkwoorden die buiten de constructie deze vorm weren. Vergelijk hiervoor voorbeelden (5) en (6):

(5)What's he doing knowing the answer?
‘Wat zit hij het antwoord te weten?’
(6)*He's knowing the answer.
‘Hij is het antwoord aan het kennen.’

 

Maar ten eerste is de -ing-vorm in knowing geen progressive maar een tegenwoordig deelwoord, waarvoor zulke restricties duidelijk niet gelden. Het is bovendien onmiskenbaar dat het Engels een reeks gradueel verschuivende contexten kent waarin gebruiken van de progressive in combinatie met imperfectiva volmaakt mogelijk zijn, op voorwaarde dat de situatie die het werkwoord aanduidt als dynamisch wordt ge(re)construeerd, met suggesties van een interne verandering van toestand en een begrensd temporeel verloop. En laat dat nu net zijn wat het woordje doing in een zin als (5) doet: het duidt erop dat het weten (knowing) waarvan sprake eerder als een observeerbare activiteit (‘tonen dat je het weet’) dan als een verborgen mentale toestand moet worden opgevat. Deze dynamische, perfectiviserende interpretatie van de inhoud van lexicaal imperfectieve werkwoorden in combinatie met de -ing-vorm komt wel vaker voor in het Engels, en is geenszins beperkt tot de WXDY-constructie (of andere idiomatische constructies).

De relativiteit van het lexicale aspect (de Aktionsart) van een werkwoord, t.t.z., de contextuele manipuleerbaarheid ervan, is een niet helemaal onbekend fenomeen in de Engelse taalkunde. Terwijl sommige werkwoorden typisch te plaatsen zijn aan een van beide extremen van het spectrum van imperfectieve/perfectieve situaties, lijkt de meerderheid thuis te horen in een tussenzone waarin de aspectuele interpretatie afhangt van contextuele factoren (construal). De volgende voorbeelden (zie ook Langacker 2001) illustreren beide groepen:

(7)Theo {is lying/*lies} on the beach.
‘Theo ligt op het strand.’
(8)Belgium {lies/*is lying} between France and the Netherlands.
‘België ligt tussen Frankrijk en Nederland.’

[pagina 141]
[p. 141]

(9)A statue of Bill Clinton {stands/is standing} in the plaza.
‘Op het plein staat een standbeeld van Bill Clinton.’
(10)I {am living/live} in Brussels (right now).
‘Ik woon (nu) in Brussel.’

 

Afhankelijk van de aard van het grammaticaal subject laat een werkwoord als lie eerder een imperfectieve dan een perfectieve lezing toe, zoals in (7-8): Theo's positie is veel contingenter dan die van een land en in principe onderworpen aan zijn eigen wil/controle, en daardoor ook tijdelijkerGa naar voetnoot4 en perfectiever (en dus combineerbaar met de progressive). Theo lies on the beach kan enkel wanneer Theo als immobiel wordt voorgesteld, bijv. in een coma, of een beeld van hem, of in generisch aandoende uitspraken. De werkwoorden stand en live zijn minder duidelijk in hun ‘natuurlijke’ voorkeur voor dit of geen aspect, en laten soms twee verschillende interpretaties toe voor hetzelfde onderwerp, als in (9-10): de keuze voor de simplex- vs. progressive-vorm van de Engelse tegenwoordige tijd drukt uit hoe de spreker de temporele (in)stabiliteit van een situatie inschat. Net als in andere contexten lijkt er dus een conventionele associatie te bestaan tussen het gebruik van de (present) progressive en de suggestie van contingentie, tijdelijkheid en (epistemische) niet-noodzakelijkheid.

Verder moet, met betrekking tot de semantiek van de Engelse progressive, worden opgemerkt dat de uitdrukking van contingentie, een modale bekommernis, hier zelfs deel van uitmaakt in contexten die schijnbaar louter draaien rond temporele progressie. Zo hebben Goldsmith en Woisetschlaeger (1982) gewezen op wat zij het ‘fenomenale’ karakter noemen van een situatie aangeduid met de present progressive, tegenover de ‘structurele’ interpretatie die door simple-present-vormen wordt opgeroepen. Dat onderscheid is altijd aanwezig in het gebruik van deze vormen en kan worden geïllustreerd aan de hand van willekeurige ‘minimale paren’ als in (11):

(11) The engine doesn't smoke / isn't smoking anymore.
‘De motor rookt niet meer.’

In navolging van Goldsmith en Woisetschlaegers (1982: 80) bewering dat de wereld op twee manieren kan worden beschreven, wordt de keuze tussen de twee vormen van de tegenwoordige tijd in het Engels grotendeels bepaald door de intentie van de spreker om weer te geven ‘what things happen in the world’ (accident), of net om te suggereren ‘how the world is made that such things may happen in it’ (substantie). Dit is fundamenteel geen aspectuele maar een

[pagina 142]
[p. 142]

epistemologische kwestie, en in (11) komt ze tot uiting door het contrast tussen een interpretatie die wijst op een structurele eigenschap van de motor (met de garantie dat hij niet meer zal roken; simple present), vs. een die deze eigenschap als een tijdelijke toevalligheid construeert (daarom niet minder waar op het spreekmoment, maar zonder garanties voor de toekomst; present progressive).

De fenomenale kwaliteit die Goldsmith en Woisetschlaeger voorstellen als een centraal en constant bestanddeel van de semantiek van de Engelse progressive, wordt op diverse wijzen gerealiseerd in concrete gebruikscontexten en kan als een semantisch schema worden opgevat. Dat schema uit zich duidelijker onder sommige omstandigheden dan onder andere, zoals in contexten waarin de realisatie van een situatie als incidenteel wordt gezien, en niet als een stand van zaken die volgt uit de structuur van de wereld. Temporele progressie is, in de vette werkwoordsvormen in voorbeelden (12-13), veeleer een gegeven van de conceptuele achtergrond en de echte nadruk in deze gebruiken ligt op het epistemisch statuut van de aangeduide situaties:Ga naar voetnoot5

(12)They were supposed to go up... at the end of... August.
... When .. they usually run,
and,
... (TSK) (H) 〈VOX fish weren't running this year VOX〉, you know,
it's like everywhere.
... Nothing's doing what it's supposed to,
(13)ALINA: but of course that got ripped off also.
〈VOX But never mind VOX〉.
(Hx[=])
LENORE: [He's 〈X having X〉] bad luck with that car.

 

Sprekers van het Engels kiezen de progressive als ze een zekere onvertrouwdheid met een stand van zaken willen uitdrukken. Het is niet de werkelijkheidswaarde van een situatie op zich die hierdoor wordt geproblematiseerd, maar de vraag of die situatie moet volgen uit wat we weten over de structuur van de wereld. De situatie zelf wordt beschreven alsof ze zich letterlijk op het spreekmoment aan het ontrollen is, en dat geldt zowel voor perfectieve gebeurtenissen (12) als voor imperfectieve toestanden (13). In tegenstelling tot een normale wereld waarin vissen eens per jaar trekken (they usually run; geen progressive), doen ze dat dit jaar niet en dat is een opvallend, onverwacht gegeven dat morfologisch gemarkeerd wordt in de werkwoordsvorm (fish weren't running this year; nothing's

[pagina 143]
[p. 143]

doing what it's supposed to). Het atypische karakter van een situatie kan ook opgaan voor (tijdelijke) imperfectieve toestanden, die daarom moeiteloos met de progressive worden gecombineerd (he's having bad luck), ook buiten de WXDY-constructie. Merk op dat de uitdrukking van atypicaliteit en onverwachtheid waarvan hier sprake veel affiniteit vertoont met de semantische noties van verrassing en ongewenstheid (‘surprising and/or undesirable’) die Kay en Fillmore (1999: 29) identificeren als relevant voor de WXDY-constructie, zodat het vermoeden rijst dat deze semantiek misschien niet zozeer constructioneel, dan wel subconstructioneel gemotiveerd is, en met name door de aanwezigheid van één morfologisch element, de progressive-vorm.

Kay en Fillmore (1999: 5) vragen zich af aan wie het oordeel van ongerijmdheid moet worden toegeschreven dat met het gebruik van WXDY gepaard gaat, als het dan toch niet constructioneel gemotiveerd zou zijn. Zij beweren dat de constructie zelf de bron van dit oordeel in het midden laat en de hoorder verondersteld wordt dit met behulp van context op te lossen, wat zij technisch opvangen door ‘prag(matic resolution)’ te noteren bij het argument van het zogenaamde incongruity-judgment frame (uiteraard op het hoogste niveau van representatie van de constructie). Ter staving van deze bewering halen zij voorbeeld (14) aan, waarin advocaten hun strategie van verdediging bespreken:

(14) How are we going to deal with our client's confusing account of what the photographs were doing in his briefcase?
‘Hoe gaan we het verwarrende verhaal van onze cliënt aanpakken van wat de foto's in zijn tas deden?’

Wiens oordeel van ongerijmdheid wordt uitgedrukt in (14)? Kay en Fillmore houden vol dat niets wat expliciet met deze zin, of met de uiting ervan, geassocieerd is, kan optreden als (ver)oordelende instantie, en dat de waarde van ongerijmdheid vanwege haar motivering op een exclusief constructioneel niveau principieel niet kan worden toegeschreven aan een element dat deel uitmaakt van de constructie. Maar is het wel zo dat de ongerijmdheid van de bijzin in (14) niet kan worden gerelateerd aan enige zinsinterne component? Het lijkt me dat de uitdrukking confusing impliciet (in termen van Cognitive Grammar: subjectief) een entiteit oproept die wordt verward, een onuitgesproken doelwit van ontsteltenis dat dienst doet als (even impliciete) bron van het oordeel van ongerijmdheid dat later in de zin wordt uitgedrukt. Opnieuw wordt hier al te snel verondersteld dat een betekenis die meespeelt op het niveau van de constructie niet tegelijkertijd kan worden verbonden met eenheden op lagere niveaus, een euvel waaraan kan worden verholpen door lexicale en grammaticale subconstructionele elementen op een meer systematische wijze te analyseren in meer schematische termen. Bovendien is het, vanuit een cognitief-linguïstisch geïnformeerd standpunt, geenszins noodzakelijk dat de procedurele betekenissen die vele grammaticale uitdrukkingen en op presupposities gebaseerde construc-

[pagina 144]
[p. 144]

ties typeren, en waarbij de hoorder ‘instructies’ krijgt om referenten onafhankelijk te identificeren, meteen en automatisch als pragmatisch moeten worden geduid. Het moge duidelijk zijn dat de Cognitieve Semantiek, die encyclopedisch is in plaats van logisch/referentialistisch, ruimte laat voor een geïntegreerde behandeling van impliciete betekeniselementen die niet naar het domein van de pragmatiek worden verwezen uit analytische routine.

3.2 ‘Vanilla doing’

Ordinair vanille-doen is de tegenhanger van idiomatische gebruiken van hetzelfde werkwoord, specifiek aan een constructie. Ook in dit verband spreken Kay en Fillmore van een speciale, aan geen ander gebruik te relateren variant van het werkwoord do, eigen aan WXDY. Maar wellicht zijn er niettemin moleculen van ‘vanilla doing’ terug te vinden in het smaakpalet van de constructie.

Kay en Fillmore vermelden dat de do in (15a) niet verwijst naar een letterlijke activiteit en dus idiosyncratisch is. De WXDY-constructie verdraagt in het algemeen geen simple-present-vorm van dit werkwoord (15b), wat de indruk zou versterken van haar morfosyntactische gemarkeerdheid:

(15) aWhat's this scratch doing on the table?
b*What does this scratch do on the table?
‘Wat doet deze kras op de tafel?’

 

Dat een constructie als in (15b), met een perfectief werkwoord in de simple present, sowieso grammaticaal moeilijk ligt in het Engels, is gebleken uit de voorgaande discussie over de progressive (zie ook noot 2). En do behoudt inderdaad zijn perfectieve eigenschappen, ook binnen WXDY, wat al een minimaal verband met gewoon vanille-doing suggereert. Schematisch (bijv. ook voor het louter grammaticale gebruik in contexten van ‘do support’) kan dit werkwoord worden gereduceerd tot de aanduiding van een perfectieve gebeurtenis, beperkt in de tijd en met minstens een hint van dynamiciteit. Dat laatste kan in zeer abstracte gebruiken worden geïnterpreteerd in termen van de functionaliteit van de ene entiteit voor een andere, of het manifeste gebrek daaraan, zoals in (16-17):

(16)What does this scratch do on the record?
‘Wat doet deze kras op de plaat?’
(17)Look at what this color does to/?in your room!
‘Kijk wat die kleur doet met/?in je kamer!’

 

(16) en (17), beide in de simple present, zijn geen voorbeelden van WXDY, maar het gebruik van do hier om een (al dan niet gewenst) effect te beschrijven roept wel degelijk echo's op van de ongerijmdheid die in Kay en Fillmores analyse

[pagina 145]
[p. 145]

meespeelt, waarbij de idee van ongerijmdheid kan worden geparafraseerd als de afwezigheid van een plausibele functie voor een gegeven object in een specifiek kader.Ga naar voetnoot6 Er is weliswaar evenmin sprake van een letterlijke activiteit in deze zinnen, maar dat is geen reden om het verband met prototypische gebruiken van fysiek do op te geven. En het is helemaal onverantwoord om de doing-vorm in WXDY zomaar op één lijn te zetten met zuivere (‘betekenisloze’) hulpwerkwoorden, zoals Kay en Fillmore (1999: 21) doen.

Het is niet zo dat WXDY-do geen informatie toevoegt aan de semantiek van de constructie, zoals de auteurs beweren: het werkwoord duidt het perfectieve (temporeel gebonden) profiel aan van de situatie die als ongerijmd wordt voorgesteld, met alle semantische implicaties die zo'n profiel meebrengt, en wijst minimaal op een (negatief) effect van de aanwezigheid van de X-constituent op wat in de Y-constituent wordt opgeroepen, en dus toch op een zekere werkzaamheid van X. Het is daarom niet verwonderlijk dat het weglaten van do uit de constructie leidt tot weinig idiomatische varianten die geen enkele notie van dynamiciteit of uitwerking inhouden, zoals in (18):

(18) Why is this scratch / there a scratch on the table?
‘Waarom zit deze kras / er een kras op de tafel?’

Technisch, zo leggen ze uit, behandelen Kay en Fillmore (1999: 19) WXDY niet als een lexicaal lemma voor be, het hoofd van deze verbale constructie, omdat zo'n behandeling onterecht (volgens de auteurs) zou suggereren dat de opgeroepen waarde van ongerijmdheid gewoon een betekenis van be is, en niet van de gehele constructie. Maar gegeven de centrale rol van de progressive in de constructie, zou net zo'n suggestie niet helemaal onbruikbaar zijn, nl. dat de waarde van ongerijmdheid volgt uit één (of meerdere) element(en) van WXDY (bijv. be... -ing). Dat zou de constructie er niet minder interessant op maken, want er resten haar overigens voldoende speciale (morfosyntactische) kenmerken om een aparte behandeling te rechtvaardigen. Anderzijds heeft, naast die van be... -ing, de aanwezigheid van do een minstens even grote invloed op hoe de constructie wordt gedefinieerd, waardoor in de analyse bepaalde ‘selecties’ eigen aan de constructie gerust specifiek aan dit laatste element kunnen worden toegeschreven.

[pagina 146]
[p. 146]

4. Conclusie: overal betekenis

Kay en Fillmore poneren de geldigheid van een analyse van de WXDY-constructie als een speciaal grammaticaal object, en overtuigen daar grotendeels in. Ze betogen op plausibele wijze dat de Engelse grammatica een specifieke conventie (regel, schema, constructie) bevat die het WXDY-type van zinnen, en alleen dit type, motiveert. Methodologisch impliceert hun aanpak dat die eigenschappen van de data uit de analyse worden gefilterd die te wijten zijn aan andere constructies van het Engels (inclusief afzonderlijke morfemen/lexemen). Op die manier betrekt een theorie als Construction Grammar idealiter zowel de meest idiomatische als de meest algemene patronen van een taal bij haar verklaring.

De verleiding is groot om strikt idiomatische (exotische) eigenschappen te ontdekken in een bepaald patroon, althans in een paradigma dat de niet-compositionele aard van constructies wil aantonen. Dat gaat soms (en zeker niet noodzakelijkerwijze) ten koste van de aandacht voor het algemene in taal, dat zich per definitie op een hoger analytisch niveau bevindt. Dat is ook, vermoed ik, wat in Kay en Fillmore (1999) deels is gebeurd, ondanks het inzicht dat het idiomatische ons niets vertelt, tenzij in zijn interactie met gemotiveerde of nietarbitraire aspecten van taal. Schematische betekenissen, met andere woorden, bewijzen hun nut voor linguïstische analyse in minstens twee opzichten: om de relatie tussen betekenis en gebruik/interpretatie (meaning vs. use/sense) scherp te stellen binnen het semantisch spectrum van een ‘constructie’, én om tussen constructies uit te maken wat de verschillende bronnen van betekenis zijn zoals die, individueel en altijd op partiële wijze, bijdragen tot een (potentieel nietcompositionele) representatie (zie Janssen 1994). En wat zijn zulke schema's nu anders dan de producten van een principieel op monosemie gerichte verklaring, t.t.z., een die streeft naar de grootst mogelijke generalisering?Ga naar voetnoot7 De schema's waarbij zo'n verklaring uitkomt, zijn typisch geïntegreerde, unitaire concepten (geen ongestructureerde bundels van kenmerken e.d.) die op een categorische manier een facet van onze ervaring met en kennis van de wereld voorstellen (Janssen 1995, 2003) - bijv. de notie van een ongerijmde situatie als in WXDY. Dat hun interpretatie, telkens als ze effectief worden toegepast door een spreker/hoorder, contextueel verrijkt wordt, is een haast triviale opmerking die na-

[pagina 147]
[p. 147]

laat om een solide basis te bieden voor het in de hedendaagse taalkunde zo omstreden methodologische onderscheid tussen semantiek en pragmatiek. In een semantiek die zichzelf cognitief noemt, wordt het pragmatische statuut van een betekenis niet bepaald door haar contextuele afhankelijkheid, maar door de (in)compatibiliteit tussen de conventionele associatie van een vorm en zijn betekenis en wat de spreker op een bepaald moment precies bedoelt.

Bibliografie

Brisard, Frank (2005). Epistemic interactions of tense and aspect in the English verb. The paradigm of the present. In: Kamila Turewicz (red.), Cognitive linguistics. A userfriendly approach. Szczecin: University of Szczecin Press, 65-82.
Croft, William (1998). Linguistic evidence and mental representations. Cognitive Linguistics 9, 151-173.
Goldsmith, John en Erich Woisetschlaeger (1982). The logic of the English progressive. Linguistic Inquiry 13, 79-89.
Janssen, Theo A.J.M. (1994). Betekenis en interpretatie of hoe taal en wereldbeeld elkaar aanvullen. In: Tieme van Dijk en Roel Zemel (red.), Het is kermis hier. Lezingen ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van Nederlands aan de Vrije Universiteit. Amsterdam: Stichting Neerlandistiek VU; Münster: Nodus Publikationen, 5-18.
Janssen, Theo A.J.M. (1995). Heterosemy or polyfunctionality? The case of Dutch maar ‘but, only, just’. In: Thomas F. Shannon en Johan P. Snapper (red.), The Berkeley Conference on Dutch Linguistics 1993. Dutch linguistics in a changing Europe. Lanham, MD: University Press of America, 71-85.
Janssen, Theo A.J.M. (2003). Monosemy versus polysemy. In: Hubert Cuyckens, René Dirven en John Taylor (red.), Cognitive approaches to lexical semantics. Berlijn: Mouton de Gruyter, 93-122.
Kay, Paul en Charles J. Fillmore (1999). Grammatical constructions and linguistic generalizations. The What's X doing Y? construction. Language 75, 1-33.
Langacker, Ronald W. (1987). Foundations of Cognitive Grammar, vol. I: Theoretical prerequisites. Stanford: Stanford University Press.
Langacker, Ronald W. (2001). The English present tense. English Language and Linguistics 5, 21-272.
voetnoot*
Universiteit Antwerpen, Departement Taalkunde, Prinsstraat 13, B-2000 Antwerpen. E-mail: 〈frank.brisard@ua.ac.be〉. Dank aan Ronny Boogaart voor zijn nuttige opmerkingen bij een eerste versie van dit artikel.

voetnoot1
Kay en Fillmore voegen zich in hun artikel bij een reeks voorgangers die vanuit een formele hoek rond unificatie werken, en dit bijna altijd gebaseerd op het principe dat syntactische ‘projecties’ voornamelijk vanuit het lexicon gegenereerd worden: gneralized phrase structure grammar, head-driven phrase structure grammar, lexical functional grammar, enz. Dit overzicht valt echter vooral op door de afwezigheid van cognitieve modellen, waaronder Langackers Cognitive Grammar, die evenzeer op de unificatie van grammaticale en lexicale beschrijving uit zijn. De redenen voor deze lacune moeten ongetwijfeld in academisch-politieke sferen worden gezocht, eerder dan dat ze inhoudelijk gemotiveerd zouden zijn.

voetnoot2
De Nederlandse vertaling van WXDY-zinnen verschilt op een essentieel punt van het Engelse patroon omdat zij de simpele OTT-vorm van het werkwoord bevat, waardoor geen expliciete aanduiding van temporele continuïteit of progressie wordt gegeven. Zoals we zullen zien in paragraaf 3, is het semantische onderscheid in het Engels tussen de simple present en de present progressive eigen aan het tempus- en aspectsysteem van deze taal, en wordt dat contrast niet gedeeld door het Nederlands. De Nederlandse zin Wat is deze vlieg in mijn soep aan het doen? roept meer dan de versie in (1a) het gevatte antwoord in (1b) op, en is in dit opzicht geen goede vertaling van een Engelse WXDY-zin.

voetnoot3
In termen van Construction Grammar kan voorbeeld (3) worden geschetst als een instantiatie van erg abstracte constructionele schema's van het Engels, waardoor deze zin vormelijk noch semantisch veel idiomatische eigenschappen telt. WXDY daarentegen is een specifiek schema dat door zijn hogere mate van lexicale en syntactische bepaaldheid de verwachting oproept van een speciale communicatieve functie.
voetnoot4
In technische termen: bounded. Dat wil zeggen dat dit gebruik van lie de verwachting van instabiliteit, en dus van een eindpunt vooropstelt, dat nochtans niet noodzakelijk als inherent moet worden opgevat (teliciteit). Daarom noem ik hierboven ook do, dat op zich atelisch is, perfectief.
voetnoot5
Deze voorbeelden zijn afkomstig uit het Santa-Barbara-corpus van gesproken Amerikaans Engels en komen voor in een uitgebreidere analyse van de progressive in Brisard (2005).

voetnoot6
Op (16) kan het antwoord iets zijn als ‘ze zorgt ervoor dat de plaat verspringt’, vermoedelijk een negatief effect (vgl. ‘Wat doet deze voetnoot hier?’ - ‘Zij verduidelijkt een punt uit de tekst.’). Ook (17) zou een of andere oprechte respons kunnen uitlokken, en dit in tegenstelling tot de meeste gevallen van WXDY. We zouden daarom kunnen stellen dat WXDY een ironische vraag naar de functionaliteit van een onvermoed element stelt, zonder dat daar een zinnige reactie op wordt verwacht.
voetnoot7
De term ‘monosemie’ is eventueel misleidend omwille van zijn eerste lid, dat een exclusieve gerichtheid op één overkoepelende betekenis per uitdrukking vooropstelt. Een monoseme analyse kan, maar hoeft echter niet te leiden tot één basisbetekenis. Het gaat er in feite om de analyse te laten uitmonden in de meest algemene, en dus de meest omvattende en verklarende termen, zoals in alle goede vormen van wetenschap, en niet om per se op zoek te gaan naar unieke schema's als absoluut principe van verklaring. Misschien zouden we het daarom ook beter kunnen hebben over een begrip als ‘oligosemie’, of iets aanverwants.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Frank Brisard


taalkunde

  • Taalverwerving / Psycholinguïstiek

  • Betekenis (semantiek)

  • Zinnen (syntaxis)