Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xvij. Capittel

1

Ga naar margenoot+DIe Philistinen verghaderden haer heyr totten strijde, ende quamen tsamen te Sochot in Iuda, ende legherden hen tusschen Sochot ende Aseka, aent eynde Ga naar margenoot* Domim,)

2

Maer Saul ende die mannen van Israhel quamen te samen, ende legherden hen inden Eycgront, ende maecten hen op totten strijde, teghen die Philistinen,

3

Ende die Philistinen stonden op eenen berch op ghene side, ende dye Israeliten op eenen berch op dese side, also dat een dal tusschen hen was

4

Doen quam daer voort wten legher der Philistinen, een vermetende stout man gheheeten Goliath van Ga naar margenoot* Geth) ses ellen ende een hant breed hooge,

5

ende hadde eenen metalen helm op zijn hooft, ende een scelpachtich pansyser aen, ende dat gewichte zijns pansysers was vijf duysent siklen metaels,

6

ende hadde metalen beenharnas aen zijn schenen, ende eenen metalen schilt op zijn schouderen,

7

ende den schacht zijnder spiesen was als eenen [kolom] weefboom, ende dat yser zijnder spiesen hadde seshondert siklen ysers, ende zijn wapendragher ghinc voor hem henen.

8

Ga naar margenoot+Ende hi stont, ende riep totten scharen van Israel, Ga naar margenoot+ ende sprac tot hen, waer om zijt ghi wt ghetrocken om v te wapenen in eenen strijt? En ben ick niet een Philistijn, ende ghi Sauls knechten? Verkiest eenen onder v die tot mi af come eenen campe te slaen,

9

can hy tegen mi ghestrijden, ende slaet hi mi, so sullen wi uwe knechten zijn, Maer vermach ick ouer hem, ende sla hem, so sult ghi onse knechten zijn, dat ghi ons dient,

10

Ende dye Philistijn sprac, Ic heb die scaren van Israel beschimpt huyden ten dage, Geeft mi eenen, ende laet tegen malcanderen strijden eenen camp,

11

Doen Saul ende al Israel dese reden des Philistijns hoorden, versloegen si hen, ende vreesden zeer.

12

Ga naar margenoot+Dauid was een Ephratichs mans sone van Bethlehem Iuda, dye hiet Isai, dye hadde acht sonen, ende was een oudt man tot Sauls tijden, ende was bedaecht onder die mannen,

13

Ende die drie grootste sonen Isai waren met Saul inden strijt getrocken, ende hieten metten namen Eliab die eerst geboren Ga naar margenoot* Aminadab) die tweede, ende Samma die derde, Dauid was die ioncste,

14

Maer doen die drie ouders met Saul inden strijt trocken,

15

ghinck Dauid weder wech van Saul, dat hi die schapen zijns vaders tot Bethlehem soude hoeden.

16

Maer die Philistijn quam voort smorgens vroech ende tsauonts, ende stelde hem daer veertich dagen

17

Isai sprack tot sinen sone Dauid, Neemt voor uwe broederen dese Epha pappen, ende dese thien brooden, ende loopt int heyr tot uwen broederen,

18

ende dese thien weecke casen ende brengtse den hooftman, ende besoect v broeders, oft het hen wel ghaet, ende verneemt Ga naar margenoot* met wien si geschict zijn)

19

Maer Saul ende si ende al den mannen van Israel waren inden Ga naar margenoot* Therebintijn valeye) strijdende op die Philistinen

20

Doen stont Dauid des morgens vroech op ende liet den schapen den bewaerderen, ende droech, ende ghinc henen, so hem Isai geboden hadde, ende quam Ga naar margenoot* totter plaetse Magala,) Ende dat heyr was wt getrocken, ende hadde hem gewapent, ende riepen inden strijt,

21

Want Israel hadde hem in oordinancie ghestelt, so waren die Philistinen teghen haer heyr oock bereyt.

22

Doen liet Dauid die vaten die hi droech onder den bewaerder der vaten, Ga naar margenoot+ ende liep totter plaetsen des strijts, ende ghinc in Ga naar margenoot* ende hi vraechde oft alle dinghen te recht met sinen broeders waren)

23

Ende doen hi noch met hen

[pagina r2v]
[p. r2v]

sprac, siet, doen tradt daer op dye vermeten stoute man, gheheeten Goliath, dye Philistijn van Geth, wt der Philistinen heyr, ende sprac als te voren, ende Dauid hoorde dat

24

Maer als yegelijc van Israel den man sach, vluchte hi voor hem, ende vreesde zeer,

25

Ende elck van Israel sprac, hebt ghi den man gesien op gaen? want hi is op gegaen, om Israel te beschimpen. Ende wie hem slaet, dien sal die coninck seer rijcke maken, ende hem sine dochtere gheuen, ende sal zijns vaders huys vry maken in Israel.

26

Doen sprack Dauid totten mannen die bi hem stonden,Wat salmen dien doen die desen Philistijn slaet, ende die schande van Israel keert? Want wie is dye Philistijn, dese ombesneden, die dat heyr des leuenden Gods beschimpt?

27

Doen seyde hem dat volc als te voren, So salmen hem doen die hem slaet,

28

Ende Heliab zijn grootste broeder hoorde hem spreken metten mannen, ende verbalch met toornicheyt, tegen Dauid, ende sprac, Waer om sidi af ghecomen, ende waerom hebdi die weynich schapen daer inder woestinen ghelaten? Ick kenne v vermetentheyt wel, ende ws herten boosheyt, Want ghi zijt neder ghecomen, om dat ghy den strijt sout sien,

29

Dauid antwoorde wat hebbe ick dan gedaen? Ga naar margenoot* En ist niet een woort?)

30

Ende keerde hem van hem tot eenen anderen, ende seyde, soo hi te voren gheseyt hadde, Doen antwoorde hem tvolc als te voren.

31

Ga naar margenoot+Ende doen si die woorden hoorden die Dauid seyde, vercondichden sise voor Saul,

32

ende hy liet hem halen, Ende Dauid sprack tot Saul, Gheenen mensche en ontualle dat herte, om des wille, Dijn knecht sal henen ghaen, ende tegen den Philistijn strijden,

33

Maer Saul sprac tot Dauid, Ghi en cont niet henen gegaen teghen desen Philistijn, om tegen hem te strijden, want ghi zijt noch een knechtken, ende dese is een crijsman van zijnder ioncheyt op.

34

Dauid sprac tot Saul, Dijn knecht hoede zijns vaders schapen, ende als daer quam een leeu oft een beer, ende droech een schaep wech vander kudde,

35

Doen veruolchde ickse na, ende sloechse, ende verlostet wt hueren muyl, Ende doen si hen teghen my stelden, soo greep ickse bi huere kinne, ende sloechse ende doodese,

36

Alsoo heeft v knecht geslagen beyde den leeu ende den beere, Soo sal nv dese Philistijn die onbesnedene zijn ghelijc als een van desen, Want hi heeft gescheyndet dat heyr des leuenden Godts,

37

Ende Dauid sprac, Die HEERE die mi vanden leeu-[kolom]we ende beere verlost heeft, die sal my ooc verlossen van desen Philistijn.

Ende Saul sprack tot Dauid, ghaet henen, die HEERE si met v,

38

Ende Saul troc dauid sine cleederen aen, ende sette hem eenen metalen helm op zijn hooft, ende dede hem een pantsyser aen,

39

Ende dauid gorde zijn swaert ouer zijn cleederen, ende begonste te ghaen, want hi en hadts noyt gheproeft, Doen sprac dauid tot Saul, Ick en can alsoo niet gegaen, want ick en bent niet ghewoone, ende leydet van hem,

40

Ende nam sinen staf die hy altijt hadde in zijn hant, ende vercoos vijf glatte steenen wt die beke, ende dedese in dye herders tasse die hy hadde, ende inden teersack, ende nam den slinger in zijn hant, ende maecte hem teghen den Philistijn,

41

Ende die Philistijn ghinck oock, ende maecte hem henen tot dauid, ende zijn wapendragher voor hem

[afbeelding]

42

Doen nv die Philistijn sach, ende aenscoude dauid, Ga naar margenoot+ verachte hi hem, want hi was een knechtken, roosachtich van fraeyer ghedaente,

43

Ende die Philistijn sprac tot dauid, Ben ick dan een hont, dat ghi metten stocke tot my coemt? Ende vloecte dauiden bi sinen Ga naar margenoot+ goden)

44

Ende hi sprack tot dauid, Coemt herwaerts tot mi, Ic sal v vleesch gheuen den voghelen des hemels, ende den dieren des velts,

45

Dauid sprack totten Philistijn, Ghy coemt tot my metten swaerde, spiese, ende schilt, Maer ick come tot v inden name des HEEREN Ga naar margenoot+ der heyrscharen,) des Godts

[pagina r3r]
[p. r3r]

des heyrs van Israel, dat ghi bescimpt hebt

46

Huyden op desen dach sal v die HERE, in minen handen leueren, dat ic v slae ende neme v hooft van v, ende geuen dat lichaem des heyrs der Philistinen huyden den vogelen des hemels ende den wilde der aerden, op dat alle lant bekennen mach, dat Israel eenen God heeft

47

Ende dat alle dese vergaderinge bekenne dat de HERE niet door tzwaert ende spies en helpt Want die strijt is des HEREN, ende sal v in onsen handen gheuen.

48

Ga naar margenoot+Als nv hem die Philistijn op maecte, ende quam ende ghenaecte tegen Dauid, so haeste Dauid ende liep Ga naar margenoot* om te strijden) tegen den Philistijn.

49

Ende Dauid dede zijn hant in zijn tassce ende nam eenen steen daer wt, ende slingerde ende raecte den Philistijn aen zijn voorhooft, Ga naar margenoot+ also dat den steen in zijn voorhooft voer, ende dat hi ter aerden viel op zijn aensicht.

50

Also verwan Dauid den Philistijn, Ga naar margenoot+ metten slinger ende metten steen ende sloech hem ende doode hem. Ende doen dauid geen zwaert in zijn hant en hadde,

51

liep hi, ende tradt staende op den Philistijn, ende nam zijn zwaert ende troct wt der sceyden ende doode hem, ende hieu hem thooft daer mede af.

Ga naar margenoot+ Doen die Philistinen sagen dat haer stercste doot was, vluchten si,

52

Ende die mannen van Israel ende Iuda maecten hen op, ende riepen ende iaechden den Philistinen na, tot datmen comt int dal, ende tot aen die poorte Acharon, ende die Philistinen vielen verslagen opten weghe, tot die poorte van gath, ende tot Acharon toe.

53

Ende die kinderen van Israel keerden wederomme vant veruolgen der Philistinen, ende beroofden haeren leger.

54

Maer Dauid nam des Philistijns hooft ende bracht tot Ierusalem, maer zijn wapen stelde hi in zijn wooninge.

55

Doen Saul Dauiden sach wt gaen tegen den Philistijn, sprack hi tot sinen velthooftman. Wiens sone is dat knechtken. Abner sprac. Coninc also warachtelic als v siele leeft, ick en weets niet.

56

Die coninc sprac, so vraecht daer na, wiens sone die iongelinc is.

57

Doen nv dauid weder quam vanden slach des Philistijns, nam hem Abner ende bracht hem voor Saul, ende hi hadde des Philistijns hooft in zijn handt

58

Saul sprac tot hem, wiens sone zijt ghi? Dauid sprac. Ic ben een sone ws knechts Isay des Bethlehemijts.

§ Hoe Dauid ende Ionathas een verbont maecten, Ende hoe Saul op Dauid toornich wert om der vrouwen liedt, Ende vanden quaden geest Sauls tegen Dauid, van Dauids wijsheit, waerom Saul hem zijn dochter gaf.

margenoot+
A
margenoot*
th. Damim

margenoot*
th. Gath

margenoot+
B
margenoot+
ij.Regum. xij

margenoot+
C

margenoot*
the. Abinadab.

margenoot*
th. wat si v beuelen.

margenoot*
theb. Eyckgront.

margenoot*
the. totten waghenburch.

margenoot+
D
margenoot*
theb. ende groetede sine broeders

margenoot*
theb. Isser niet een orsake

margenoot+
E

margenoot+
F

margenoot+
theb. God

margenoot+
th. zebaoth

margenoot+
B
margenoot*
th. vanden heyrleger.

margenoot+
Ec. xlvij.a ij.mac. iij.d

margenoot+
ยง Hier verwint Dauid Goliath.

margenoot+
G


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken