Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina o5r]
[p. o5r]

§ Hier beghint dat boeck der Rechteren, Iudicum int Latijn ghenaemt.

§ Hoe dat Iudas, na dat Iosue doot was, een leytsman des crijchs gestelt wert, Ende Simeon trect met hem tegen die Cananeetsche, van Adonibezeth, van dat lant dat Caleb ontfinc, Ende vanden heidenen, die onder Israel onder tribuyt gebracht werden.

§ Dat eerste Capittel.

1

Ga naar margenoot+NA die doot Iosue: vraechden die kinderen van Israel den HEERE ende spraken, Wie sal onder ons die oorloghe voeren teghen dye Cananiten, ende wie sal dye leytsman des strijts zijn?

2

Dye HEERE sprack. Iudas salse voeren, ende op climmen. Ic heb dat lant in zijn hant ghegeuen.

3

Doen sprack Iudas tot sinen broeder Symeon. Trect met my opwaerts in mijn lot, ende laet ons teghen die Cananiten strijden, so sal ic weder met v trecken in v lot. Aldus trock Simeon met hem.

4

Ga naar margenoot+Doen Iudas op trock, so gaf hem die HERE die Cananiten ende Pheresiten in haeren handen, ende sloghen tot Besek, thien duysent mannen,

5

ende vonden AdoniBesek tot Besek ende streden teghen hem, ende slogen die Cananiten ende Pheresiten,

6

Maer Adoni Besek vluchtede, ende si iaechden hem na, ende doen si hem grepen, hiewen si hem die duymen aen zijn handen ende voeten af.

7

Doen sprack AdoniBesek Tseuentich coningen met afgehouwen duymen haerder handen ende voeten lasen dat ouerblijfsel der spisen onder mijnder tafelen op So ict ghedaen hebbe, so heeft mi God weder vergouden, Ende men bracht hem te Ierusalem, aldaer sterf hi.

8

Ga naar margenoot+Maer die kinderen Iuda streden tegen Ierusalem ende wonnense, ende sloeghense metter scarpten des sweerts, ende stoecten die stadt aen.

9

Daer na trocken die kinderen Iuda neder, om teghen die Cananiten te striden, die opt geberchte ende tegen tzuyden ende inden gronde woonen.

10

Ende Iuda trock henen tegen die Cananiten, die tot Hebron woonden. Hebron hiet voortijts KariathArba, ende Ga naar margenoot* sloech) Sesai ende Ahiman ende Thalmai,

11

ende Ga naar margenoot* trock) van daer tegen die inwoonders tot Dabir. Dabir hiet voortijts KariathSepher.

12

Ende Caleb sprack, Wie Kariath Sepher verslaet ende wint, dien wil ick mijn dochter Achsa tot eenen wiue gheuen,

13

Ga naar margenoot+Doen wantse Othoniel, die sone Kynas, Calebs ioncste broeder. Ende hi ghaf hem zijn dochter Achsa tot eenen wiue,

14

Ende het gheuiel, doen si in trock, wert si vermaent, dat si eenen acker van haeren vader eysschen soude, ende als si suchte sittende op den ezel. Doen sprac [kolom] Caleb tot haer, Wat is v?

15

Si sprac. Gheeft mi een gebenedijnge, want ghi hebt mi een Ga naar margenoot* dorre) lant gegeuen, dat dorre is, geeft mi ooc een waterachtich. Doen gaf Caleb haer een waterachtich bouen ende beneden.

16

Ende die kinderen des Keniters Moses zwager trocken opwaerts wt der palmen stadt, metten kinderen Iuda, die teghen tzuyden leger der stadt Arad, ende ginc henen ende Ga naar margenoot* woonden) onder dat volc,

17

ende Iudas troc henen met Symeon sinen broeder, ende si slogen die Cananiten Sephat, ende si Ga naar margenoot* dooden hem) ende hieten die stadt Harma.

18

Daer toe wan Iuda Gasa met haeren toebehoorten, ende Askalon met haeren toebehoorten, ende Akaron met haerder toebehoorten,

19

Ende die HEERE was met Iuda, also dat hi dat gheberchte in nam. Want hi en conste die inwoonders inden gronde niet inghenemen, om dat si yseren wagens hadden,

20

Ende si gauen Caleb Hebron, so Moyses geboden hadde. Ende hi verdreef daer wt dye drie sonen Enakim.

21

Ga naar margenoot+Maer die kinderen Beniamin en verdreuen die Iebusiten niet, die tot Ierusalem woonden, Maer die Iebusiten woonden by dye kinderen Beniamin tot Ierusalem, tot desen daghe toe.

22

Des ghelijcs trocken dye kinderen Ioseph oock op tot Bethel, ende die HEERE was met hen.

23

Ende dat huys Ioseph beleyde Bethel, die te voren Iusa hiet.

24

Ende dye wachters saghen, eenen man wt der stadt gaen, ende spraken tot hem. Wijst ons waer wi in die stadt comen, so sullen wi ontfermherticheit aen v doen.

25

Ende doen hijt hen wijsde waer si in die stadt souden comen, sloegen si die stadt metter scarpten des sweerts Ga naar margenoot+ Maer dien man met alle sinen vrienden lieten si ghaen.

26

Doen trock die selue man opt landt der Hethiten, ende timmerde een stadt, ende hietse Lusa, die heet noch op desen daghe alsoo.

27

Ende Manasses en verdreef BethSam niet met haeren Ga naar margenoot* dorpkens) noch Thanach, met haeren Ga naar margenoot* dorpkens) noch die inwoonders tot Dor met haeren Ga naar margenoot* wijken) noch die inwoonders tot Iebleam met haeren Ga naar margenoot* wiken) Noch die inwoonders tot Mageddo met haeren Ga naar margenoot* straten) Ende die Cananiten begonsten te woonen inden seluen lande,

28

Maer doen Israel sterck wert, so maecte hi die Cananiten tzijnsbaer ende en wildese niet te niet doen.

29

Ga naar margenoot+Des gelijc so en verdreef ooc Ephraim die Cananiten niet die te Gaser woonden. Maer die Cananiten woonden onder hen te Gaser.

[pagina o5v]
[p. o5v]

30

Sabulon en verdreef die inwoonders ooc niet tot Ketron ende Nahalol, maer die Cananiten woonden onder hen, ende waren tzijnsbaer.

31

Aser en verdreef die inwoonders tot Aco niet, noch die inwoonders tot Zidon, tot Ahelab, tot Achsib, Helba, tot Apheck, ende tot Rehob,

32

Die Aseriten woonden onder die Cananiten die inden lande woonden, want si en verdreuense niet.

33

Nephthalim en verdreef die inwoonders tot BethSemes niet, noch tot BetAnach, maer woonde onder die Cananiten die inden lande woonden. Maer die tot BethSemes ende tot BethAnath werden hem tzijnsbaer.

34

Ende die Amoriten benauden die kinderen Dan opt geberchte, ende en lieten niet toe dat si onder inden gront souden comen.

35

Ende die Amoriten begonsten te woonen opt geberchte Heres tot Aaialon tot Saialbim, nochtans so wert hen die hant des huys Iosephs te zwaer, ende werden tzijnsbaer.

36

Ende de pale der Amoriten was van Ga naar margenoot* den opganc des Scorpioens) ende vanden steen ende vander hoochten.

§ Hoe die Engel ghesonden wert tot die plaetse der weeningen, ende Israel sondichde, ende haeren vianden geleeuert wert, ende berouwe creech, ende verlost wert.

margenoot+
A

margenoot+
B

margenoot+
C

margenoot*
th. sloghen

margenoot*
th. trocken

margenoot+
D

margenoot*
th. zuyden

margenoot*
th. woonde

margenoot*
th. verbandense Iosue. xv.d

margenoot+
E

margenoot+
F

margenoot*
the. dochteren.
margenoot*
the. dochteren.
margenoot*
the. dochteren.
margenoot*
the. dochteren.
margenoot*
the. dochteren

margenoot+
G

margenoot*
th. daermen tot Acrabi opwaerts gaet

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken