Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xxi. Cap.

1

Ga naar margenoot+ALs die Cananiter die coninc Arad die tegen dat zuyden woonde, hoorde, dat Israel inquam door den wech der bespieders, street hi teghen Israel, ende verwinnende leyde hi wt hem Ga naar margenoot* eenen roof)

2

Doen verbont Israel hem den HERE, met een ghelofte, ende sprack, Ist dat ghi dit volc onder mijn hant geeft, so sal ick haer steden Ga naar margenoot* vernielen)

3

Ende die HEERE verhoorde Israels stemme, ende leuerde hem den Cananeetschen Coninck, dien hi dootsloech ende werp zijn steden om, ende noemde die stede

[pagina i7v]
[p. i7v]

Horma Ga naar margenoot* dat so veel te segghen is als eenen ban.)

4

Ga naar margenoot+Doen trocken si van Hor aen dat gheberchte opten wech die totter Rooder zee waerts leydet, om dat si om der Edomiten lant trecken souden, Ga naar margenoot+ Ende den volcke beghonste te verdrieten der reysen ende des arbeyts,

5

ende spraken teghen God ende teghen Moysen, Waeromme hebdy ons wt Egypten gheleyt, dat wi steruen souden in die woestijne? Want hier en is broot noch water, ende onse ziele walcht van deser lichter spijsen.

6

Doen sant die HEERE vyerighe slanghen onder dat volck die vyer spoghen, die beten dat volck, datter een groot volck in Israel starf,

7

Hierom quamen si tot Moysen ende spraken, Wi hebben ghesondicht, om dat wi teghen den HEERE ende teghen v ghesproken hebben, Bidt den HEERE dat hi van ons neme die slanghen, Ende Moyses badt voor dat volck,

8

Doen sprack die HEERE tot Moysen, Maect een metalen slanghe, Ga naar margenoot+ ende rechtse op tot eenen teeken, ☞ Die ghebeten is, ende aensietse, die sal leuen,

9

Doen maecte Moyses een Metalen slanghe, ende rechtese op tot eenen teeken, ende als yemant van een slanghe ghebeten was, ende aensach die metalen slanghe, so Ga naar margenoot* ghenas hi.)

10

Ende die kinderen van Israel trocken voort, Ga naar margenoot+ ende maecten haeren legher in Oboth,

11

ende van Oboth trocken si wech, ende maecten haeren legher in Eim aen Abarim in die woestijne teghen Moab ouer teghen der Sonnen opganck,

12

Van daer trocken si, ende maecten haeren legher aen die beke Sared,

13

Van daer trocken si, ende maecten haeren legher aen dese side van Arnon, dat welcke is in die woestijne, ende vloeyt daer wt aen die palen der Amoriten, Want Arnon is die pale tusschen Moab ende die Amoriten,

14

Daer af spreectmen inden boeck vanden strijden des HEEREN.

Ghelijck hi ghedaen heeft in die Roode zee, so sal hi doen aen die beken Arnon,

15

die steenen der beken zijn ghebuyghet, Ga naar margenoot+ dat si rusten souden in Arnon, ende leuen souden inder Moabiten palen,

16

Wt dier plaetsen openbaerde eenen put, Dat is die put, daer die HERE af sprack tot Moysen, Vergadert dat volck, ick sal hem water gheuen.

17

Doen sanck Israel dit liedt, Die putte climme opwaerts, doen songhen si,

18

die putte die ghegrauen hebben die princen, ende dien die leytsmannen ende vorsten der scharen bereyt hebben door den wetgheuere ende haere stocken.

Ende van deser woestijnen trocken si te Mathana,

19

ende van Mathana te Naha-[kolom]liel, Ende van Nahaliel te Bamoth,

20

Ga naar margenoot* Bamoth is een dal) dat int velt Moal leet tot dier hoochten Phaesga, ende keert hem teghen die woestijne.

21

Ga naar margenoot+Ende Israel sant boden tot Ga naar margenoot* Seon) den Coninck der Amoriten, ende liet hem segghen,

22

☞ Ick bidde v, laet mi door v lant trecken, wi en sullen niet wijcken in die ackeren, noch in die wijngaerden, oock en sullen wi wt uwen putten gheen water drincken, wi sullen door die heyrstrate trecken, tot dat wi door uwe palen comen,

23

Maer Ga naar margenoot* Seon) en oorloefde niet den kinderen van Israel, den doorghanck door zijn palen, maer vergaderde lieuer alle zijn volck tot eenen heyre, ende trock wt teghen Israel in die woestijne, Ende als hi tot Iaza quam, street hi teghen Israel.

24

Ga naar margenoot+Vanden welcken hi gheslaghen is metter scherpten des swaerts, ende zijn lant inghenomen van Arnon aen tot Iaboc toe, ende tot aen die kinderen Ammon, Want die palen der kinderen Ammon waren zeer vaste met stercken blockhuysen bewaert,

25

Aldus nam Israel alle dese steden, ende woonde in alle die steden der Amoriten te Hesebon, ende met allen haeren dorpen,

26

Want Hesebon die stadt behoorde Seon den Coninck der Amoriten, ende hi hadde daer te voren met der Moabiten Coninck ghestreden, ende hem al zijn lant dat onder zijn heerschappie was afghewonnen tot Arnon toe.

27

Daer af spreectmen een ghemeyn woort, coemt te Hesebon, laet ons daer timmeren ende bereyden die stadt Seon,

28

Want een vyer quam wt Hesebon gheuloghen, een vlamme vander stadt Seon, die heeft verslint Ga naar margenoot* Arnon) der Moabiten, ende die borgers vander hoochten Arnon,

29

Wee v Moab ghi volck Camos ghi zijt vergaen, Men heeft sinen sone in die vlucht ghesleghen, ende zijn dochteren gheuanghen gheleyt Seon den Coninck der Amoriten

30

haer Ga naar margenoot* iock) is te nietten ghegaen van Hesebon tot Dibon toe, si zijn moede ghecomen tot Ga naar margenoot* Iophe) die daer reyct tot Mediba,

31

Also woonde Israel int lant der Amoriten.

32

Ga naar margenoot+Ende Moyses sant wt bespieders tot Iaezer waer af si inghenomen hadden die voordorpkens, ende besaten die inwoonders.

33

Ende keerden hen ende trocken opwaerts den wech tot Basan Doen trock hen teghen Og, die coninc van Basan met alle zijn volck om te strijden in Edri,

34

Ende die HERE sprac tot Moysen, en vreest niet voor hem, want ic heb hem in v hant gegeuen

[pagina i8r]
[p. i8r]

met zijn lant ende luyden, ende ghi sult met hem doen, so ghi met Seon den coninc der Amoriten gedaen hebt, die te Hesebon woonde.

35

Ende si sloegen hem ende zijn sonen ende alle zijn volc tot datter niet een ouer en bleef, ende namen dat lant in.

§ Hoe die coninck Balack tot Balaam sandt dat hi dat volc van Israel veruloeken ende vermaledien soude, Ende hoe Balaams ezel sprack.

margenoot+
A
margenoot*
th. somige geuangen

margenoot*
th. verbannen.

margenoot*
ten is niet int heb.

margenoot+
B
margenoot+
i.Cor. x.b.

margenoot+
Ioan. iij.b.

margenoot*
th. bleef hi leuende.

margenoot+
C

margenoot+
D

margenoot*
th. Ende van Bamoth in dat dal.

margenoot+
E
margenoot*
th. Sihon.

margenoot*
th. Sihon.

margenoot+
F

margenoot*
the. Ar.

margenoot*
the. heerlicheyt.
margenoot*
th. Nopha.

margenoot+
G


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken