Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xiiij. Capit.

1

Ga naar margenoot+MAer als Ioab die sone Seruie verstont dat des conincs herte gekeert was tot Absalom,

2

so sandt hi tot Ga naar margenoot* Thecua) ende haelde daer een wijse vrouwe, ende sprack tot haer, Veynst v dat ghi rouwe draecht, ende trect rou kleederen aen, ende en salft v niet met olie maer stelt v dat ghi zijt als een vrouwe, die langen tijt rouwe gedragen heeft, ouer eenen [kolom] dooden,

3

ende sult totten coninc ingaen, ende aldusdanige redenen met hem spreken, Maer Ioab stelde die woorden in haeren mondt.

4

Als nv die vrouwe van Thecua ingegaen was tot den coninck, Ga naar margenoot+ so viel si ter aerden, ende aenbat ende sprac, Behoudt mi, coninck,

5

Die coninck sprac tot haer, Wat saken hebdy? Si antwoorde Ga naar margenoot* Wee mi), Ic ben een vrouwe een weduwe, want mijn man is gestoruen,

6

Ende uwe maerte hadde twee sonen, die twisteden tegen malcanderen, opt velt, ende daer en was niemant diese konste verbieden, ende deen sloech den anderen ende doode hem,

7

Ende siet, nv staet die geheele maechscap op tegen uwe maerte, ende seggen, Gheeft dien herwaerts, die sinen broeder verslagen heeft, dat wi hem dooden voor die ziele zijns broeders, dien hi gedoot heeft, ende dat wi ooc den erfgenaem wtroeyen, ende soecken mijn voncke wt te blusschen die noch ouer bleuen is, dat mijn man gheenen naem ende niet ouer en bliue op der aerden.

8

Ga naar margenoot+Ende die coninc sprac totten wiue, Gaet in v huys, Ick sal voor v ghebieden.

9

Ende dat wijf van Thecue sprac totten coninc, Mijn heere coninck, die misdaet si op mi ende op mijns vadirs huys, maer die coninc ende sinen Ga naar margenoot* troon) si ontschuldich.

10

Die coninck sprack, So wie teghen v spreect, dien brengt tot mi, ende hi en sal daer niet toe doen, dat hi v meer aentaste

11

Si sprac, Die coninc gedencke des HEREN zijns Gods, dat die naesten des bloets niet te vele en worden, om te wreken, ende minen sone niet en verdoen, Hi sprac also warachtelijc als God leeft, daer en sal gheen har van uwen sone opter aerden vallen.

12

Ende dat wijf sprack, Laet uwe maerte, tot minen heere den coninc een woort seggen. Hi sprac segt op,

13

Dat wijf seyde, Waerom hebdy soodanigen dingen gedacht tegen Gods volc? ende die coninc heeft gesproken dit woort dat hi hem besondige, ende sinen verstootenen niet weder en laet halen?

14

Ga naar margenoot+Want wi steruen allegader als water vallen wi inder aerden, dat niet weder en coemt, Noch God en wil niet, dat die Ga naar margenoot* ziele) vergae, Maer hi verhaelt ende ouerdenct, dat hi niet heel en vergae, die verstooten is.

15

Aldus ben ic ingecomen, om met minen Heere den coninc dit woort te spreken, in die tegenwoordicheit des volcs, want uwe maerte dacht, seggende, Ic sal totten coninc spreken messchien hi sal doen dat zijn maerte seyt,

16

Ende die coninc heeft verhoort, dat hi zijn dienstmaerte verlosse vander hant, alle der ghenen, die mi met minen sone wt roeyen willen vander erffenisse des HEREN,

17

Ende laet v maerte seggen, dat mijns Heeren des conincs

[pagina s8r]
[p. s8r]

woort sal zijn als een Ga naar margenoot* heylighe offer) Want mijn Heere die Coninck is als een Enghel Gods, dat hi Ga naar margenoot* noch door gebenedijnge noch door veruloeckinge en verandert) daerom is die HEERE uwe God met v.

18

Ga naar margenoot+Ende die Coninc antwoorde ende sprac totten wiue, En verbercht van mi niet dwoort dat ic v vrage, Dat wijf sprack, Mijn heere die Coninc spreke,

19

Die coninc sprack, En is die hant Ioab niet met v in alle dese? Dat wijf antwoorde ende sprac, Bider salicheyt uwer zielen, mijn heere coninc, daer en is niemant anders noch ter rechter, noch ter slincker siden van alle dese saken, so mijn heere die coninc gesproken heeft, Want v knecht Ioab heuet mi selue geboden, ende heeft uwer maerten dat al ingegeuen,

20

dat dese figuere van deser saken soude keeren, dat heeft v knecht Ioab gedaen, Maerghi, mijn heere coninc zijt wijs soo een engel Gods wijsheyt heeft, dat ghi alle dinck verstaet opter aerden.

21

Doen sprac die coninck tot Ioab, Siet, ick te vreden gestelt ende versoent wesende, heb gedaen naer uwe woorden, Aldus gaet henen ende brengt den iongelinc Absalom weder,

22

Doen viel Ioab op zijn aensicht ter aerden, ende aenbadt ende dancte den coninc ende sprac, Huyden merct v knecht dat ic genade vonden heb voor uwe oogen, Ga naar margenoot+ mijn Heere coninck, Want ghi mijn Heere coninc hebt volbracht dat woort ws knechts

23

Ende Ioab stont op, ende troc te Gessur, ende bracht Absalom tot Ierusalem.

24

Maer die coninck sprack, Laet hem weder thuys gaen ende mijn aensicht niet sien, Also quam Absalom weder in zijn huys, ende en sach sconincs aensicht niet.

25

Maer in alle Israel en was so scoonen man niet, noch so zeer Ga naar margenoot* rustich om aensien) als Absalom, Vanden solen zijnder voeten aen, totten oppersten zijns hoofts toe, en was geen vlecke aen hem,

26

Ende alsmen zijn hooft scoer dat ghebuerde gemeynlijc alle iare, Want twas hem te swaer, datment afscheeren moeste, so woech thar zijns hoofts, tweehondert siklen naer den Ga naar margenoot* ghemeynen gewichte)

27

Ende Absalom werden drie sonen geboren, ende een dochter die hiet Thamar, ende was een schoon wijf van gedaenten,

28

Alsoo bleef Absalom twee iaren te Ierusalem, dat hi sconincs aensichte niet en sach.

29

Ende Absalom sadnt tot Ioab dat hi hem totten coninc seynden soude, Ga naar margenoot+ ende hi en wilde tot hem niet comen, ende hi sandt anderwerf, ende noch en wilde hi niet comen,

30

Doen seyde hi tot sinen knechten, Ghi weet tstuck ackers Ioab neffens den minen, ende hi heeft gerste daer op, aldus gaet henen, ende steket met vyer aen, Doen ontstaken Absaloms [kolom] knechten dat stuc met vyer,

31

Ga naar margenoot* Ende Ioabs knechten quamen tot hem met geschuerden cleederen, ende seyden, Absaloms knechten hebben dat stuck lants met vyer aengesteken) Doen stont Ioab op, ende quam tot Absalom in huys ende sprac tot hem, Waerom hebben v knechten mijn coren met vier aengesteken?

32

Absalom sprac tot Ioab, Ic sandt biddende tot v, ende dede seggen, dat ghi tot mi soudt comen, om dat ick v totten coninc soude seynden, ende doen seggen, Waerom ben ic van Gessur gecomen? Twaer mi beter dat ic noch daer ware, Aldus bid ick dat ick mach des conincks aensicht sien Maer is hi aendachtich mijnder misdaet, so doode hi mi,

33

Ende Ioab ginc in totten coninc ende bootscapte hem dat. Ende Absalom is geroepen, ende is in gegaen totten coninc, ende hi aenbadt op zijn aensichte ter aerden voor den coninck, Ende die coninck kuste Absalom.

§ Hoe Absalom der mannen herten na hem beweechde, willende trijck vercrijgen, ende van die muterie tegen Dauid, ende hoe Dauid vloot, Ende van Ethai van Geth ende van Cusi die tot Absalom gesonden was om Achitophels raet te verwerren.

margenoot+
A

margenoot*
h. Thekoa

margenoot+
B

margenoot*
ten is niet int hebree.

margenoot+
C

margenoot*
thebr. stoel

margenoot+
D
margenoot*
the. dleuen

margenoot*
h. spijoffer
margenoot*
th. goet ende quaet hooren kan

margenoot+
E

margenoot+
F

margenoot*
h. louelijck

margenoot*
th. coninclijcken

margenoot+
G

margenoot*
ten is niet int hebree.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken