Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xxij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+DAer na trocken die kinderen van Israel ende maecten haeren legher in die velden Moab, daer op die ander side vander Iordanen, Iericho gheleghen is.

2

Ende als Balack Sephors sone sach, al dat ghene dat Israel ghedaen hadde den Amoriten,

3

ende dat die Moabiten grouwelden voor Ga naar margenoot* die kinderen van Israel, ende den aenstoot niet en soude konnen verdraghen)

4

so sprack hi totten Oudersten der Madianiten, Alsoo sal desen hoop Ga naar margenoot* wtwissen) al watter rontsomme ons is, ghelijck een osse dat cruyt inden velde afknaecht, Want hi was in dien tijde Coninck inden lande der Moabiten.

5

Ende hi sandt boden wt tot Balaam Beors sone die een waerseggher was, die woonde aent water vanden lande der kinderen Ga naar margenoot* Ammon) dat si hem roepen souden, ende liet hem segghen, Siet, daer is een volck wt Egypten ghetrocken, dat bedect dat aensicht der aerden, ende leet teghen mi,

6

Daeromme coemt nv ende veruloect mi dat volck, want het is mi te machtich, oft ic dat verslaen mochte, ende Ga naar margenoot* wt minen lande) driuen, Want ic weet wien dat ghi ghebenedijt die is gebenedijt, ende wien ghi vermaledijt die is vermaledijt,

7

Ga naar margenoot+Ende die ouders der Moabiten ghingen wech met den ouders der Madianiten, ende hadden den loon des waerseggers in haer handen, ende ghinghen tot Balaam in ende seyden hem Balacks woort,

8

Ende hi antwoorde hen, Blijft hier te nacht, soo sal ick v antwoorden, al wat mi die HEERE segghen sal, Aldus bleuen die vorsten der Moabiten by Balaam. Doen quam God ende seyde tot Ga naar margenoot* hem,

9

Wat willen dese luyden voor hen hebben die bi v zijn?)

10

Balaam sprac tot God, Balack Sephors sone der Moabiten coninck, heeft tot mi ghesonden,

11

segghende, Siet, een volck isser wt Egypten ghetrocken, ende bedect dat aensicht des landts daeromme coemt nv ende vermaledijt hem, oft ick met hem striden mochte, ende verdriuense,

12

Maer God sprack tot Balaam, En wilt niet met hen gaen, noch en veruloect dat volck niet, Want het is ghebenedijt.

13

Doen stont Balaam des morgens vroech [kolom] op, ende sprac tot Balacks vorsten, Ga naar margenoot+ Gaet henen in v lant, want de HEERE heuet mi verboden, dat ick met v niet en soude trecken.

14

Ende die vorsten der Moabiten gingen wech ende quamen tot Balack ende spraken, Balaam weygherde hem, ende en wilde niet met ons comen.

15

Doen sandt Balack noch veel meerder ende edelder, ende heerlijcker vorsten dan die waren.

16

Als dese tot Balaam quamen, spraken si tot hem, Also doet v segghen Balack Zephor sone, en vertrect toch niet tot mi te comen,

17

want ick ben bereyt v hoochlijck te eeren, ende wat ghi Ga naar margenoot* wilt hebben, dat sal hi v gheuen) Coemt doch ende vermaledijt mi dit volck.

18

Balaam antwoorde, ende sprack tot Balacks dienaren, Al ghaue mi Balac zijn huys vol siluers ende gouts, so en soude ic doch niet connen veranderen dat woort des HEEREN mijns Godts, dat ick meer oft min Ga naar margenoot* spreken mach,)

19

Ic bid v, blijft toch nv hier oock desen nacht, dat ick weten mach, wat die HEERE voorder met mi spreken sal.

20

Doen quam God des snachts tot Balaam ende sprac tot hem, zijn die mannen gecomen om v te roepen, so staet op, ende trect met hen, So nochtans alleen, wat ick v segghen sal, dat suldi doen.

[afbeelding]

21

Ga naar margenoot+Doen stont Balaam des morgens vroech op, ende zadelde zijn ezelinne, ende trock metten vorsten der Moabiten.

22

Ende Godt is gram geweest, Ga naar margenoot*) Ende die Engel des HEEREN stont inden weghe, om hem te wederstaen, Ende hi reedt op zijn ezelinne, ende twee knechtkens waren met hem,

23

Ende die ezelinne sach den Enghel des HEREN inden wege staen, ende zijn sweert wtghetrocken in zijn hant, Ende die ezelinne weec wten wege, ende si ginc opten velde, maer Balaam sloechse, ende wildese wederom inden wech leyden.

24

Ende die Enghel stont in eenen enghen wech tusschen twee wanden, Ga naar margenoot* aenden welcken die wijnghaerden opgheleyt werden)

25

ende doen die ezelinne den Enghele des HEEREN sach, soo drong si haer aenden

[pagina i8v]
[p. i8v]

muer ende clemde Balaams voet aenden muer Ende hi sloechse noch wederomme,

26

Doen ghinc die Engel voorder ende ghinc staen aen eenen engen hoeck, daer gheenen wech en was te wijcken, noch ter rechtere, noch ter slinckere, ende stont teghen hem.

27

Ende doen die ezelinne den enghel des HEEREN sach, viel si op haer knyen onder die voeten des gheens dier op sadt, Doen wert Balam toornich ende gram, ende sloech die ezelinne metten stocke, Ga naar margenoot* noch meer aen haer siden, dan hi te voren gedaen hadde.)

28

Ga naar margenoot+Ende doen dede die HEERE der ezelinnen den mont op, ende si sprack tot Balaam, Wat heb ick v ghedaen? waerom slaedi mi nv, Siet dit is nv de derde reyse?

29

Balaam sprac totter ezelinnen, Ga naar margenoot* Om dat ghijt verdient ende mi bespot hebt) och hade ic nv een sweert in mijn hant ick soude v doot slaen,

30

De ezelinne sprack tot Balaam, En ben ic niet v ezelinne, daer ghi op pleecht te sitten, tot zijnder tijt, tot op desen daghe? plach ick oock v oyt also te doen? Hi antwoorde ende seyde, Neen ghi noyt.

31

Doen opende die HEERE Balaam die ooghen, ende hi sach den Enghel des HEEREN inden weghe staen, ende een ghetrocken sweert in zijn hant, ende hi badt hem aen ter aerden,

32

Ende die Enghel des HEEREN sprack tot hem, Waeromme hebdy uwe ezelinne nv dryemael gheslaghen? Siet ick ben wtgheghaen, om v te wederstaen, want desen wech is Ga naar margenoot* arch, ende) teghen mi,

33

ende die ezelinne heeft mi ghesien, Ga naar margenoot+ ende driemael voor mi gheweken, ende en hadde si voor mi niet gheweken, so soude ic v nv ooc gedoot hebben, ende die ezelinne leuendich behouden hebben.

34

Doen sprack Balaam totten Enghel des HEEREN, Ick hebbe ghesondicht, want ick en hebts niet gheweten, dat ghi teghen mi stont inden weghe, Ende en belieuet v niet, soo sal ic wederomme keeren,

35

Die Enghel des HEEREN sprack tot hem, Treckt wech metten mannen, ende wacht v dat ghi anders niet en spreect, dan dat ic v segghen sal. Also trock Balaam met Balacks vorsten.

36

Als Balack hoorde dat Balaam quam, trock hi hem teghen, in die stadt der Moabiten, die daer leyt in die palen van Arnon, die welcke aen die wterste van die palen leyt,

37

ende sprack tot hem, Ic hebbe boden ghesonden, dat si v roepen souden, Waeromme en sidi dan tot mi niet ghecomen? meyndi dat ic v niet en soude konnen Ga naar margenoot* geloouen) van [kolom] uwer comste?

38

Balaam antwoorde hem, Siet ick ben ghecoemen tot v, maer hoe kan ick yet anders ghespreken, dan dat mi God inden mont gheeft, dat moet ick spreken?

39

Aldus reysden si tesamen, ende si quamen in de stadt, de welcke was int wterste zijns rijcs,

40

Ende Balack sloech doot runderen ende scapen, ende sandtse Balaam, ende den vorsten nae, die daer bi hem waren.

§ Hoe Balaam, door den coninc Balack ghebeden, dat hi dat volck van Israel veruloecken ende vermaledien soude, ghebenedide met veel schoon prophecien.

margenoot+
A

margenoot*
h. dat volc dat so vele was ende dat den Moabiten grouwelde voor de kinderen van Israel.

margenoot*
the. afknaghen

margenoot*
theb. zijns volcs.

margenoot*
the. wt den lande.

margenoot+
B

margenoot*
th. Balaam Wat mannen zijnt die bi v zijn

margenoot+
C

margenoot*
th. segt dat sal ic doen

margenoot*
theb. doen mach.

margenoot+
D

margenoot*
th. om dat hi wech trocke

margenoot*
the. biden wijnghaerden.

margenoot*
ten is niet int hebre.

margenoot+
F

margenoot*
thebre. om dat ghi mi bespottet ij.Petr. ij c

margenoot*
ten is niet int hebr.

margenoot+
G

margenoot*
theb. eeren


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken