Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .ij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+NA dese geschiedenisse vraechde Dauid den HEERE, ende sprack, Sal ick op reysen, in een vanden steden Iuda? Ende die HEERE sprack tot hem, Reyst op, Dauid sprac, Waer henen? Hi sprac, tot Hebron,

2

Al-[kolom]soo trock Dauid derwaerts met sinen twee wiuen, Ahionan die Iesraelitinne, ende met Abigail Nabals des Carmeliten wijf,

3

Daer toe die mannen die bi hem waren leyde Dauid op, eenen yegelijcken met sinen huyse, ende woonden in die steden van Hebron,

4

Ende die mannen van Iuda quamen, ende salfden Dauid aldaer tot eenen coninck ouer dat huys van Iuda.

Ga naar margenoot+ Ende doent Dauid te kennen wert gegeuen, dat die van Iabes ende Galaad, Saul begrauen hadden, Ga naar margenoot+

5

sandt hi boden tot hen, ende dede hen seggen, Gebenedijt zijt ghi den HERE, dat ghi alsulcke ontfermherticheyt aen uwen Heere Saul gedaen hebt, ende hebt hem begrauen,

6

So doe die HEERE nv aen v ontfermherticheit ende trouwe, Ende ic sal v ooc goet ende dancbaerheit doen, om dat ghijt gedaen hebt,

7

Dus moeten nv uwe handen gesterct worden, ende weest kinderen der stercheyt Want al is v Heere Saul doot, so heeft mi dat huys Iuda gesalft tot eenen coninc ouer hen.

8

Maer Abner die sone Ner, die Sauls velthooftman was, nam Isboseth Sauls sone, ende leyde hem door theyr

9

ende maecte hem tot eenen coninc ouer Galaad Ga naar margenoot* Gessur) Iesrael, Ephraim, Ben iamin, ende ouer alle Israel,

10

Ga naar margenoot+Ende Isboseth Sauls sone was veertich iaer oudt, doen hi coninck wert ouer Israel, ende regneerde twee iaeren, Maer dat huis Iuda volchde alleen na Dauid.

11

Ende den tijt die Dauid coninc was tot Hebron ouer dat huys Iuda, was seuen iaer ende ses maenden.

12

Ende Abner die sone Ner troc wt metten knechten Isboseth des soons Saul, wt den heyr tot Gabaon.

13

Ende Ioab die sone Seruie troc wt met Dauids knechten, ende ontmoeteden malcanderen, bi den poel tot Gabaon so stelden hen dese, op dese side des poels, die andere, op ghene side,

14

ende Abner sprac tot Ioab, Laet die iongelingen opstaen, ende voor ons spelen, Ende Ioab anwoorde, Laetse opstaen.

15

Doen stonden si op, ende ghingen henen int ghetal twaelf, wt Ben iamin, op Isboseths Sauls soons deel, ende twaelf van Dauids knechten,

16

Ende elc greep den anderen bi den kop, ende stiet hem zijn swaert in zijn side ende vielen te samen, Ga naar margenoot+ Waer af die plaetse genoemt wort Ga naar margenoot* Den acker der starcken) in Gabaon,

17

Ende daer verhief eenen zeer scharpen strijt in dien daghe. Abner ende die mannen van Israel werden vooruluchtich Ga naar margenoot* geiaecht) van Dauids knechten.

18

Daer waren drie sonen Seruie, Ioab, Abisai, ende Asahel, Maer Asahel, was rasch te voete, als een Rhee opt velt,

19

ende veruolch-

[pagina s2v]
[p. s2v]

de ende iaechde Abner na, ende en weke noch ter rechter noch ter slincker handt van Abner,

20

Doen keerde hem Abner om, ende sprack, En sidy niet Asahel? Hi seyde, Ia,

21

Abner sprac tot hem, Gaet ter rechter oft ter slincker hant, ende neemt een vanden iongelingen voor v, ende neemt hem zijn harnas, Maer Asahel en wilde niet aflaten van hem te benauwen,

22

Doen seyde Abner noch tot Asahel, Gaet van mi ende en wilt mi niet volgen, dat ic messchien niet gedwongen en worde v te doorsteken in der aerden, ende ic en soude mijn aensicht niet op mogen heffen tot Ioab uwen broeder,

23

Maer hi versmade hem te hooren, ende en wilde niet wt den weghe wijcken.

Doen stack hem Abner van achter hem met een spiesse in zijn gemechte, Ga naar margenoot+ also dat die spiese achter wt quam, ende hi viel aldaer, ende sterf in die selue plaetse. Ende wie op die plaetse quam, daer Asahel doot lach, die stont stille.

24

Maer Ioab ende Abisai, veruolgende iaechden den vlienden Abner na, tot dat die sonne onder ghinc, Ende doen si quamen opten houel Ga naar margenoot* des waterloops) die tegen die Ga naar margenoot* valleye) leyt op den wech der woestinen Ga naar margenoot* Gabaon)

25

so vergaderden hen die kinderen Ben iamin achter Abner henen, ende werden een hoopken, ende gingen op tsopken van eenen hueuele staen.

26

Ga naar margenoot+Ende Abner riep tot Ioab ende seyde, Sal dan v swaert Ga naar margenoot* totten eynde wreedelijc) verslinden? Ende weet ghi niet Ga naar margenoot* dat mishope periculoes is?) Hoe lange en wildy den volc niet seggen, dattet ophoude van sinen broederen te veruolgen,

27

Ioab sprac, Also warachtelijc als God leeft, Haddi huydenmorgen so gesproken, dat volc hadde elck wech gegaen, ende opgehouden van sinen broeder te veruolgen,

28

Ende Ioab blies die basoene, ende al tvolc stont stille, ende en iaechden Israel niet meer na, ende en streden oock niet

29

Maer Abner ende zijn mannen gingen alle dien nacht ouer dat vlac velt Ga naar margenoot* Moab) ende gingen ouer die Iordane, ende wandelden door geheel Ga naar margenoot* Bethoron) ende quamen inden leger.

30

Ioab keerde hem ende verliet Abner, ende vergaderde dat geheele volck, ende daer gebraken aen Dauids knechten, Ga naar margenoot+ tnegentich mannen behaluen Asahel

31

Maer Dauids knechten hadden geslaghen onder Ben iamin ende Abners mannen, datter drie hondert ende tsestich mannen doot waren bleuen.

32

Ende si hieuen Asahel op, ende begroeuen hem in zijns vaders graf te Bethlehem, ende Ioab met sinen mannen gingen den geheelen nacht, ende als dat licht op brac, quamen si tot Hebron.

§ Hoe Dauid na veel strijts tegen Saul, kinderen in Hebron wan, Ende hoe Abner toornich teghen Isboseth, om Sauls zijns vaders bislaperssen wil, tot Dauid sant, Ende hoe Dauid Michal zijn huysfrouwe begheerde.

margenoot+
A

margenoot+
B
margenoot+
i.regum. ij.b

margenoot*
the. Assuri

margenoot+
C

margenoot+
D
margenoot*
h. Helkath zurim ยง dat isden acker der vromen.

margenoot*
th. geslagen

margenoot+
E

margenoot*
th. Amma
margenoot*
the. Siah.
margenoot*
the. Gibeon

margenoot+
F
margenoot*
the. sonder eynde
margenoot*
the. dattet ten laetsten suer wort.

margenoot*
ten is niet int hebree.
margenoot*
h. Bithron

margenoot+
G


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken