Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .vij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ENde het is gheschiet, doen nv die coninc in sinen huyse sadt, ende die HEERE hem ruste gegeuen hadde, Ga naar margenoot+ van allen sinen vianden rontsom,

2

sprack hi totten prophete Nathan, En siet ghi niet dat ic woone in een Cedren huys, ende die arcke Gods is ghestelt te midden onder die vellen?

3

Ende Nathan sprac totten coninc, Ghaet henen, al wat ghi in uwer herten hebt, dat doet, want die HEERE is met v,

4

Maer het is in dien nacht geschiet, ende siet, dat woort des HEERN is gheschiet tot Nathan, ende sprack.

5

Gaet henen, ende segt tot minen knecht Dauid, Aldus spreect die HEERE, Sult ghi mi ooc een huys timmeren, op dat ic daer inne soude woonen?

6

Ic en hebbe doch in gheenen huyse gewoont, sint den daghe dat ick die kinderen van Israel wt Egipten leyde, tot desen dage toe, maer ic heb ghewandelt in die tente ende wooninge,

7

werwaerts ick met allen den kinderen van Israel wandelde, Heb ic ooc oyt gesproken met eenigen der geslachten van Israel eene, dien ic beuolen hebbe mijn volc te voeden, ende geseyt, Waerom en timmert ghi mi niet een Cedren huys?

8

Aldus suldy nv seggen minen knechte Dauid, Dus spreect die HEERE der heyrscharen, Ga naar margenoot+ Ic heb v genomen vander weyden daer ghi volchdet achter die schapen, Ga naar margenoot+ dat ghi een hertoge sout zijn ouer mijn volc van Israel

9

ende ben met v gheweest, werwaerts dat ghi ghewandelt hebt, ende heb alle uwe vianden voor v aensicht gedoot, ende heb v eenen grooten naem gemaect, als den naem der grooter opter aerden,

10

Ende ic sal minen volcke van Israel een plaetse setten, ende ic salt planten Ga naar margenoot* ende ick sal met hen woonen,) ende ten sal niet meer beweecht worden, ende die kinderen der boosheyt en sullent niet meer quellen, ghelijck te voren,

11

ende sint der tijt, dat ick Rechters ouer mijn volck van Israel gheoordineert hebbe, Ende ic sal v ruste geuen van alle uwen vianden, Ende die HEERE vercondicht v, dat die HEERE v een huys sal maken.

12

Als nv uwe daghen sullen veruult [kolom] zijn, ende ghi met uwen vaderen slapen ligt, Ga naar margenoot+ so sal ic uwe zaet na v verwecken, Ga naar margenoot+ dat van uwen liuen comen sal, dien sal ic sine rijc vestigen,

13

die sal minen name een huis timmeren, ☞ ende ic sal den stoel zijns conincrijs vastmaken inder eewicheyt,

14

ende sal hem tot een vader zijn, ende hi sal mi tot een sone zijn, ☞ Ist dat hi een misdaet doet, so sal ic hem met der mannen roeden, ende metter menscen kinderen slagen straffen,

15

Maer mine ontfermherticheyt en sal ick niet van hem nemen, so icse genomen heb van Saul, dien ic van Ga naar margenoot* mijn) aensicht wechgenomen heb,

16

☞ Ende v huys ende v conincrijc sal stantachtich zijn eewelic voor v ende uwen stoel eewelic vast zijn

17

Na al dese woorden ende na al dat gesicht, so heuet Nathan tot Dauid geseyt.

18

Ende Dauid die coninc is ingegaen ende sadt voor den HERE ende sprac, Wie ben ic HEERE God? ende wat is mijn huys, dat ghi mi tot hier toe ghebracht hebt?

19

daer toe is dat te luttel geacht voor v HERE mijn God Ga naar margenoot* ten waer dat ghi spraect) vanden huys ws knechts noch van verren toecomenden dingen, Ga naar margenoot* Want dit is die wet van Adam) HEERE Godt?

20

Ende wat sal Dauid meer moghen spreken met v? Ghi kent uwen knecht HEERE Godt,

21

om ws woorts wille, ende naer uwer herten hebdy sulcke groote dingen al gedaen, dat ghise uwen knechte kondich maecte.

22

Daerom sidy oock groot geacht HERE God, Ga naar margenoot+ want daer en is gheene als ghi, ende en is gheen God, Ga naar margenoot+ dan ghi nae alle dat wi met onsen ooren gehoort hebben,

23

Want waer is een volc opter aerden als v volc van Israel? om welcs volcs wille God is ghegaen, om hem een volc te verlossen, ende hem eenen naem daer in te setten, ende sulcke groote ende veruaerlike dingen te doen op uwen lande voor v volc dwelc ghi v verlost hebt van Egipten, vanden volcke ende van sinen God,

24

Ende ghi hebt v volc van Israel toebereyt v tot een volc inder eewicheyt, ende ghi HERE zijt hen tot een God geworden,

25

Dus verwect mi HERE God, dwoort inder eewicheyt, dat ghi ouer uwen knecht ende ouer zijn huys gesproken hebt, ende doet so ghi gesproken hebt,

26

op dat uwen naem groot gepresen worde inder eewicheyt, also datmen moet seggen, die HERE der heyrscharen is die God ouer Israel, ende dat huys ws knechts Dauids sal vast staende zijn voor v,

27

Want ghi HEERE der heyrscharen ghi God van Israel hebt die oore ws knechts gheopent, ende gheseyt, Ick sal v een huis timmeren. Daerom heeft v knecht zijn herte vonden, dat hi met dit gebet tot v bidden soude,

28

☞ Nv HERE God ghi zijt God

[pagina s5r]
[p. s5r]

ende v woorden sullen warachtich zijn, Ghi hebt sulc goet voor uwen knechte gesproken,

29

So begint nv, ende ghebenedijt thuys dijns knechts, dattet eewelijck voor v si, Want ghi HERE God hebbet gesproken, ende met v gebenedijnge sal ws knechts huys gebenedijt worden eewelijc.

§ Hoe Dauid die Philistinen verwan, die tvolck van Israel onder tribuyt hadden.

margenoot+
A
margenoot+
i.pa. xvij.a

margenoot+
B
margenoot+
i.pa. xvij.a i.reg. xvi a

margenoot*
h. dattet aldaer bliue.

margenoot+
C
margenoot+
.iij.re. viij. ij.pa,. vi.f.

margenoot*
theb. voor uwe

margenoot*
the. Maer ghi hebt gesproken
margenoot*
th. Is dat smenschen recht

margenoot+
D
margenoot+
eccl. xiiij.g.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken