Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xxiij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+DIt zijn die laetste woorden dye Dauid die sone Isai sprack, Dye man die ghestelt is tot een ghesalfde des Gods Iacobs, een heerlijc Ga naar margenoot* speelman) van Israhel seide,

2

Die geest des HEREN heeft door mi gesproken, ende zijn wtspreken is door mine tonghe gheschiet,

3

Hi sprack, Die God van Israel heeft mi gesproken, die starcke van Israel, die heerschapper onder dye menschen, is rechtuaer-[kolom]dich, heerschappie hebbende inder vreesen Gods

4

Gelijc dlicht der dageraet aenden morgenstont als die sonne op gaet, blinckende sonder wolcken, Ende ghelijck door den regen dat cruyt spruyt wt der aerden,

5

Ga naar margenoot* Noch mijn huys en is soo groot niet bi God, dat hi met mi maecte) een eewich verbont dat vast is, ende in allen dingen wel beset ende bewaert, Want dat is alle mijn salicheit ende alle den wil Ga naar margenoot* ende wt hem en is niet ten brenct vruchten voort)

6

Maer die Ga naar margenoot* ouertreders sullen) als doornen alle geheel wt geroeyt worden diemen inden handen niet en Ga naar margenoot* neemt)

7

Ende ist datse yemant aen wil tasten, Ga naar margenoot* die sal met yser gewapent worden, ende met een boom der lancien) ende met vier ontsteken, sullen si verbrant worden.

8

Dit zijn die namen der starcken mannen Dauids, Ga naar margenoot* sittende op sinen coninclijcken stoel, die alderwijste vorste onder die drye, Hi is ghelijc een teerste houtworm dier) acht hondert doot sloech tot eenen male in eenen oploop,

9

Na hem was Eleazar die sone van zijns vaders broeder Ahohite, onder den drien vroomen met Dauid, doen si die Philistinen beschimpten, ende aldaer vergadert waren totten strijde,

10

Ga naar margenoot+ende die mannen van Israel af trocken Doen stont hi, ende sloech die Philistinen, tot dat sine hant moede aent swaert verstijfde, Ende dye HEERE ghaf een groote salicheyt tot dier tijt, also dat het volc hem omkeerde na hem, om af te trecken die roouen der ghenen die verslaghen waren,

11

Na hem was Samma die sone Agge van Arari. Ende die Philistinen zijn vergadert geweest in eenen hoope, om besettinge te maken, ende aldaer was een stuc ackers vol wicken, ende als dat volc vluchtede voor die Philistinen,

12

doen stont hi midden op dat stuck, ende beschermdet, ende sloech die Philistinen, Ende Godt gaf een groote salicheyt,

13

Ende hier te voren quamender dese drie mannen neder die princen waren onder dertich inden oogste, tot Dauid inden hole Odollam, ende die heyrleger der Philistinen waren inden valleye Ga naar margenoot* der ruesen,)

14

Ga naar margenoot+Dauid was op die tijdt in de borcht, maer der Philistinen volc lach tot Bethlehem,

15

Ende Dauid wert lustich ende begeerde water wt den putte, ende sprack, Och waerder yemant die mi ghaue eenen dronc waters vanden putte, dye te Bethlehem is by die poorte?

16

Doen braken dien drie vrome mannen inden leger der Philistinen, ende schepten vanden water wt die putte tot Bethlehem, dier stont omtrent die poorte, ende brachtent tot Dauid, Maer hy en wildet nyet drincken, Maer hi goot voor den HEERE,

17

ende sprac,

[pagina t5v]
[p. t5v]

Die HEERE Ga naar margenoot* si mi goedertierlijcke genadich) dat ick dyt niet en doe, Sal ick oock dat bloet deser mannen die ghereyst zijn, endede dat perikel huerder sielen drincken? ende hi en wildes hierom niet drincken, Dat stuc deden die drie alder vroomste.

18

Ga naar margenoot+Abisai Ioabs broeder Saruie sone was ooc een prince onder den drien, Hi is die ghene die zijn spiese op hief teghen die drie hondert die hi versloech, onder die drie vernaemt,

19

ende onder die drie dedelste, ende hi was haer ouerste prince, Maer hi en was noch niet gecomen totten drien eersten.

20

Ende Banaias die sone Ioiada Ga naar margenoot* des alderstarcsten man) van grooten daden, van Kabzeel, die sloech twee leeuwen der Moabiten ende ghinc neder, ende sloech eenen leeu midden inden putte inden sneeu tijt,

21

Ende sloech ooc eenen Egyptschen grouweliken man, dye waerdich te aenschouwen was, dye den spiese in zijn hant hadde, Maer hi ghinc tot hem af met een roede, ende nam den Egyptinaer zijn spiese wt der hant, ende doode hem met zijns selfs spiese,

22

Dat dede Banaias die sone Ioiada,

23

ende was vermaert onder den drien vroomen die die edelste waren onder dertich, maer hy en quam totten drien toe niet, Ende Dauid maecte hem tot eenen heymelijcken raet.

24

Ga naar margenoot+Asahel Ioabs broeder is onder den dertigen, Eleanan zijns ooms sone tot Bethlehem,

25

Semmaa die Haradite, Elicha die Harodite,

26

Heles die Phaltite, Hira die sone Acces des Thekuiten,

27

Abieser dye Anthotijt Mebonnai die Husathijt,

28

Selmon die Ahohite Maharai die Nethophathite,

29

Heleb die sone Baana die Nethophathite, Ithai die sone Ribai van Gabaa der kinderen Ben Iamin,

30

Banai die Pharatonite, Hedai vander beken Gaas,

31

Abialbon die Arbathite, Asmaueth die Ga naar margenoot* Beraomite)

32

Eliaba die Saalbonite, Dye kinderen Iasen, Ionathan,

33

Semma die Haratite, Ahian die sone Sarar des Haratiten,

34

Eliphelet die sone Ahasbai, des soons Maachathi, Eliam die sone Achithophel, des Gilonite,

35

Hezrai dye Carmelite, Paari die Arbite

36

Igaal die sone Nathan van Zoba, Bani die Gadite,

37

Seleg die Ammonite Naharai die Beerothite die wapendragher Ioabs des soons Saruie,

39

Ira dye Iethithe, Gareb oock dye Iethrite, Vrias dye Hethite, dier is al tsamen .xxxvij.

§ Hoe Dauid gheboot tvolc te tellen, Ende hoe hem den kuer vanden drie plagen gegeuen wert voor de sonde

margenoot+
A
margenoot*
the. dichter

margenoot*
the. soo sal mijn huys zijn bi god want hi heuet ghemaect met mi.
margenoot*
the. dattet sal wassen.

margenoot*
the. Belial sal
margenoot*
th. behout.

margenoot*
th. sullen si met yser ende spiessen te niet doen.

margenoot*
th. Iosebaam Haechmoni sone, die vernaemste onder die drie die zijn spiesse ophief, ende

margenoot+
B

margenoot*
th. Rephaim.

margenoot+
C

margenoot*
th. late dat verre van mi zijn

margenoot+
D

margenoot*
the. Ishail sone

margenoot+
E

margenoot*
th. Barhumite


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken